• De Amerikaanse schrijver David Sedaris (1956) publiceerde zijn dagboeken 1977-2002 onder de titel Theft by finding.
December 31, 1998
Paris
Last night, shortly after dinner, my father's head caught on fire. He was leaning toward a candle, examining a scratch on the table, and seconds later I noticed the flames, which encircled his scalp like a brilliant crown. He looked like a happy king, content that all was well throughout the land. Just as he realized what was happening, Gretchen bounded over with a cloth napkin. Dad retreated into the bathroom and spent ten minutes examining the damage with a hand mirror. This morning we went to buy him a hat.
donderdag 30 december 2021
woensdag 29 december 2021
Alma Mahler • 30 december 1901
• Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn (vertaald door Peter Claessens).
Maandag 30 december 1901
We zijn vandaag quasi man en vrouw geworden. Ik mocht zijn [Mahlers] mannelijkheid, zijn zwellende kracht, strelen – en dat gaf me zo'n zuiver, sacraal gevoel, dat had ik nooit verwacht. Hij moet vreselijk lijden. Ik kan zijn pijn afmeten aan de mijne. Niemand heeft een idee hoe ontzagwekkend ik naar hem verlang. En toch – ik kan me niet voorstellen dat ik me vóór het vastgestelde tijdstip al aan hem geef. Een gevoel van illegitimiteit en schaamte zou de volle glorie van het heilige mysterie omlaaghalen. Mijn in God-geliefde.
Als ik alleen ben voel ik een leegte – de ontbrekende helft. We konden nauwelijks afscheid van elkaar nemen. Wat is de reden van deze vreselijke conventie? Waarom kan ik niet gewoon bij hem intrekken? Zonder kerkelijke zegen. Nu worden we verschroeid door ons verlangen, we verbruiken onze grootste vurigheid. Hij ontblootte zijn borst, en ik liet mijn hand op zijn hart rusten. Ik heb het gevoel dat zijn lichaam het mijne is – Hij is ik. Met des te grotere intensiteit bemin ik elk stukje van hem – buiten hem bestaat er niemand. Geen enkele andere gedachte!
Ik draag mijn haren los – daar houdt hij van – en onze lichamen klemmen zich met een moordende intensiteit tegen elkaar aan. Ik wil een kind van hem! Met zijn innerlijk. En mijn uiterlijk.
Was ik maar al de zijne! Nog negentig nachten!
Nog voor haar huwelijken met Gustav Mahler, Walter Gropius en Franz Werfel, en haar verhouding met Oskar Kokoschka, had it-girl Alma Mahler (1879-1964) al verhoudingen met Gustav Klimt en Alexander von Zemlinsky. Ze schrijft erover in haar dagboeken uit de periode rond 1900.
Maandag 30 december 1901
We zijn vandaag quasi man en vrouw geworden. Ik mocht zijn [Mahlers] mannelijkheid, zijn zwellende kracht, strelen – en dat gaf me zo'n zuiver, sacraal gevoel, dat had ik nooit verwacht. Hij moet vreselijk lijden. Ik kan zijn pijn afmeten aan de mijne. Niemand heeft een idee hoe ontzagwekkend ik naar hem verlang. En toch – ik kan me niet voorstellen dat ik me vóór het vastgestelde tijdstip al aan hem geef. Een gevoel van illegitimiteit en schaamte zou de volle glorie van het heilige mysterie omlaaghalen. Mijn in God-geliefde.
Als ik alleen ben voel ik een leegte – de ontbrekende helft. We konden nauwelijks afscheid van elkaar nemen. Wat is de reden van deze vreselijke conventie? Waarom kan ik niet gewoon bij hem intrekken? Zonder kerkelijke zegen. Nu worden we verschroeid door ons verlangen, we verbruiken onze grootste vurigheid. Hij ontblootte zijn borst, en ik liet mijn hand op zijn hart rusten. Ik heb het gevoel dat zijn lichaam het mijne is – Hij is ik. Met des te grotere intensiteit bemin ik elk stukje van hem – buiten hem bestaat er niemand. Geen enkele andere gedachte!
Ik draag mijn haren los – daar houdt hij van – en onze lichamen klemmen zich met een moordende intensiteit tegen elkaar aan. Ik wil een kind van hem! Met zijn innerlijk. En mijn uiterlijk.
Was ik maar al de zijne! Nog negentig nachten!
Nog voor haar huwelijken met Gustav Mahler, Walter Gropius en Franz Werfel, en haar verhouding met Oskar Kokoschka, had it-girl Alma Mahler (1879-1964) al verhoudingen met Gustav Klimt en Alexander von Zemlinsky. Ze schrijft erover in haar dagboeken uit de periode rond 1900.
dinsdag 28 december 2021
Victor Hugo • 29 december 1870
• Victor Hugo (1802–1885) was een Frans schrijver, dichter, essayist en staatsman. Vertaalde dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd als Zelf gezien.
25 december
De hele nacht zware beschietingen.
Ik heb verscheidene bijdragen geschonken voor de verkoop ten bate van de oorlogsslachtoffers die vandaag plaatsvindt: een exemplaar van Les Châtiments op geschept papier (waarvan slechts vijftig exemplaren bestaan), het boek Les Enfants, geïllustreerd, Napoléon le Petit, twaalf exemplaren van mijn Brief aan het Duitse volk, aan het Franse volk, aan het volk van Parijs, en diverse autografen.
De Ier O'Flynn riep naar de mobiele gardisten: 'Zijn er honderd die mij willen volgen? Vijftig? Vijfentwintig? Eén?' Ze verroerden zich niet. Helemaal alleen stormde hij op de Pruisen af, luid schreeuwend: 'Weg met Pruisen! Leve Frankrijk!' Toen de Pruisen zagen dat het maar één man was die hen aanviel, schoten ze niet op hem. Hij kwam behouden terug, razend van woede.
Een bericht over Parijs in deze dagen: zo juist is er een mand oesters gearriveerd en voor 750 frank verkocht.
Op de bazaar ten bate van de armen, waar Alice en Mme Meurice ook in de kramen staan, is een levende kalkoen verkocht voor 250 frank.
De Seine is gaan kruien.
Wekelijkse betaling aan het Pavillon de Rohan: 590 fr.
29 december
De hele nacht geschutvuur. De Pruisische aanval lijkt afgeslagen.
Th. Gautier heeft een paard. Dat paard is aangehouden. Men wil het opeten. Gautier schrijft mij of ik wil trachten gratie voor het dier te verkrijgen. Ik heb een verzoek daartoe ingediend bij de minister.
Het is helaas toch waar dat Dumas overleden is. Het staat in de Duitse kranten. Hij is op 5 december in Puys, nabij Dieppe, gestorven, bij zijn zoon.
Er wordt steeds meer druk op mij uitgeoefend om toe te treden tot de regering. De minister van justitie, Em. Arago, is mij komen uitnodigen met hem te dineren. We hebben uitvoerig met elkaar gesproken. Na het eten kwam Louis Blanc. Ik blijf bij mijn weigering.
Afgezien van Emmanuel Arago en mijn vaste gasten van donderdag is ook H. Rochefort komen eten, samen met Blum. Ik nodig hen uit elke donderdag mijn gast te zijn, als wij nog enkele donderdagen te leven hebben. Bij het dessert heb ik een toast uitgebracht op de gezondheid van Rochefort. Het geschutvuur wordt heviger. We hebben het plateau d'Avron moeten ontruimen.
30 december
Vanaf volgende week kan er in Parijs geen linnengoed meer worden gewassen, bij gebrek aan kolen.
Ik heb luitenant Farcy te eten gehad, de commandant van de kanonneerboot.
IJzige kou. Sinds drie dagen draag ik mijn wollen cape en mijn capuchon als ik het huis uitga.
Pop voor kleine Jeanne (8 fr.). Korf vol speelgoed voor Georges (30 fr.).
Fort Rosny is al gedeeltelijk kapotgeschoten. De eerste granaat is in Parijs terechtgekomen. Vandaag hebben de Pruisen zesduizend bommen op ons afgevuurd.
In fort Rosny liep een matroos met een zak aarde op zijn rug, bestemd voor de schanskorven. Een granaat slaat de zak van zijn rug. 'Bedankt' zegt de matroos, 'maar ik was echt niet moe.'
Iemand vertelt mij dat de koning van Pruisen heeft verklaard dat hij, als ik in zijn handen viel, me zou laten sterven in fort Spandau.
Doos loden soldaatjes voor kleine Georges, 2 fr. 50.
Ik hoop het arme paard van Th. Gautier te kunnen redden.
Alexandre Dumas is op 5 december gestorven. Bij het doorbladeren van dit notitieboekje zie ik, dat ik op 5 december een grote lijkwagen met een H erop zag langskomen in de rue Frochot.
Wat we eten is niet eens meer paardevlees. Misschien is het hondevlees? Misschien is het rat? Ik begin last van mijn maag te krijgen. We weten niet meer wat we eten.
Valois is namens het Letterkundig Genootschap komen vragen wat ik wil dat er gebeurt met de 3000 frank die nog zijn overgebleven van de drie voorstellingen van Les Châtiments nu alle kanonnen zijn afgeleverd. Ik heb hem gezegd die 3000 frank integraal te storten in het steunfonds voor de oorlogsslachtoffers, dat beheerd wordt door Mme Jules Simon.
25 december
De hele nacht zware beschietingen.
Ik heb verscheidene bijdragen geschonken voor de verkoop ten bate van de oorlogsslachtoffers die vandaag plaatsvindt: een exemplaar van Les Châtiments op geschept papier (waarvan slechts vijftig exemplaren bestaan), het boek Les Enfants, geïllustreerd, Napoléon le Petit, twaalf exemplaren van mijn Brief aan het Duitse volk, aan het Franse volk, aan het volk van Parijs, en diverse autografen.
De Ier O'Flynn riep naar de mobiele gardisten: 'Zijn er honderd die mij willen volgen? Vijftig? Vijfentwintig? Eén?' Ze verroerden zich niet. Helemaal alleen stormde hij op de Pruisen af, luid schreeuwend: 'Weg met Pruisen! Leve Frankrijk!' Toen de Pruisen zagen dat het maar één man was die hen aanviel, schoten ze niet op hem. Hij kwam behouden terug, razend van woede.
Een bericht over Parijs in deze dagen: zo juist is er een mand oesters gearriveerd en voor 750 frank verkocht.
Op de bazaar ten bate van de armen, waar Alice en Mme Meurice ook in de kramen staan, is een levende kalkoen verkocht voor 250 frank.
De Seine is gaan kruien.
Wekelijkse betaling aan het Pavillon de Rohan: 590 fr.
29 december
De hele nacht geschutvuur. De Pruisische aanval lijkt afgeslagen.
Th. Gautier heeft een paard. Dat paard is aangehouden. Men wil het opeten. Gautier schrijft mij of ik wil trachten gratie voor het dier te verkrijgen. Ik heb een verzoek daartoe ingediend bij de minister.
Het is helaas toch waar dat Dumas overleden is. Het staat in de Duitse kranten. Hij is op 5 december in Puys, nabij Dieppe, gestorven, bij zijn zoon.
Er wordt steeds meer druk op mij uitgeoefend om toe te treden tot de regering. De minister van justitie, Em. Arago, is mij komen uitnodigen met hem te dineren. We hebben uitvoerig met elkaar gesproken. Na het eten kwam Louis Blanc. Ik blijf bij mijn weigering.
Afgezien van Emmanuel Arago en mijn vaste gasten van donderdag is ook H. Rochefort komen eten, samen met Blum. Ik nodig hen uit elke donderdag mijn gast te zijn, als wij nog enkele donderdagen te leven hebben. Bij het dessert heb ik een toast uitgebracht op de gezondheid van Rochefort. Het geschutvuur wordt heviger. We hebben het plateau d'Avron moeten ontruimen.
30 december
Vanaf volgende week kan er in Parijs geen linnengoed meer worden gewassen, bij gebrek aan kolen.
Ik heb luitenant Farcy te eten gehad, de commandant van de kanonneerboot.
IJzige kou. Sinds drie dagen draag ik mijn wollen cape en mijn capuchon als ik het huis uitga.
Pop voor kleine Jeanne (8 fr.). Korf vol speelgoed voor Georges (30 fr.).
Fort Rosny is al gedeeltelijk kapotgeschoten. De eerste granaat is in Parijs terechtgekomen. Vandaag hebben de Pruisen zesduizend bommen op ons afgevuurd.
In fort Rosny liep een matroos met een zak aarde op zijn rug, bestemd voor de schanskorven. Een granaat slaat de zak van zijn rug. 'Bedankt' zegt de matroos, 'maar ik was echt niet moe.'
Iemand vertelt mij dat de koning van Pruisen heeft verklaard dat hij, als ik in zijn handen viel, me zou laten sterven in fort Spandau.
Doos loden soldaatjes voor kleine Georges, 2 fr. 50.
Ik hoop het arme paard van Th. Gautier te kunnen redden.
Alexandre Dumas is op 5 december gestorven. Bij het doorbladeren van dit notitieboekje zie ik, dat ik op 5 december een grote lijkwagen met een H erop zag langskomen in de rue Frochot.
Wat we eten is niet eens meer paardevlees. Misschien is het hondevlees? Misschien is het rat? Ik begin last van mijn maag te krijgen. We weten niet meer wat we eten.
Valois is namens het Letterkundig Genootschap komen vragen wat ik wil dat er gebeurt met de 3000 frank die nog zijn overgebleven van de drie voorstellingen van Les Châtiments nu alle kanonnen zijn afgeleverd. Ik heb hem gezegd die 3000 frank integraal te storten in het steunfonds voor de oorlogsslachtoffers, dat beheerd wordt door Mme Jules Simon.
maandag 27 december 2021
Boudewijn Büch • 28 december 1998
• Boudewijn Büch (1948-2002) was een Nederlandse schrijver en programmamaker. In 1998 hield hij een dagboek bij dat is verschenen als Een boekenkast op reis. Persoonlijke kroniek 1998
Amsterdam, 28 december
De kerstdagen waren uiteraard vreselijk. Vlak voor de kerst kwam Panda met een soort boompje. Ik heb gezegd dat ik geen kerstrommel wil. Ze zei nog: 'Maar er zitten allemaal chocolaatjes in het boompje. Ik heb het zelf gemaakt.' Ze nam het toch maar weer mee terug naar huis. Ik heb mij de drie kerstdagen ('derde' kerstdag was een zondag) daar hondsberoerd door gevoeld. Waarom ben ik nou zo'n lul die zoiets weigert en die schat van een Panda wegstuur met haar spulletje? Had ik nou niet gewoon kunnen zeggen: 'Leuk, mooi, ik ben er erg blij mee .. .' Ik kan dat niet en daarna ben ik een bruut. Tweede kerstdag kwam Panda eten. Erg cosy, 's nachts Elvis-films en -muziek gedraaid.
Vandaag een paar bijzondere Lincoln-boeken gekocht.
Ook nog een eerste druk van Goethe besteld; die komt begin januari. Voel mij verder erg zwak. Weet ongeveer waaraan ik lijd. Ik word steeds banger voor de dood en de ouderdom. Ik denk er nu al honderd keer per dag aan. Zou nú in Weimar willen zijn.
Amsterdam, 28 december
De kerstdagen waren uiteraard vreselijk. Vlak voor de kerst kwam Panda met een soort boompje. Ik heb gezegd dat ik geen kerstrommel wil. Ze zei nog: 'Maar er zitten allemaal chocolaatjes in het boompje. Ik heb het zelf gemaakt.' Ze nam het toch maar weer mee terug naar huis. Ik heb mij de drie kerstdagen ('derde' kerstdag was een zondag) daar hondsberoerd door gevoeld. Waarom ben ik nou zo'n lul die zoiets weigert en die schat van een Panda wegstuur met haar spulletje? Had ik nou niet gewoon kunnen zeggen: 'Leuk, mooi, ik ben er erg blij mee .. .' Ik kan dat niet en daarna ben ik een bruut. Tweede kerstdag kwam Panda eten. Erg cosy, 's nachts Elvis-films en -muziek gedraaid.
Vandaag een paar bijzondere Lincoln-boeken gekocht.
Ook nog een eerste druk van Goethe besteld; die komt begin januari. Voel mij verder erg zwak. Weet ongeveer waaraan ik lijd. Ik word steeds banger voor de dood en de ouderdom. Ik denk er nu al honderd keer per dag aan. Zou nú in Weimar willen zijn.
zondag 26 december 2021
Benoîte Groult • 27 december 1944
• Benoîte Groult (1920-2016) was een Franse schrijfster. In 1963 publiceerde ze een oorlogsdagboek, dat ze samen met haar zus Flora geschreven had: Journal à quatre mains, in het Nederlands door Nini Wielink vertaald als Dagboek voor vier handen.
26 december 1944
En toch moet je wel blijven uitgaan om niet te sterven van de kou en de honger. Ik heb mijn hele houtvoorraad voor Kurt [een Amerikaanse piloot op wie ze verliefd was] verbruikt. Telefoonboeken verbrand en twee afschuwelijke stoeltjes van voortreffelijk hout. Deze bevrijding duurt te lang. Onheil komt altijd zo veel sneller dan geluk: doorgaans ga je erop achteruit.
Niet alleen is Von Runstedt niet op de vlucht geslagen, maar hij doet een tegenaanval in Colmar. In België is het front alleen maar 'gestabiliseerd', een woord dat riekt naar een heen en weer gaande beweging; en in ons westen zitten er nog steeds honderdduizend Duitsers in de buurt van Lorient en Saint-Nazaire. We zijn nog niet uit de ellende.
27 december 1944
Ik heb vanavond thuis gegeten en ben uitgegaan met Flora en haar Andrew. We zijn in Le Biarritz naar Ma Femme est une Sorcière gaan kijken. Andrew besloot dat Flora iets had van Veronica Lake; maar ik krijg niet de indruk dat hij genoeg afstand neemt om haar te kunnen beoordelen. Hij kijkt aandachtig naar haar, plotseling getroffen door bijziendheid, tegelijk bezitter en bezetene. En Flora beweegt zich hemels in dat klimaat. Eigenlijk heeft Flora behoefte aan een blik die op haar is gevestigd. Wanneer ze die niet heeft, rest haar nog de mogelijkheid om scheel te kijken en God en haar dagboek weten dat ze daar gebruik van heeft gemaakt. Andrew is trouwens aantrekkelijk. Hij heeft gezag, humor en die schijnbaar onbeholpen houding van de Engelsen, die bij hen op elegantie lijkt. We hebben met z'n drieën heel plezierig over het leven, de vrouw en de liefde gepraat, wat het meest laag-bij-de-grondse of meest boeiende onderwerp is, al naar gelang de kwaliteit van je gespreksgenoot.
26 december 1944
En toch moet je wel blijven uitgaan om niet te sterven van de kou en de honger. Ik heb mijn hele houtvoorraad voor Kurt [een Amerikaanse piloot op wie ze verliefd was] verbruikt. Telefoonboeken verbrand en twee afschuwelijke stoeltjes van voortreffelijk hout. Deze bevrijding duurt te lang. Onheil komt altijd zo veel sneller dan geluk: doorgaans ga je erop achteruit.
Niet alleen is Von Runstedt niet op de vlucht geslagen, maar hij doet een tegenaanval in Colmar. In België is het front alleen maar 'gestabiliseerd', een woord dat riekt naar een heen en weer gaande beweging; en in ons westen zitten er nog steeds honderdduizend Duitsers in de buurt van Lorient en Saint-Nazaire. We zijn nog niet uit de ellende.
27 december 1944
Ik heb vanavond thuis gegeten en ben uitgegaan met Flora en haar Andrew. We zijn in Le Biarritz naar Ma Femme est une Sorcière gaan kijken. Andrew besloot dat Flora iets had van Veronica Lake; maar ik krijg niet de indruk dat hij genoeg afstand neemt om haar te kunnen beoordelen. Hij kijkt aandachtig naar haar, plotseling getroffen door bijziendheid, tegelijk bezitter en bezetene. En Flora beweegt zich hemels in dat klimaat. Eigenlijk heeft Flora behoefte aan een blik die op haar is gevestigd. Wanneer ze die niet heeft, rest haar nog de mogelijkheid om scheel te kijken en God en haar dagboek weten dat ze daar gebruik van heeft gemaakt. Andrew is trouwens aantrekkelijk. Hij heeft gezag, humor en die schijnbaar onbeholpen houding van de Engelsen, die bij hen op elegantie lijkt. We hebben met z'n drieën heel plezierig over het leven, de vrouw en de liefde gepraat, wat het meest laag-bij-de-grondse of meest boeiende onderwerp is, al naar gelang de kwaliteit van je gespreksgenoot.
Matthijs Vermeulen • 26 december 1944
• Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Toen zijn vrouw Anny in augustus 1944 in het ziekenhuis werd opgenomen, ging hij haar briefjes schrijven, en hij ging daarmee door nadat ze korte tijd daarop overleden was. Ze laten zich lezen als een dagboek en zijn gepubliceerd als Het enige hart.
26 dec. 1944
Tegen de morgen had ik een droom, kort en vluchtig, gewoon, maar doordringend als een visioen. Je stond naast me, raakte me strelend aan, en je zei me, bijna teder, een beetje schertsend: 'Ik ben je lieve vrouwtje.' Het waren de eerste amoureuze woorden die ik van je vernam na de dag van ons afscheid. Het was de eerste maal dat je mij sprak in een droom, en zonder dat ik het je vroeg.
Maar terwijl ik lag te wachten op het rijzende licht kwam je zwijgend in me. Aanvankelijk bemerkte ik je niet. Je sloop me binnen. Je vulde me van lieverlede, alsof ik een kleed van je was, dat je langzaam aantrok, en alsof ik een beker was, die je geleidelijk volschonk met een fabelachtige likeur. Ik viel allengs in een heldere roes, waarin ik mijn zinnen bij elkaar hield, doch geen besef meer had van wie ik was. Het leek me dat ik van persoon verwisselde, het leek me dat ik jouw vrouw werd, het leek me dat je liefkozend in me gleed, gelijk ik vroeger gleed in jou. Deze toestand van het opperste welbehagen duurde zonder onderbreking een half uur. Toen werd alles in me kalm. De zon hing rossig boven de heuvel, tussen de zwarte boomstammen.
Nadat wij aldus samen waren heb ik gedacht over het doel der muziek. Zij moet voeren tot deze toppen van het welbehagen. Van alle kunsten is zij de enige die het kan. Buiten vond ik nog zeven rode rozeknoppen in de vorst. Ik heb ze afgesneden en in je vaasje gezet, mentaal een wens, een gelofte formulerend. (Wil jij een volgende maal de muziek vertolken van die liefde? Ik stem toe.) Maar 't is bijna onmogelijk dat ze nog ontluiken.
• Matthijs en Anny
26 dec. 1944
Tegen de morgen had ik een droom, kort en vluchtig, gewoon, maar doordringend als een visioen. Je stond naast me, raakte me strelend aan, en je zei me, bijna teder, een beetje schertsend: 'Ik ben je lieve vrouwtje.' Het waren de eerste amoureuze woorden die ik van je vernam na de dag van ons afscheid. Het was de eerste maal dat je mij sprak in een droom, en zonder dat ik het je vroeg.
Maar terwijl ik lag te wachten op het rijzende licht kwam je zwijgend in me. Aanvankelijk bemerkte ik je niet. Je sloop me binnen. Je vulde me van lieverlede, alsof ik een kleed van je was, dat je langzaam aantrok, en alsof ik een beker was, die je geleidelijk volschonk met een fabelachtige likeur. Ik viel allengs in een heldere roes, waarin ik mijn zinnen bij elkaar hield, doch geen besef meer had van wie ik was. Het leek me dat ik van persoon verwisselde, het leek me dat ik jouw vrouw werd, het leek me dat je liefkozend in me gleed, gelijk ik vroeger gleed in jou. Deze toestand van het opperste welbehagen duurde zonder onderbreking een half uur. Toen werd alles in me kalm. De zon hing rossig boven de heuvel, tussen de zwarte boomstammen.
Nadat wij aldus samen waren heb ik gedacht over het doel der muziek. Zij moet voeren tot deze toppen van het welbehagen. Van alle kunsten is zij de enige die het kan. Buiten vond ik nog zeven rode rozeknoppen in de vorst. Ik heb ze afgesneden en in je vaasje gezet, mentaal een wens, een gelofte formulerend. (Wil jij een volgende maal de muziek vertolken van die liefde? Ik stem toe.) Maar 't is bijna onmogelijk dat ze nog ontluiken.
James Boswell • 25 december 1762
• James Boswell (1740-1795) was een Schotse advocaat en schrijver, bekend vanwege zijn The Life of Samuel Johnson, maar zeker ook vanwege zijn dagboeken, waaronder het London Journal 1762-1763.
In de winter van 1762/63 had Boswell een affaire met ene Louisa. Voor de voorgaande dagboekbladen hierover zie 14 december, 17 december en 21 december.
[Friday 24 December]
I waited on Louisa. Says she, "I have been very unhappy since you was here. I have been thinking of what I said to you. I find that such a connection would make me miserable." "I hope, Madam, I am not disagreeable to you." "No, Sir, you are not. If it was the first duke in England I spoke to, I should just say the same thing." "But pray, Madam, what is your objection?" "Really, Sir, I have many disagreeable apprehensions. It may be known. Circumstances might be very troublesome. I beg it of you, Sir, consider of it. Your own good sense will agree with me. Instead of visiting me as you do now, you would find a discontented, unhappy creature." I was quite confused. I did not know what to say. At last I agreed to think of it and see her on Sunday. I came home and dined in dejection. Yet I mustered up vivacity, and away I went in full dress to Northumberland House. There was spirit, to lay out a couple of shillings and be a man of fashion in my situation. There was true economy.
[Saturday 25 December]
The night before I did not rest well. I was really violently in love with Louisa. I thought she did not care for me. I thought that if I did not gain her affections, I would appear despicable to myself. This day I was in a better frame, being Christmas day, which has always inspired me with most agreeable feelings. I went to St. Paul's Church and in that magnificent temple fervently adored the GOD of goodness and mercy, and heard a sermon by the Bishop of Oxford on the publishing of glad tidings of great joy.
[Sunday 26 December]
I went to Whitehall Chapel and heard service. I took a whim to go through all the churches and chapels in London, taking one each Sunday. At one I went to Louisa's. I told her my passion in the warmest terms. I told her that my happiness absolutely depended upon her. She said it was running the greatest risk. "Then," said I, "Madam, you will show the greatest generosity to a most sincere lover." She said that we should take time to consider of it, and that then we could better determine how to act. We agreed that the time should be a week, and that if I remained of the same opinion, she would then make me blessed. There is no telling how easy it made my mind to be convinced that she did not despise me, but on the contrary had a tender heart and wished to make me easy and happy.
In de winter van 1762/63 had Boswell een affaire met ene Louisa. Voor de voorgaande dagboekbladen hierover zie 14 december, 17 december en 21 december.
[Friday 24 December]
I waited on Louisa. Says she, "I have been very unhappy since you was here. I have been thinking of what I said to you. I find that such a connection would make me miserable." "I hope, Madam, I am not disagreeable to you." "No, Sir, you are not. If it was the first duke in England I spoke to, I should just say the same thing." "But pray, Madam, what is your objection?" "Really, Sir, I have many disagreeable apprehensions. It may be known. Circumstances might be very troublesome. I beg it of you, Sir, consider of it. Your own good sense will agree with me. Instead of visiting me as you do now, you would find a discontented, unhappy creature." I was quite confused. I did not know what to say. At last I agreed to think of it and see her on Sunday. I came home and dined in dejection. Yet I mustered up vivacity, and away I went in full dress to Northumberland House. There was spirit, to lay out a couple of shillings and be a man of fashion in my situation. There was true economy.
[Saturday 25 December]
The night before I did not rest well. I was really violently in love with Louisa. I thought she did not care for me. I thought that if I did not gain her affections, I would appear despicable to myself. This day I was in a better frame, being Christmas day, which has always inspired me with most agreeable feelings. I went to St. Paul's Church and in that magnificent temple fervently adored the GOD of goodness and mercy, and heard a sermon by the Bishop of Oxford on the publishing of glad tidings of great joy.
[Sunday 26 December]
I went to Whitehall Chapel and heard service. I took a whim to go through all the churches and chapels in London, taking one each Sunday. At one I went to Louisa's. I told her my passion in the warmest terms. I told her that my happiness absolutely depended upon her. She said it was running the greatest risk. "Then," said I, "Madam, you will show the greatest generosity to a most sincere lover." She said that we should take time to consider of it, and that then we could better determine how to act. We agreed that the time should be a week, and that if I remained of the same opinion, she would then make me blessed. There is no telling how easy it made my mind to be convinced that she did not despise me, but on the contrary had a tender heart and wished to make me easy and happy.
donderdag 23 december 2021
De poes van Remco Campert • 24 december 200?
• Uit Dagboek van een poes, van Remco Campert.
Rode Harry is terug!
Ik zit nu thuis, was mijn buik en beef nog na.
Vanmiddag, de zon ging onder, lag ik onder de rozenstruik gezellig te babbelen met de Comtesse en Napoleon. Ik was juist aan het vertellen over het woeste spel op de voetenbank met Rok en hoe Bril mij dan de circuspoef noemt, toen Kont en Nappie plotseling overeind schoten en maakten dat ze wegkwamen.
Nog in de greep van mijn verhaal, reageerde ik een fractie van een seconde te laat.
Uit het niets opgedoemd stond Harry voor me en grijnsde me toe. Ik kon niet meer naar huis rennen, want hij bevond zich tussen het huis en mij in en sloot de terugweg af. Ik zette het op een blazen en grommen om hem me van het lijf te houden, maar hij trok er zich niets van aan en besprong me. Ik had geen verweer. Hij liet me pas gaan toen hij zijn zin had gekregen.
Wat er in die korte tijd precies gebeurde weet ik niet. Echt onaangenaam vond ik het niet, ondanks Harry's bruutheid. Wat ik wel weet is dat wat me overkwam gevolgen zal hebben. Mijn leven zal veranderen.
Zoiets voel je als poes.
Ik denk dat mijn buik de komende tijd steeds dikker zal worden.
Mijn probleem is: hoe vertel ik het aan Bril en Rok?
Nu ja, ze merken het wel als het zover is.
Ik zit nu thuis, was mijn buik en beef nog na.
Vanmiddag, de zon ging onder, lag ik onder de rozenstruik gezellig te babbelen met de Comtesse en Napoleon. Ik was juist aan het vertellen over het woeste spel op de voetenbank met Rok en hoe Bril mij dan de circuspoef noemt, toen Kont en Nappie plotseling overeind schoten en maakten dat ze wegkwamen.
Nog in de greep van mijn verhaal, reageerde ik een fractie van een seconde te laat.
Uit het niets opgedoemd stond Harry voor me en grijnsde me toe. Ik kon niet meer naar huis rennen, want hij bevond zich tussen het huis en mij in en sloot de terugweg af. Ik zette het op een blazen en grommen om hem me van het lijf te houden, maar hij trok er zich niets van aan en besprong me. Ik had geen verweer. Hij liet me pas gaan toen hij zijn zin had gekregen.
Wat er in die korte tijd precies gebeurde weet ik niet. Echt onaangenaam vond ik het niet, ondanks Harry's bruutheid. Wat ik wel weet is dat wat me overkwam gevolgen zal hebben. Mijn leven zal veranderen.
Zoiets voel je als poes.
Ik denk dat mijn buik de komende tijd steeds dikker zal worden.
Mijn probleem is: hoe vertel ik het aan Bril en Rok?
Nu ja, ze merken het wel als het zover is.
woensdag 22 december 2021
De poes van Remco Campert • 23 december 200?
• Uit Dagboek van een poes, van Remco Campert.
Rode Harry* is al sinds een week in geen velden of wegen te bespeuren. Is hij ziek?
In ieder geval heeft zijn afwezigheid een opleving van het poezenleven in de tuinen tot gevolg.
Uit alle huizen in het blok wagen de poezen zich buiten.
In het begin zijn we nog op onze hoede en gaan we niet te ver van huis, maar allengs worden we minder voorzichtig en vergeten de Terreur van de Tuinen.
Het is een ongekende weelde om zonder op te hoeven letten buiten te kunnen lopen.
Samen met de Comtesse verken ik tal van tuinen die onbekend terrein voor me waren.
Ik maak kennis met Madonna, die ik tot nu toe alleen van op afstand kende. Ze is een schoonheid van Siamese afkomst, altijd vergezeld van Thelonious, een oude aftandse krachtpatser die haar geen moment uit het oog verliest en andere poezen met grote achterdocht gadeslaat, klaar om haar tegen eventuele aanvallen te beschermen. Madonna valt me niet mee. Ze kan dan wel mooi zijn, maar ze heeft een schel, ordinair stemmetje waarmee ze constant om aandacht zeurt. De Comtesse en ik krijgen er geen woord tussen.
Ik heb een biefstukje gestolen uit de keuken van de buurman. Onder het bewind van Rode Harry zou ik die kans waarschijnlijk niet hebben gekregen.
Harry's afwezigheid is ook Bril en Rok opgevallen. Ze zijn blij dat ik me ongestoord in de tuin kan ophouden. Nu loop ik ze niet de hele dag voor de voeten, zeggen ze. 'Misschien is Harry verhuisd,' zegt Bril.
'Of dood,' oppert Rok.
Dat laatste schokt me.
Hond weet dat Harry niet tot mijn geliefdste kattenpersonen hoort, maar dat hij uit het leven verdwijnt wens ik hem niet toe.
Ik denk er maar niet te veel over na. Ik weet trouwens niet hoe ik erover zou moeten nadenken.
Beter is het om met toegeknepen ogen in de zon te liggen, zolang het kan.
* kater, terroriseert de hele buurt
In ieder geval heeft zijn afwezigheid een opleving van het poezenleven in de tuinen tot gevolg.
Uit alle huizen in het blok wagen de poezen zich buiten.
In het begin zijn we nog op onze hoede en gaan we niet te ver van huis, maar allengs worden we minder voorzichtig en vergeten de Terreur van de Tuinen.
Het is een ongekende weelde om zonder op te hoeven letten buiten te kunnen lopen.
Samen met de Comtesse verken ik tal van tuinen die onbekend terrein voor me waren.
Ik maak kennis met Madonna, die ik tot nu toe alleen van op afstand kende. Ze is een schoonheid van Siamese afkomst, altijd vergezeld van Thelonious, een oude aftandse krachtpatser die haar geen moment uit het oog verliest en andere poezen met grote achterdocht gadeslaat, klaar om haar tegen eventuele aanvallen te beschermen. Madonna valt me niet mee. Ze kan dan wel mooi zijn, maar ze heeft een schel, ordinair stemmetje waarmee ze constant om aandacht zeurt. De Comtesse en ik krijgen er geen woord tussen.
Ik heb een biefstukje gestolen uit de keuken van de buurman. Onder het bewind van Rode Harry zou ik die kans waarschijnlijk niet hebben gekregen.
Harry's afwezigheid is ook Bril en Rok opgevallen. Ze zijn blij dat ik me ongestoord in de tuin kan ophouden. Nu loop ik ze niet de hele dag voor de voeten, zeggen ze. 'Misschien is Harry verhuisd,' zegt Bril.
'Of dood,' oppert Rok.
Dat laatste schokt me.
Hond weet dat Harry niet tot mijn geliefdste kattenpersonen hoort, maar dat hij uit het leven verdwijnt wens ik hem niet toe.
Ik denk er maar niet te veel over na. Ik weet trouwens niet hoe ik erover zou moeten nadenken.
Beter is het om met toegeknepen ogen in de zon te liggen, zolang het kan.
* kater, terroriseert de hele buurt
dinsdag 21 december 2021
Miriam Wattenberg • 22 december 1940
• Miriam Wattenberg was een Joods meisje dat in 1940 in het getto in Warschau terechtkwam. Dankzij de Amerikaanse nationaliteit van haar moeder kon ze in 1944 naar de Verenigde Staten vertrekken, waarna ze haar naam veranderde in Mary Berg. Ze hield een dagboek bij van 1939-1944, dat na de oorlog gepubliceerd werd. Het fragment hieronder gaat over de oprichting van de gettopolitie in Warschau.
DECEMBER 22, 1940 The Jewish police is an accomplished fact. More candidates presented themselves than were needed. A special committee chose them, and “pull” played an important part in their choice. At the very end, when only a few posts were available, money helped, too... Even in Heaven not everyone is a saint.
The chief commissioner of this ghetto police is Colonel Szerynski, a converted Jew who was the police chief of Lublin before the war. Under him are three assistant commissioners: Hendel, Lejkin and Firstenberg, who together form the supreme police council. Then come the regional commandants, the district chiefs (the regions are divided into districts), and finally the ordinary policemen who perform routine duties.
Their uniform consists of a dark blue police cap and a military belt to which a rubber club is attached. Over the visor of the cap there is a metal badge bearing the Star of David and the inscription Jüdischer Ordnungsdienst (Jewish Order Service). On a blue ribbon around the cap, the policeman’s rank is indicated by special signs: one round tin disk the size of a thumbnail for a policeman, two for a senior policeman, three for a district chief; one star for a regional commandant, two stars for the three assistant commissioners, and four for the commissioner himself.
Just like all the other Jews, the Jewish policemen must wear a white armband with the blue Star of David, but in addition, they wear a yellow armband with the inscription Jüdischer Ordnungsdienst. They also wear metallic badges with their numbers on their chests.
Among the duties of these new Jewish policemen are guarding the gates of the ghetto together with German gendarmes and Polish policemen, directing traffic in the ghetto streets, guarding post offices, kitchens and the community administration, and detecting and suppressing smugglers. The most difficult task of the Jewish police is the curbing of beggars— this actually consists in driving them from one street to another, because there is nothing else to do with them, especially as their number is growing from hour to hour.
Central Police Headquarters, the so-called KSP, are at 15 Ogrodowa Street; the five regional offices are on Twarda Street, Ogrodowa Street, Leszno Street, at Gesia near Nalewki, and near the Jewish cemetery.
I experience a strange and utterly illogical feeling of satisfaction when I see a Jewish policeman at a crossing—such policemen were completely unknown in pre-war Poland. They proudly direct the traffic—which hardly needs to be directed, for it consists only of rare horse-driven carts, a few cabs and hearses—the latter are the most frequent vehicles. From time to time Gestapo cars rush by, paying no attention whatsoever to the Jewish policemen’s directions, and perfectly indifferent as to whether they run people over or not.
DECEMBER 22, 1940 The Jewish police is an accomplished fact. More candidates presented themselves than were needed. A special committee chose them, and “pull” played an important part in their choice. At the very end, when only a few posts were available, money helped, too... Even in Heaven not everyone is a saint.
The chief commissioner of this ghetto police is Colonel Szerynski, a converted Jew who was the police chief of Lublin before the war. Under him are three assistant commissioners: Hendel, Lejkin and Firstenberg, who together form the supreme police council. Then come the regional commandants, the district chiefs (the regions are divided into districts), and finally the ordinary policemen who perform routine duties.
Their uniform consists of a dark blue police cap and a military belt to which a rubber club is attached. Over the visor of the cap there is a metal badge bearing the Star of David and the inscription Jüdischer Ordnungsdienst (Jewish Order Service). On a blue ribbon around the cap, the policeman’s rank is indicated by special signs: one round tin disk the size of a thumbnail for a policeman, two for a senior policeman, three for a district chief; one star for a regional commandant, two stars for the three assistant commissioners, and four for the commissioner himself.
Just like all the other Jews, the Jewish policemen must wear a white armband with the blue Star of David, but in addition, they wear a yellow armband with the inscription Jüdischer Ordnungsdienst. They also wear metallic badges with their numbers on their chests.
Among the duties of these new Jewish policemen are guarding the gates of the ghetto together with German gendarmes and Polish policemen, directing traffic in the ghetto streets, guarding post offices, kitchens and the community administration, and detecting and suppressing smugglers. The most difficult task of the Jewish police is the curbing of beggars— this actually consists in driving them from one street to another, because there is nothing else to do with them, especially as their number is growing from hour to hour.
Central Police Headquarters, the so-called KSP, are at 15 Ogrodowa Street; the five regional offices are on Twarda Street, Ogrodowa Street, Leszno Street, at Gesia near Nalewki, and near the Jewish cemetery.
I experience a strange and utterly illogical feeling of satisfaction when I see a Jewish policeman at a crossing—such policemen were completely unknown in pre-war Poland. They proudly direct the traffic—which hardly needs to be directed, for it consists only of rare horse-driven carts, a few cabs and hearses—the latter are the most frequent vehicles. From time to time Gestapo cars rush by, paying no attention whatsoever to the Jewish policemen’s directions, and perfectly indifferent as to whether they run people over or not.
maandag 20 december 2021
Walt Whitman • 21 december 1872
• De beroemde Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892) maakte als journalist de Amerikaanse burgeroorlog mee. Uit: Oud ben ik en jong ben ik. Herinneringen (vertaling van René Kurpershoek).
Falmouth, Virginia, tegenover Fredericksburg, 21 december 1862 — Ik begin met mijn bezoeken aan de veldhospitaals van het Leger van de Potomac. Een flink deel van de dag breng ik door in een groot bakstenen buitenhuis op de oever van de Rappahannock dat sinds de slag als hospitaal in gebruik is - en waar naar het schijnt alleen de allerzwaarste gevallen terechtkomen. Buiten, aan de voet van een boom, op nog geen tien meter van de voorgevel, zie ik een berg geamputeerde voeten, benen, armen, handen enz. liggen, een volle vracht voor een eenspans wagen. Vlakbij ligt een aantal lijken, elk apart onder een bruine wollen deken. In de voortuin, naar de rivier toe, zijn verse graven, meest van officiers, de naam op een afgebroken stuk duig of plank dat rechtop in de aarde staat. (De meeste van deze lijken zijn naderhand opgegraven en naar hun familie in het noorden overgebracht.) Het grote huis ligt van onder tot boven helemaal vol, alles geïmproviseerd, geen systematiek, niet best allemaal, maar zonder twijfel het best mogelijke; alle wonden tamelijk ernstig, sommige onthutsend, de manschappen in hun oude kleren, groezelig en bebloed. Onder de gewonden zijn ook manschappen en officieren van de rebellen, krijgsgevangenen. Met een van hen, een kapitein uit Mississippi, zwaar gewond aan zijn been, heb ik een poosje gepraat; hij vroeg om kranten, die ik hem gaf. (Ik heb hem drie maanden later in Washington teruggezien, zonder zijn been, gezond en wel.) Ik liep de vertrekken door, beneden en boven. Sommige mannen waren stervende. Ik had die keer niets om weg te geven, maar schreef een paar brieven voor de mannen naar thuis, naar moeder enz. Ook sprak ik met drie of vier van hen, die er naar ik meende de meeste baat bij, of behoefte aan hadden.
zondag 19 december 2021
James Boswell • 20 december 1762
• James Boswell (1740-1795) was een Schotse advocaat en schrijver, bekend vanwege zijn The Life of Samuel Johnson, maar zeker ook vanwege zijn dagboeken, waaronder het London Journal 1762-1763.
In de winter van 1762/63 had Boswell een affaire met ene Louisa. Voor de voorgaande dagboekbladen hierover zie 14 december en 17 december.
[Monday 20 December]
I went to Louisa's after breakfast. "Indeed," said I, "it was hard upon me to leave you so soon yesterday. I am quite happy in your company." "Sir," said she, "you are very obliging. But," said she, "I am in bad humour this morning. There was a person who professed the greatest friendship for me; I now applied for their assistance, but was shifted. It was such a trifle that I am sure they could have granted it. So I have been railing against my fellow-creatures." "Nay, dear Madam, don't abuse them all on account of an individual. But pray what was this favour? Might I know?" (She blushed.) "Why, Sir, there is a person has sent to me for a trifling debt. I sent back word that it was not convenient for me to let them have it just now, but in six weeks I should pay it." I was a little confounded and embarrassed here. I dreaded bringing myself into a scrape. I did not know what she might call a trifling sum. I half-resolved to say no more. However, I thought that she might now be trying my generosity and regard for her, and truly this was the real test. I thought I would see if it was in my power to assist her.
"Pray, Madam, what was the sum?" "Only two guineas, Sir." Amazed and pleased, I pulled out my purse. "Madam," said I, "if I can do you any service, you may command me. Two guineas is at present all that I have, but a trifle more. There they are for you. I told you that I had very little, but yet I hope to live. Let us just be honest with one another. Tell me when you are in any little distress, and I will tell you what I can do." She took the guineas. "Sir, I am infinitely obliged to you. As soon as it is in my power, I shall return them. Indeed I could not have expected this from you." Her gratitude warmed my heart. "Madam! though I have little, yet as far as ten guineas, you may apply to me. I would live upon nothing to serve one that I regarded."
I did not well know what to think of this scene. Sometimes I thought it artifice, and that I was taken in. And then again, I viewed it just as a circumstance that might very easily happen. Her mentioning returning the money looked well. My naming the sum of ten guineas was rash; however, I considered that it cost me as much to be cured of what I contracted from a whore, and that ten guineas was but a moderate expense for women during the winter.
I had all along treated her with a distant politeness. On Saturday I just kissed her hand. She now sung to me. I got up in raptures and kissed her with great warmth. She received this very genteelly. I had a delicacy in presuming too far, lest it should look like demanding goods for my money. I resumed the subject of love and gallantry. She said, "I pay no regard to the opinion in the world so far as it contradicts my own sentiments." "No, Madam, we are not to mind the arbitrary rules imposed by the multitude." "Yet, Sir, there is a decency to be kept with the public. And I must do so, whose bread depends upon them." "Certainly, Madam. But when may I wait upon you? Tomorrow evening?" "Sir, I am obliged to be all day with a lady who is not well." "Then next day, Madam." "What? to drink a dish of tea, Sir?" "No, no, not to drink a dish of tea." (Here I looked sheepish.) "What time may I wait upon you?" "Whenever you please, Sir." I kissed her again, and went away highly pleased with the thoughts of the affair being settled.
[Monday 21 December]
I had resolved not to dine with my landlord, nor to see them much this week, in order to recover my proper dignity and distance. Another very good reason now glared me strong in the face. By my letting Louisa have two guineas, I had only thirteen shillings left; and my term of payment, as I have 25 £ every six weeks, was not till the 7 of January. I therefore could not afford a shilling, nor near so much, for dinner. So that I was put to my shifts, as I would not be indebted for dinner nor go and ask my allowance before it was due. I sat in till between four and five. I then went to Holborn, to a cheesemonger's, and bought a piece of 3 lb. 10 oz., which cost me 14 1/2d. I eat part of it in the shop, with a halfpenny roll, two of which I had bought at a baker's. I then carried home my provision, and eat some more cheese with the other roll, and a halfpennyworth of apples by way of relish, and took a drink of water. I recollected that I had left a guinea of security at Noble's circulating library. I went and told him that he should put confidence in me, so got it back. This was a most welcome guest to my pocket and communicated spirit to my heart. But, alas, of short duration was this state of opulence. I was reminded by Miss Terrie of a pair of lace ruffles that I had bespoke, which came to 16s. "Very well," said I, and paid them. There was the genteel determined spirit. I comforted myself by thinking that I suffered in the service of my Mistress; and I was romantically amused to think that I was now obliged to my wits, and living on the profit of my works, having got just 13s. by my Cub.
[Monday 22 December]
. . . This forenoon I went to Louisa's in full expectation of consummate bliss. I was in a strange flutter of feeling. I was ravished at the prospect of joy, and yet I had such an anxiety upon me that I was afraid that my powers would be enervated. I almost wished to be free of this assignation. I entered her apartment in a sort of confusion. She was elegantly dressed in the morning fashion, and looked delightfully well. I felt the tormenting anxiety of serious love. I sat down and I talked with the distance of a new acquaintance and not with the ease and ardour of a lover, or rather a gallant.
I talked of her lodgings being neat, opened the door of her bedchamber, looked into it. Then sat down by her in a most melancholy plight. I would have given a good deal to be out of the room.
We talked of religion. Said she, "People who deny that, show a want of sense." "For my own part, Madam, I look upon the adoration of the Supreme Being as one of the greatest enjoyments we have. I would not choose to get rid of my religious notions. I have read books that staggered me. But I was glad to find myself regain my former opinions." "Nay, Sir, what do you think of the Scriptures having stood the test of ages?" "Are you a Roman Catholic, Madam?" "No, Sir. Though I like some parts of their religion, in particular, confession; not that I think the priest can remit sins, but because the notion that we are to confess to a decent clergyman may make us cautious what we do." "Madam," said I, "I would ask you to do nothing that you should be sorry to confess. Indeed I have a great deal of principle in matters of gallantry, and never yet led any woman to do what might afterwards make her uneasy. If she thinks it wrong, I never insist." She asked me some questions about my intrigues, which I nicely eluded.
I then sat near her and began to talk softly, but finding myself quite dejected with love, I really cried out and told her that I was miserable; and as I was stupid, would go away. I rose, but saluting her with warmth, my powers were excited, I felt myself vigorous. I sat down again. I beseeched her, "You know, Madam, you said you was not a Platonist. I beg it of you to be so kind. You said you are above the finesse of your sex." (Be sure always to make a woman better than her sex.) "I adore you." "Nay, dear Sir" (I pressing her to me and kissing her now and then), "pray be quiet. Such a thing requires time to consider of." "Madam, I own this would be necessary for any man but me. But you must take my character from myself. I am very good-tempered, very honest, and have little money. I should have some reward for my particular honesty." "But, Sir, give me time to recollect myself." "Well then, Madam, when shall I see you?" "On Friday, Sir." "A thousand thanks." I left her and came home and took my bread and cheese with great contentment, and then went and chatted a while with Webster.
In de winter van 1762/63 had Boswell een affaire met ene Louisa. Voor de voorgaande dagboekbladen hierover zie 14 december en 17 december.
[Monday 20 December]
I went to Louisa's after breakfast. "Indeed," said I, "it was hard upon me to leave you so soon yesterday. I am quite happy in your company." "Sir," said she, "you are very obliging. But," said she, "I am in bad humour this morning. There was a person who professed the greatest friendship for me; I now applied for their assistance, but was shifted. It was such a trifle that I am sure they could have granted it. So I have been railing against my fellow-creatures." "Nay, dear Madam, don't abuse them all on account of an individual. But pray what was this favour? Might I know?" (She blushed.) "Why, Sir, there is a person has sent to me for a trifling debt. I sent back word that it was not convenient for me to let them have it just now, but in six weeks I should pay it." I was a little confounded and embarrassed here. I dreaded bringing myself into a scrape. I did not know what she might call a trifling sum. I half-resolved to say no more. However, I thought that she might now be trying my generosity and regard for her, and truly this was the real test. I thought I would see if it was in my power to assist her.
"Pray, Madam, what was the sum?" "Only two guineas, Sir." Amazed and pleased, I pulled out my purse. "Madam," said I, "if I can do you any service, you may command me. Two guineas is at present all that I have, but a trifle more. There they are for you. I told you that I had very little, but yet I hope to live. Let us just be honest with one another. Tell me when you are in any little distress, and I will tell you what I can do." She took the guineas. "Sir, I am infinitely obliged to you. As soon as it is in my power, I shall return them. Indeed I could not have expected this from you." Her gratitude warmed my heart. "Madam! though I have little, yet as far as ten guineas, you may apply to me. I would live upon nothing to serve one that I regarded."
I did not well know what to think of this scene. Sometimes I thought it artifice, and that I was taken in. And then again, I viewed it just as a circumstance that might very easily happen. Her mentioning returning the money looked well. My naming the sum of ten guineas was rash; however, I considered that it cost me as much to be cured of what I contracted from a whore, and that ten guineas was but a moderate expense for women during the winter.
I had all along treated her with a distant politeness. On Saturday I just kissed her hand. She now sung to me. I got up in raptures and kissed her with great warmth. She received this very genteelly. I had a delicacy in presuming too far, lest it should look like demanding goods for my money. I resumed the subject of love and gallantry. She said, "I pay no regard to the opinion in the world so far as it contradicts my own sentiments." "No, Madam, we are not to mind the arbitrary rules imposed by the multitude." "Yet, Sir, there is a decency to be kept with the public. And I must do so, whose bread depends upon them." "Certainly, Madam. But when may I wait upon you? Tomorrow evening?" "Sir, I am obliged to be all day with a lady who is not well." "Then next day, Madam." "What? to drink a dish of tea, Sir?" "No, no, not to drink a dish of tea." (Here I looked sheepish.) "What time may I wait upon you?" "Whenever you please, Sir." I kissed her again, and went away highly pleased with the thoughts of the affair being settled.
[Monday 21 December]
I had resolved not to dine with my landlord, nor to see them much this week, in order to recover my proper dignity and distance. Another very good reason now glared me strong in the face. By my letting Louisa have two guineas, I had only thirteen shillings left; and my term of payment, as I have 25 £ every six weeks, was not till the 7 of January. I therefore could not afford a shilling, nor near so much, for dinner. So that I was put to my shifts, as I would not be indebted for dinner nor go and ask my allowance before it was due. I sat in till between four and five. I then went to Holborn, to a cheesemonger's, and bought a piece of 3 lb. 10 oz., which cost me 14 1/2d. I eat part of it in the shop, with a halfpenny roll, two of which I had bought at a baker's. I then carried home my provision, and eat some more cheese with the other roll, and a halfpennyworth of apples by way of relish, and took a drink of water. I recollected that I had left a guinea of security at Noble's circulating library. I went and told him that he should put confidence in me, so got it back. This was a most welcome guest to my pocket and communicated spirit to my heart. But, alas, of short duration was this state of opulence. I was reminded by Miss Terrie of a pair of lace ruffles that I had bespoke, which came to 16s. "Very well," said I, and paid them. There was the genteel determined spirit. I comforted myself by thinking that I suffered in the service of my Mistress; and I was romantically amused to think that I was now obliged to my wits, and living on the profit of my works, having got just 13s. by my Cub.
[Monday 22 December]
. . . This forenoon I went to Louisa's in full expectation of consummate bliss. I was in a strange flutter of feeling. I was ravished at the prospect of joy, and yet I had such an anxiety upon me that I was afraid that my powers would be enervated. I almost wished to be free of this assignation. I entered her apartment in a sort of confusion. She was elegantly dressed in the morning fashion, and looked delightfully well. I felt the tormenting anxiety of serious love. I sat down and I talked with the distance of a new acquaintance and not with the ease and ardour of a lover, or rather a gallant.
I talked of her lodgings being neat, opened the door of her bedchamber, looked into it. Then sat down by her in a most melancholy plight. I would have given a good deal to be out of the room.
We talked of religion. Said she, "People who deny that, show a want of sense." "For my own part, Madam, I look upon the adoration of the Supreme Being as one of the greatest enjoyments we have. I would not choose to get rid of my religious notions. I have read books that staggered me. But I was glad to find myself regain my former opinions." "Nay, Sir, what do you think of the Scriptures having stood the test of ages?" "Are you a Roman Catholic, Madam?" "No, Sir. Though I like some parts of their religion, in particular, confession; not that I think the priest can remit sins, but because the notion that we are to confess to a decent clergyman may make us cautious what we do." "Madam," said I, "I would ask you to do nothing that you should be sorry to confess. Indeed I have a great deal of principle in matters of gallantry, and never yet led any woman to do what might afterwards make her uneasy. If she thinks it wrong, I never insist." She asked me some questions about my intrigues, which I nicely eluded.
I then sat near her and began to talk softly, but finding myself quite dejected with love, I really cried out and told her that I was miserable; and as I was stupid, would go away. I rose, but saluting her with warmth, my powers were excited, I felt myself vigorous. I sat down again. I beseeched her, "You know, Madam, you said you was not a Platonist. I beg it of you to be so kind. You said you are above the finesse of your sex." (Be sure always to make a woman better than her sex.) "I adore you." "Nay, dear Sir" (I pressing her to me and kissing her now and then), "pray be quiet. Such a thing requires time to consider of." "Madam, I own this would be necessary for any man but me. But you must take my character from myself. I am very good-tempered, very honest, and have little money. I should have some reward for my particular honesty." "But, Sir, give me time to recollect myself." "Well then, Madam, when shall I see you?" "On Friday, Sir." "A thousand thanks." I left her and came home and took my bread and cheese with great contentment, and then went and chatted a while with Webster.
E. du Perron • 19 december 1932
• De Nederlandse schrijver E. du Perron (1899-1940). Uit De smalle mens (1934).
19 December.
Moedeloosheid en wrevel om iets te lezen dat aktueel is. De onbenulligste boekjes worden aangekondigd met ‘algemener’ strekkingen, onverschillig of zij in Duitsland uitkomen, in Engeland of zelfs in Holland. Als men nog personages aandurft — volkomen massabewegingen zijn zo moeilik te realiseren — zal het voortaan nog maar zijn als specimina van een kollektief willen, of met een sterke bijsmaak van symbool.
Steeds het onbevredigd verlangen om Stendhal geheel over te lezen (ik ken van Lucien Leuwen alleen de bewerking van Jean de Mitty, niet de veel getrouwer tekst van Martineau), ik zou mij in Shakespeare willen terugplonzen, schoonwassen van het gewichtige maakwerk dat bij kilo's binnenvalt, al zou ik niet meer lezen dan één bedrijf per dag. Ik kom er niet toe; minder omdat ik werkelik geen tijd maken kan, dan omdat het andere mij tòch te veel bezighoudt: problemen die sterker worden dan jezelf, zei M. [Menno ter Braak?] Mijn verscheurdheid (om een groot woord in mineur te gebruiken) bestaat simpelweg uit het feit dat ik het gevoel heb geen plaats voor mij meer te vinden in deze tijd, en toch erin te willen leven: zonder mij wezenlik in iets anders te willen opsluiten, want als ik het werkelik wilde, kon ik het.
Heerlik verzekerd en onverzettelik geloof van A. van S. [Arthur van Schendel] in de mens als individualist; hij begrijpt eenvoudig het streven van de kollektieven niet: een mens is niet kollektief te maken, zegt hij rustig, want wat zou men vermogen tegen het kleinste individuele gevoel: antipatie, sympatie, om maar iets te noemen? ‘Zolang er mensen zijn, zullen er individuen bestaan.’ En zijn verwondering, toen ik hem zei dat de mode of de dwang tegenwoordig was om zich te schamen voor zijn individualiteit. Zijn minachting voor de ‘literatuur van de dag’ — zo begrijpelik bij hem, zo weinig passend bij mij — versterkt mij in mijn voornemen om het altans met Shakespeare te proberen: omstreeks 180 bedrijven = zes maanden lezen, als ik mijn ideetje realiseer.
Ville Conquise gelezen van Victor-Serge. Zelfde smaakje; het is waarlik de moeite niet om de Kibaltsjitsj van de autobandieten-affaire geweest te zijn, en nu aan te komen met zoiets vaals en levenloos'. Geen personages weer; damschijven, figuren die toevallig nog namen dragen, men vraagt zich af waarom. De vergissing, volgens M., is om de romanvorm voor zoiets te gebruiken; voor massa-bewegingen is de film het aangewezen middel en de kunst van de toekomst. De roman is de stervende vorm van het individualisme: de verdieping van het individu, ook als het voor duizend anderen staat.
En ‘goed’ of niet ‘goed’ - er is in dit alles voor mij niets dat werkelik leesbaar is, dat het laatste kriterium: sympatiek of niet, doorstaat. Zolang ik nog vrij en vanuit mijn eigen wezen alleen vermag te oordelen, voel ik mij tekort gedaan bij het talent van alle Gladkovs bij elkaar. Ik vraag niets liever dan nog eens getroffen te worden, omvergeworpen, zoals dat heet, door een van deze auteurs, maar de proef mislukt telkens een beetje meer. Het enige revolutionaire boek uit Rusland, met een betrekkelik gering literair talent maar een akcent van waarheid geschreven dat mij tragies trof, blijft Wat niet gebeurde van Sawinkov, van de verkeerde revolutionair. Verder de sensuele, konkrete scènes van Martin-Luis Guzman, maar die de mexikaanse revolutie betreffen, een operette-revolutie, zeggen degenen die denken dat de russiese nergens dàt karakter had. De Rus is somber en zijn gevoel dieper bewust; de Mexikaan is... Sombere onzin, als het erop aankomt de uiterlikheden tastbaar te maken van mensen die elkaar kollektief slachten in een kollektieve roes, later te verantwoorden, histories zoniet eties of religieus. Guzman is een meesterlik ‘schilder’; intelligent genoeg bovendien om te doen voelen dat dit alles hoogstens boeiend of vermakelik is, voor wie voor eens en voor al zich verenigd heeft met het idee dat zijn leven niets waard is en als zodanig zal worden behandeld zodra het daartoe komt.
Het gevoel dat Ubu Roi een meesterwerk terug-wordt, in deze ‘grootse tijd’.
19 December.
Moedeloosheid en wrevel om iets te lezen dat aktueel is. De onbenulligste boekjes worden aangekondigd met ‘algemener’ strekkingen, onverschillig of zij in Duitsland uitkomen, in Engeland of zelfs in Holland. Als men nog personages aandurft — volkomen massabewegingen zijn zo moeilik te realiseren — zal het voortaan nog maar zijn als specimina van een kollektief willen, of met een sterke bijsmaak van symbool.
Steeds het onbevredigd verlangen om Stendhal geheel over te lezen (ik ken van Lucien Leuwen alleen de bewerking van Jean de Mitty, niet de veel getrouwer tekst van Martineau), ik zou mij in Shakespeare willen terugplonzen, schoonwassen van het gewichtige maakwerk dat bij kilo's binnenvalt, al zou ik niet meer lezen dan één bedrijf per dag. Ik kom er niet toe; minder omdat ik werkelik geen tijd maken kan, dan omdat het andere mij tòch te veel bezighoudt: problemen die sterker worden dan jezelf, zei M. [Menno ter Braak?] Mijn verscheurdheid (om een groot woord in mineur te gebruiken) bestaat simpelweg uit het feit dat ik het gevoel heb geen plaats voor mij meer te vinden in deze tijd, en toch erin te willen leven: zonder mij wezenlik in iets anders te willen opsluiten, want als ik het werkelik wilde, kon ik het.
Heerlik verzekerd en onverzettelik geloof van A. van S. [Arthur van Schendel] in de mens als individualist; hij begrijpt eenvoudig het streven van de kollektieven niet: een mens is niet kollektief te maken, zegt hij rustig, want wat zou men vermogen tegen het kleinste individuele gevoel: antipatie, sympatie, om maar iets te noemen? ‘Zolang er mensen zijn, zullen er individuen bestaan.’ En zijn verwondering, toen ik hem zei dat de mode of de dwang tegenwoordig was om zich te schamen voor zijn individualiteit. Zijn minachting voor de ‘literatuur van de dag’ — zo begrijpelik bij hem, zo weinig passend bij mij — versterkt mij in mijn voornemen om het altans met Shakespeare te proberen: omstreeks 180 bedrijven = zes maanden lezen, als ik mijn ideetje realiseer.
Ville Conquise gelezen van Victor-Serge. Zelfde smaakje; het is waarlik de moeite niet om de Kibaltsjitsj van de autobandieten-affaire geweest te zijn, en nu aan te komen met zoiets vaals en levenloos'. Geen personages weer; damschijven, figuren die toevallig nog namen dragen, men vraagt zich af waarom. De vergissing, volgens M., is om de romanvorm voor zoiets te gebruiken; voor massa-bewegingen is de film het aangewezen middel en de kunst van de toekomst. De roman is de stervende vorm van het individualisme: de verdieping van het individu, ook als het voor duizend anderen staat.
En ‘goed’ of niet ‘goed’ - er is in dit alles voor mij niets dat werkelik leesbaar is, dat het laatste kriterium: sympatiek of niet, doorstaat. Zolang ik nog vrij en vanuit mijn eigen wezen alleen vermag te oordelen, voel ik mij tekort gedaan bij het talent van alle Gladkovs bij elkaar. Ik vraag niets liever dan nog eens getroffen te worden, omvergeworpen, zoals dat heet, door een van deze auteurs, maar de proef mislukt telkens een beetje meer. Het enige revolutionaire boek uit Rusland, met een betrekkelik gering literair talent maar een akcent van waarheid geschreven dat mij tragies trof, blijft Wat niet gebeurde van Sawinkov, van de verkeerde revolutionair. Verder de sensuele, konkrete scènes van Martin-Luis Guzman, maar die de mexikaanse revolutie betreffen, een operette-revolutie, zeggen degenen die denken dat de russiese nergens dàt karakter had. De Rus is somber en zijn gevoel dieper bewust; de Mexikaan is... Sombere onzin, als het erop aankomt de uiterlikheden tastbaar te maken van mensen die elkaar kollektief slachten in een kollektieve roes, later te verantwoorden, histories zoniet eties of religieus. Guzman is een meesterlik ‘schilder’; intelligent genoeg bovendien om te doen voelen dat dit alles hoogstens boeiend of vermakelik is, voor wie voor eens en voor al zich verenigd heeft met het idee dat zijn leven niets waard is en als zodanig zal worden behandeld zodra het daartoe komt.
Het gevoel dat Ubu Roi een meesterwerk terug-wordt, in deze ‘grootse tijd’.
donderdag 16 december 2021
James Boswell • 17 december 1762
• James Boswell (1740-1795) was een Schotse advocaat en schrijver, bekend vanwege zijn The Life of Samuel Johnson, maar zeker ook vanwege zijn dagboeken, waaronder het London Journal 1762-1763.
[14 december]
[Thursday 16 December]
In the afternoon I went to Louisa's. A little black young fellow, her brother, came in. I could have wished him at the Bay of Honduras. However, I found him a good quiet obliging being who gave us no disturbance. She talked on a man's liking a woman's company, and of the injustice people treated them with in suspecting anything bad. This was a fine artful pretty speech. . . . We chatted pretty easily. We talked of love as a thing that could not be controlled by reason, as a fine passion. I could not clearly discern how she meant to behave to me. She told me that a gentleman had come to her and offered her 50 £, but that her brother knocked at the door and the man run out of the house without saying a word. I said I wished he had left his money. We joked much about the 50 £. I said I expected some night to be surprised with such an offer from some decent elderly gentlewoman. I made just a comic parody to her story. I sat till past eight. She said she hoped it would not be long before she had the pleasure of seeing me again.
This night I made no visible progress in my amour, but I in reality was doing a great deal. I was getting well acquainted with her. I was appearing an agreeable companion to her; I was informing her by my looks of my passion for her.
[Friday 17 December]
I engaged in this amour just with a view of convenient pleasure but the god of pleasing anguish now seriously seized my breast. I felt the fine delirium of love. I waited on Louisa at one, found her alone, told her that her goodness in hoping to see me soon had brought me back: that it appeared long to me since I saw her. I was a little bashful. However, I took a good heart and talked with ease and dignity. "I hope, Madam, you are at present a single woman." "Yes, sir." "And your affections are not engaged?" "They are not, Sir." "But this is leading me into a strange confession. I assure you, Madam, my affections are engaged." "Are they, Sir?" "Yes, Madam, they are engaged to you." (She looked soft and beautiful.) "I hope we shall be better acquainted and like one another better." "Come, Sir, let us talk no more of that now." "No, Madam, I will not. It is like giving the book in the preface." "Just so, Sir, telling in the preface what should be in the middle of the book." (I think such conversations are best written in the dialogue way.) "Madam, I was very happy to find you. From the first time that I saw you, I admired you." "O, Sir." "I did, indeed. What I like beyond everything is an agreeable female companion, where I can be at home and have tea and genteel conversation. I was quite happy to be here." "Sir, you are welcome here as often as you please. Every evening, if you please." "Madam I am infinitely obliged to you."
[Saturday 18 December]
I then went to Louisa's. I was really in love. I felt a warmth at my heart which glowed in my face. I attempted to be like Digges, and considered the similarity of our genius and pleasures. I acquired confidence by considering my present character in this light: a young fellow of spirit and fashion, heir to a good fortune, enjoying the pleasures of London, and now making his addresses in order to have an intrigue with that delicious subject of gallantry, an actress.
I talked on love very freely. "Madam," said I, "I can never think of having a connection with women that I don't love." "That, Sir," said she, "is only having a satisfaction in common with the brutes. But when there is a union of minds, that is indeed estimable. But don't think Sir, that I am a Platonist. I am not indeed." (This hint gave me courage.) "To be sure, Madam, when there is such a connection as you mention, it is the finest thing in the world. I beg you may just show me civility according as you find me deserve it." "Such a connection, Sir, requires time to establish it." (I thought it honest and proper to let her know that she must not depend on me for giving her much money.) "Madam," said I, "don't think too highly of me. Nor give me the respect which men of great fortune get by custom. I am here upon a very moderate allowance. I am upon honour to make it serve me, and I am obliged to live with great economy." She received this very well.
[14 december]
[Thursday 16 December]
In the afternoon I went to Louisa's. A little black young fellow, her brother, came in. I could have wished him at the Bay of Honduras. However, I found him a good quiet obliging being who gave us no disturbance. She talked on a man's liking a woman's company, and of the injustice people treated them with in suspecting anything bad. This was a fine artful pretty speech. . . . We chatted pretty easily. We talked of love as a thing that could not be controlled by reason, as a fine passion. I could not clearly discern how she meant to behave to me. She told me that a gentleman had come to her and offered her 50 £, but that her brother knocked at the door and the man run out of the house without saying a word. I said I wished he had left his money. We joked much about the 50 £. I said I expected some night to be surprised with such an offer from some decent elderly gentlewoman. I made just a comic parody to her story. I sat till past eight. She said she hoped it would not be long before she had the pleasure of seeing me again.
This night I made no visible progress in my amour, but I in reality was doing a great deal. I was getting well acquainted with her. I was appearing an agreeable companion to her; I was informing her by my looks of my passion for her.
[Friday 17 December]
I engaged in this amour just with a view of convenient pleasure but the god of pleasing anguish now seriously seized my breast. I felt the fine delirium of love. I waited on Louisa at one, found her alone, told her that her goodness in hoping to see me soon had brought me back: that it appeared long to me since I saw her. I was a little bashful. However, I took a good heart and talked with ease and dignity. "I hope, Madam, you are at present a single woman." "Yes, sir." "And your affections are not engaged?" "They are not, Sir." "But this is leading me into a strange confession. I assure you, Madam, my affections are engaged." "Are they, Sir?" "Yes, Madam, they are engaged to you." (She looked soft and beautiful.) "I hope we shall be better acquainted and like one another better." "Come, Sir, let us talk no more of that now." "No, Madam, I will not. It is like giving the book in the preface." "Just so, Sir, telling in the preface what should be in the middle of the book." (I think such conversations are best written in the dialogue way.) "Madam, I was very happy to find you. From the first time that I saw you, I admired you." "O, Sir." "I did, indeed. What I like beyond everything is an agreeable female companion, where I can be at home and have tea and genteel conversation. I was quite happy to be here." "Sir, you are welcome here as often as you please. Every evening, if you please." "Madam I am infinitely obliged to you."
[Saturday 18 December]
I then went to Louisa's. I was really in love. I felt a warmth at my heart which glowed in my face. I attempted to be like Digges, and considered the similarity of our genius and pleasures. I acquired confidence by considering my present character in this light: a young fellow of spirit and fashion, heir to a good fortune, enjoying the pleasures of London, and now making his addresses in order to have an intrigue with that delicious subject of gallantry, an actress.
I talked on love very freely. "Madam," said I, "I can never think of having a connection with women that I don't love." "That, Sir," said she, "is only having a satisfaction in common with the brutes. But when there is a union of minds, that is indeed estimable. But don't think Sir, that I am a Platonist. I am not indeed." (This hint gave me courage.) "To be sure, Madam, when there is such a connection as you mention, it is the finest thing in the world. I beg you may just show me civility according as you find me deserve it." "Such a connection, Sir, requires time to establish it." (I thought it honest and proper to let her know that she must not depend on me for giving her much money.) "Madam," said I, "don't think too highly of me. Nor give me the respect which men of great fortune get by custom. I am here upon a very moderate allowance. I am upon honour to make it serve me, and I am obliged to live with great economy." She received this very well.
woensdag 15 december 2021
Simone de Beauvoir • 16 december 1940
Simone de Beauvoir (1908-1986) was een Franse filosofe en schrijfster. Fragment komt uit haar Oorlogsdagboek. september 1939 - januari 1941.
Zaterdag 16 december
School. Gewerkt in brasserie 'Lumina' tegenover mijn ouders; het is er sinister en ijskoud met die rode tegelvloer en er zit niemand; de eigenares kwebbelt onvermoeibaar met een stamgast, ik krijg geen koffie, daar begint serieus gebrek aan te ontstaan. Buiten is het om te rillen - bij mijn ouders, waar ik lunch, ook — ik werk nog wat in de 'Versailles' - geen brieven. Gisteren heb ik bij Kos. een brief van maandag van Bost gezien: 'Mijn liefste, je moet me schrijven,' nog steeds vage jaloezie en vaag plezier dat ze hem niet correct behandelt, maar dat is wel behoorlijk getemperd, ik ben er vrij onverschillig onder. Ik ga even bij Kos. langs - dan correspondentie - en ik ga naar de 'Vikings' om Sorokine haar les te geven; ze zit in een hoekje achterin met haar leerling, die meteen weggaat - haar onfortuinlijke vriendin ziet haar meubels in beslag genomen door deurwaarders, ze worden uitgewezen. We werken aan Descartes; ze begrijpt het goed, ze is heel braaf. Ondertussen zien we naast ons Laporte [filosofiedocent] in een hartstochtelijke omhelzing met een blond mens in een groene jurk. Sorokine vraagt me gegeneerd of ik haar een passage wil uitleggen van Mac Orlan, die volgens haar heel obsceen is, iets over koperdraad, maar het gaat om een zeer lyrische vergelijking van een vrouw met een accu, in een overigens afgrijselijk slechte stijl. Ze bekent me dat de kolonel haar twee keer op haar mond heeft gezoend, en dat hij daarna met haar gebroken heeft. Ik laat haar alleen en neem een taxi naar de rue Malebranche; Védrine ontvangt me hartstochtelijk - we eten bij 'Knam' [Pools restaurant], slechte muziek - ik sloof me voor haar uit en over het geheel genomen ben ik in een goeie bui, een beetje gemaakt vrolijk misschien. We gaan vroeg weer terug, we gaan op bed liggen, praten wat, knuffelen een beetje en gaan slapen, 's Nachts haat ik haar een beetje omdat ze ligt te draaien en te blazen, wat me niet verbaast. Maar ze is best aardig.
Zondag 17 december
Gezellige zondag die me herinnert aan andere, poëtische zondagen; maar wat er ontbreekt is dat ik van Védrine houd, en daardoor blijft het als een poëtisch abstract schilderij - die zondagochtenden in het Quartier Latin of op Montmartre met Bost, wat waren die heerlijk. We blijven tot 9 uur liggen dommelen, je kunt het bijna uitslapen noemen, dat was me al lang niet meer overkomen; ik lijk wel een lompe verzadigde vent, zoals ik haar liefkozingen ontwijk, ik denk alleen aan mijn ontbijt en mijn werk. Ken wat ontheemd gevoel als ik uit het raam kijk, sneeuwachtige ochtend: dat is het, dat speciale licht in de straat, dat de ochtenden met Bost bij me oproept, maar er zit geen warmte bij, het grift zich niet in mijn hart. We gaan naar het postkantoor, twee brieven van Sartre waar ik heel blij mee ben vrijetijdsgevoel, bijna vakantie, met een heleboel tijd om te werken in het vooruitzicht. Het doet me ook denken aan bepaalde ochtenden met Sartre in Rouen. We gaan naast elkaar zitten in de 'Mahieu', we ontbijten en we gaan aan het werk. Heel gezellig. Védrine heeft haar kozakkenmuts op en draagt een overhemd met een stropdas, ze zou op een leuk joch lijken als ze niet zo opgemaakt was. [...]
Zaterdag 16 december
School. Gewerkt in brasserie 'Lumina' tegenover mijn ouders; het is er sinister en ijskoud met die rode tegelvloer en er zit niemand; de eigenares kwebbelt onvermoeibaar met een stamgast, ik krijg geen koffie, daar begint serieus gebrek aan te ontstaan. Buiten is het om te rillen - bij mijn ouders, waar ik lunch, ook — ik werk nog wat in de 'Versailles' - geen brieven. Gisteren heb ik bij Kos. een brief van maandag van Bost gezien: 'Mijn liefste, je moet me schrijven,' nog steeds vage jaloezie en vaag plezier dat ze hem niet correct behandelt, maar dat is wel behoorlijk getemperd, ik ben er vrij onverschillig onder. Ik ga even bij Kos. langs - dan correspondentie - en ik ga naar de 'Vikings' om Sorokine haar les te geven; ze zit in een hoekje achterin met haar leerling, die meteen weggaat - haar onfortuinlijke vriendin ziet haar meubels in beslag genomen door deurwaarders, ze worden uitgewezen. We werken aan Descartes; ze begrijpt het goed, ze is heel braaf. Ondertussen zien we naast ons Laporte [filosofiedocent] in een hartstochtelijke omhelzing met een blond mens in een groene jurk. Sorokine vraagt me gegeneerd of ik haar een passage wil uitleggen van Mac Orlan, die volgens haar heel obsceen is, iets over koperdraad, maar het gaat om een zeer lyrische vergelijking van een vrouw met een accu, in een overigens afgrijselijk slechte stijl. Ze bekent me dat de kolonel haar twee keer op haar mond heeft gezoend, en dat hij daarna met haar gebroken heeft. Ik laat haar alleen en neem een taxi naar de rue Malebranche; Védrine ontvangt me hartstochtelijk - we eten bij 'Knam' [Pools restaurant], slechte muziek - ik sloof me voor haar uit en over het geheel genomen ben ik in een goeie bui, een beetje gemaakt vrolijk misschien. We gaan vroeg weer terug, we gaan op bed liggen, praten wat, knuffelen een beetje en gaan slapen, 's Nachts haat ik haar een beetje omdat ze ligt te draaien en te blazen, wat me niet verbaast. Maar ze is best aardig.
Zondag 17 december
Gezellige zondag die me herinnert aan andere, poëtische zondagen; maar wat er ontbreekt is dat ik van Védrine houd, en daardoor blijft het als een poëtisch abstract schilderij - die zondagochtenden in het Quartier Latin of op Montmartre met Bost, wat waren die heerlijk. We blijven tot 9 uur liggen dommelen, je kunt het bijna uitslapen noemen, dat was me al lang niet meer overkomen; ik lijk wel een lompe verzadigde vent, zoals ik haar liefkozingen ontwijk, ik denk alleen aan mijn ontbijt en mijn werk. Ken wat ontheemd gevoel als ik uit het raam kijk, sneeuwachtige ochtend: dat is het, dat speciale licht in de straat, dat de ochtenden met Bost bij me oproept, maar er zit geen warmte bij, het grift zich niet in mijn hart. We gaan naar het postkantoor, twee brieven van Sartre waar ik heel blij mee ben vrijetijdsgevoel, bijna vakantie, met een heleboel tijd om te werken in het vooruitzicht. Het doet me ook denken aan bepaalde ochtenden met Sartre in Rouen. We gaan naast elkaar zitten in de 'Mahieu', we ontbijten en we gaan aan het werk. Heel gezellig. Védrine heeft haar kozakkenmuts op en draagt een overhemd met een stropdas, ze zou op een leuk joch lijken als ze niet zo opgemaakt was. [...]
dinsdag 14 december 2021
Benoîte Groult • 15 december 1941
• Benoîte Groult (1920) is een Franse schrijfster. In 1963 publiceerde ze een oorlogsdagboek, dat ze samen met haar zus Flora geschreven heeft: Journal à quatre mains, in het Nederlands door Nini Wielink vertaald als Dagboek voor vier handen.
12 december 1941
'Wat is het verschil tussen Hitler en iemand die rijp is voor het gesticht?' vraagt papa aan wie het maar horen wil. Antwoord: 'Dat hij geslaagd is.'
Hij heeft de Verenigde Staten de oorlog verklaard in termen die de profeten en stichters van de meest zelfingenomen godsdiensten nooit hebben durven gebruiken: 'De huidige strijd zal beslissend zijn voor de volgende vijfhonderd of duizend jaar in de geschiedenis van de mensheid. De Schepper heeft ons opgedragen over te gaan tot een historische herziening van ongekende omvang: we zijn gedwongen die uit te voeren.'
Dat Amerika zich in de strijd heeft gemengd, betekent de dood van honderdduizenden mannen. Maar ik ben een egoïstisch meisje zonder werk en het is voor mij het symbool van onze overwinning die op gang komt.
15 december 1941
De avondklok is opgeheven, bioscopen en theaters hebben hun deuren weer geopend. In ruil daarvoor hebben de Duitsers de joden uit de bezette gebieden een boete van een miljard frank opgelegd en er zullen onmiddellijk honderd joden worden gefusilleerd.
Het is afschuwelijk om te zeggen, maar dankzij die honderd gefusilleerde joden kon ik zondag naar het concert gaan. Berlioz, Ravel en Wagner. Ik blijf in de muziek waarachtig bij de XVIIIde eeuw steken en het lukt me niet om verder te komen. Van Wagner krijg ik barstende koppijn en Ravel is te ingewikkeld voor mijn onbehouwen geest. Ik ben er niet trots op, maar het is niet anders.
l8 december 1941
Grootvader dooft heel langzaam uit. Hij zei vanochtend nog tegen papa: 'Goedemorgen, mijn zoon!' en 'Ik wil opstaan, ik heb het druk.' Maar tussen die paar woorden door slaapt hij. Grootmoeder - onbewust of onverschillig, wie zal het zeggen? - bergt als gewoonlijk onbewogen haar dozen op. 'Jullie zullen zien dat alles netjes is als ik dood ben. Overal zitten etiketten op.'
Hoe komt het dat ze niet doorheeft dat haar erfgenamen niks om haar handwerken geven en er een puinhoop van zullen maken in haar laden?
We zijn grootvader een kus wezen geven, maar hij merkte het niet. Hij proeft met kleine slokjes van zijn dood en hij zal het laatste slokje drinken zonder het te beseffen.
12 december 1941
'Wat is het verschil tussen Hitler en iemand die rijp is voor het gesticht?' vraagt papa aan wie het maar horen wil. Antwoord: 'Dat hij geslaagd is.'
Hij heeft de Verenigde Staten de oorlog verklaard in termen die de profeten en stichters van de meest zelfingenomen godsdiensten nooit hebben durven gebruiken: 'De huidige strijd zal beslissend zijn voor de volgende vijfhonderd of duizend jaar in de geschiedenis van de mensheid. De Schepper heeft ons opgedragen over te gaan tot een historische herziening van ongekende omvang: we zijn gedwongen die uit te voeren.'
Dat Amerika zich in de strijd heeft gemengd, betekent de dood van honderdduizenden mannen. Maar ik ben een egoïstisch meisje zonder werk en het is voor mij het symbool van onze overwinning die op gang komt.
15 december 1941
De avondklok is opgeheven, bioscopen en theaters hebben hun deuren weer geopend. In ruil daarvoor hebben de Duitsers de joden uit de bezette gebieden een boete van een miljard frank opgelegd en er zullen onmiddellijk honderd joden worden gefusilleerd.
Het is afschuwelijk om te zeggen, maar dankzij die honderd gefusilleerde joden kon ik zondag naar het concert gaan. Berlioz, Ravel en Wagner. Ik blijf in de muziek waarachtig bij de XVIIIde eeuw steken en het lukt me niet om verder te komen. Van Wagner krijg ik barstende koppijn en Ravel is te ingewikkeld voor mijn onbehouwen geest. Ik ben er niet trots op, maar het is niet anders.
l8 december 1941
Grootvader dooft heel langzaam uit. Hij zei vanochtend nog tegen papa: 'Goedemorgen, mijn zoon!' en 'Ik wil opstaan, ik heb het druk.' Maar tussen die paar woorden door slaapt hij. Grootmoeder - onbewust of onverschillig, wie zal het zeggen? - bergt als gewoonlijk onbewogen haar dozen op. 'Jullie zullen zien dat alles netjes is als ik dood ben. Overal zitten etiketten op.'
Hoe komt het dat ze niet doorheeft dat haar erfgenamen niks om haar handwerken geven en er een puinhoop van zullen maken in haar laden?
We zijn grootvader een kus wezen geven, maar hij merkte het niet. Hij proeft met kleine slokjes van zijn dood en hij zal het laatste slokje drinken zonder het te beseffen.
maandag 13 december 2021
Johanna van Woude • 14 december 1895
• Johanna van Woude (1853-1904) was een bekende Nederlandse schrijfster. In 1895 werd ze door haar echtgenoot beschuldigd van een poging tot vergiftiging, en werd ze in voorlopige hechtenis genomen en verhoord. Ze hield in die dagen een dagboek bij. Hieronder het verslag van haar laatste dag in gevangenschap.
14 December.
Wat een dag!
Het is laat, eerst nu heb ik tijd tot schrijven.
Van morgen stond ik op zonder de minste hoop. Och, reeds zoo dikwerf had ik mij te vroeg verheugd.
En ik verheugde mij nauwelijks.
Als men aan mijne schuld bleef gelooven of althans dit voorgaf, (want geloofde men werkelijk aan mijne schuld, dan zou men mij immers niet vrijlaten!) bleef ik even graag. De vriendelijkheid der omgeving, de liefde, die er mijn deel was geweest, hadden alle bitterheid verzoet.
En dan - één dag en nacht wilde ik zoo graag nog blijven, om de leefwijze mede te maken van mijne minder gelukkige lotgenooten, met wie ik zoo innig medelijden had gevoeld.
's Morgens, zoo had men mij gewaarschuwd, droog roggebrood met water, even wit gekleurd door wat melk, 's middags uit een blikken bakje met houten lepel wat knollen en aardappels, of erwtensoep of boonen.
Voor drank water, altijd water.
En den geheelen dag werken.
Ik heb den directeur gevraagd of het niet geoorloofd is eenigen hunner op het een of ander te onthalen, maar ik ontving een ontkennend antwoord.
‘Wat zal u vandaag boven het hoofd hangen,’ zegt de juffrouw vriendelijk, als zij mij het ontbijt brengt.
Ik stuur haar gauw weg, want ik wil nog in een brief verlof vragen voor dien éénen dag, vóór mijne invrijheidstelling komt, en ik wil nog zoo gaarne vele andere brieven beantwoorden, eer felicitatiebrieven de voorraad weer komen vergrooten.
Ik slok mijne boterham in en begin haastig. Maar het is nog geen halftien, of daar is ze alweer.
't Is weer om u te doen,’ zegt ze met een geheimzinnig gezicht. ‘Of u even in de kamer van den directeur wilt komen.’
Ik naar beneden; bij den directeur vind ik den Officier van Justitie.
Ik begrijp het al. Ik word vrij gelaten. Voor mij is er echter maar één vraag: hoe? en ik luister nauwelijks naar de blijde boodschap mijner vrijlating.
‘Maar hoe?’ vraag ik haastig, als hij heeft uitgesproken. ‘Ik ben preventief gehouden, omdat men meende dat er een groote hoeveelheid van de schadelijke stof zou gevonden zijn en omdat men een hartkwaal veronderstelde. Beide punten zijn onwaar bevonden; erkent de rechtbank nu die dwaling?’
‘Natuurlijk,’ antwoordt de Officier, en dit woord klinkt mij als muziek. ‘Al zijn alle bezwaren nog niet opgelost, het ernstig karakter is aan de zaak ontnomen.'
Dan wordt mij het requisitoir ter hand gesteld. De Officier heeft zijn barsch gezicht in vriendelijker plooien gebracht, en we praten wat met ons drieën, ja, we lachen nu en dan.
‘Ik heb u en den Rechter-Commissaris op zoovele dwaalwegen gezien, dat ik nooit meer aan de onfeilbaarheid van rechters zal gelooven,’ kan ik niet laten hem te zeggen; het heeft mij al zoolang op de tong gelegen. De onwrikbare overtuiging, waarmede men geheel onware zaken voor ontwijfelbaar zeker verklaard heeft, hebben mij voor altijd het geloof aan rechtbanksonfeilbaarheid ontnomen.
‘Wat dunkt u, zal ik mijn werk weer opvatten?’ vraag ik.
‘Ik zou 't maar doen.’
Heerlijke, veelzeggende woorden!
Bij zijn vertrek ziet hij mij glimlachend aan.
‘Ik geloof haast dat u het heele gevalletje op touw hebt gezet, om reclame te maken,’ zegt hij; en ik lach, (want het is heel vriendelijk gezegd), maar met weemoed in het hart.
Als hij weg is, wenscht de directeur mij geluk. Hij heeft mij zooveel welwillendheid betoond, zonder een oogenblik af te wijken van de strengste plichtsbetrachting....; zijn welgemeende handdruk doet mij goed.
Dan haast ik mij naar boven, kleed mij en ga telegrammen verzenden.
Hoe zonderling, nu die poort uit te gaan, eerbiedig uitgelaten door een bewaker, en in een wildvreemde straat te staan, zonder te weten of de weg naar het postkantoor rechts of links ligt. Het is me tamelijk onverschillig; ik zie alleen de heerlijke zonneschijn en loop maar voort in hare koesterende stralen.
En nu komen mij de woorden weer te binnen, die drie weken geleden mij moed gaven, toen alles, alles duisternis scheen: Wie God bewaart, is wèl bewaard. Dien zal geen menschelijke boosheid kunnen schaden. Hij kent den tijd en de wijze uwer redding. Het is Gods zaak ons te helpen en te bevrijden van alle beschaming.
Toen deden die woorden de tranen terugwijken; nu brachten zij ze mij in de oogen.
Als ik terugkom, wacht de Rechter-Commissaris op mij in de verhoorkamer. En nu mag ik hem eindelijk vrijmoedig dankzeggen voor de wijze, waarop hij zijne taak aan mij heeft volbracht, en druk hem de hand.
‘Ik hoop dat ik op dien stoel maar nooit meer zal behoeven te zitten,’ zeg ik lachend, mij de pijnlijke uren herinnerend, die hij er mij deed doorleven.
‘Misschien ontmoeten wij elkaar nog eens elders,’ antwoordt hij hartelijk.
Ik deel hem mede dat de Officier mij heeft geraden mijn werk weer op te vatten.
Hij denkt even na.
‘Wacht nog wat,’ zegt hij. ‘Het is nu nog maar om een paar weken te doen. Ik zal de instructie zoo snel mogelijk voortzetten. Wacht nog wat.’
Gewoon zijn raad in alles te volgen, leg ik mij ook nu er bij neer.
En nu aan het pakken, een vigilante wordt besteld, ik sta gereed.
Ik zie mijn kamertje nog eens rond. O, mocht ik hier veel leed te dragen hebben gehad, veel zoets ook kwam hier tot mij. Men behoeft mij nooit meer te zeggen dat ‘vrienden in nood’ schaarsch zijn. Neen, het is leugen. Het Hollandsch karakter is niet woordenrijk; het spreekt niet zonder noodzaak. Maar als de noodzaak dáár is, dan ontbreken de woorden niet. Nu weet ik, dat zij geen fairweather-friends waren, en nooit zal ik het vergeten.
‘Het rijtuig is vóór,’ komt men mij zeggen.
Ik druk de juffrouw de hand.
‘Ik dank u dat u altijd zoo aardig voor me bent geweest,’ zeg ik aangedaan. (Hoe wonderlijk dat men zich zoo spoedig kan hechten! De waterlanders zijn er weer.)
‘Wel, mevrouw, dat was mijn plicht,’ antwoordt zij eenvoudig.
De directeur doet mij uitgeleide. Ook hem druk ik dankbaar de hand.
Het portier gaat toe; het rijtuig ratelt voort...
Wat een dag!
Het is laat, eerst nu heb ik tijd tot schrijven.
Van morgen stond ik op zonder de minste hoop. Och, reeds zoo dikwerf had ik mij te vroeg verheugd.
En ik verheugde mij nauwelijks.
Als men aan mijne schuld bleef gelooven of althans dit voorgaf, (want geloofde men werkelijk aan mijne schuld, dan zou men mij immers niet vrijlaten!) bleef ik even graag. De vriendelijkheid der omgeving, de liefde, die er mijn deel was geweest, hadden alle bitterheid verzoet.
En dan - één dag en nacht wilde ik zoo graag nog blijven, om de leefwijze mede te maken van mijne minder gelukkige lotgenooten, met wie ik zoo innig medelijden had gevoeld.
's Morgens, zoo had men mij gewaarschuwd, droog roggebrood met water, even wit gekleurd door wat melk, 's middags uit een blikken bakje met houten lepel wat knollen en aardappels, of erwtensoep of boonen.
Voor drank water, altijd water.
En den geheelen dag werken.
Ik heb den directeur gevraagd of het niet geoorloofd is eenigen hunner op het een of ander te onthalen, maar ik ontving een ontkennend antwoord.
‘Wat zal u vandaag boven het hoofd hangen,’ zegt de juffrouw vriendelijk, als zij mij het ontbijt brengt.
Ik stuur haar gauw weg, want ik wil nog in een brief verlof vragen voor dien éénen dag, vóór mijne invrijheidstelling komt, en ik wil nog zoo gaarne vele andere brieven beantwoorden, eer felicitatiebrieven de voorraad weer komen vergrooten.
Ik slok mijne boterham in en begin haastig. Maar het is nog geen halftien, of daar is ze alweer.
't Is weer om u te doen,’ zegt ze met een geheimzinnig gezicht. ‘Of u even in de kamer van den directeur wilt komen.’
Ik naar beneden; bij den directeur vind ik den Officier van Justitie.
Ik begrijp het al. Ik word vrij gelaten. Voor mij is er echter maar één vraag: hoe? en ik luister nauwelijks naar de blijde boodschap mijner vrijlating.
‘Maar hoe?’ vraag ik haastig, als hij heeft uitgesproken. ‘Ik ben preventief gehouden, omdat men meende dat er een groote hoeveelheid van de schadelijke stof zou gevonden zijn en omdat men een hartkwaal veronderstelde. Beide punten zijn onwaar bevonden; erkent de rechtbank nu die dwaling?’
‘Natuurlijk,’ antwoordt de Officier, en dit woord klinkt mij als muziek. ‘Al zijn alle bezwaren nog niet opgelost, het ernstig karakter is aan de zaak ontnomen.'
Dan wordt mij het requisitoir ter hand gesteld. De Officier heeft zijn barsch gezicht in vriendelijker plooien gebracht, en we praten wat met ons drieën, ja, we lachen nu en dan.
‘Ik heb u en den Rechter-Commissaris op zoovele dwaalwegen gezien, dat ik nooit meer aan de onfeilbaarheid van rechters zal gelooven,’ kan ik niet laten hem te zeggen; het heeft mij al zoolang op de tong gelegen. De onwrikbare overtuiging, waarmede men geheel onware zaken voor ontwijfelbaar zeker verklaard heeft, hebben mij voor altijd het geloof aan rechtbanksonfeilbaarheid ontnomen.
‘Wat dunkt u, zal ik mijn werk weer opvatten?’ vraag ik.
‘Ik zou 't maar doen.’
Heerlijke, veelzeggende woorden!
Bij zijn vertrek ziet hij mij glimlachend aan.
‘Ik geloof haast dat u het heele gevalletje op touw hebt gezet, om reclame te maken,’ zegt hij; en ik lach, (want het is heel vriendelijk gezegd), maar met weemoed in het hart.
Als hij weg is, wenscht de directeur mij geluk. Hij heeft mij zooveel welwillendheid betoond, zonder een oogenblik af te wijken van de strengste plichtsbetrachting....; zijn welgemeende handdruk doet mij goed.
Dan haast ik mij naar boven, kleed mij en ga telegrammen verzenden.
Hoe zonderling, nu die poort uit te gaan, eerbiedig uitgelaten door een bewaker, en in een wildvreemde straat te staan, zonder te weten of de weg naar het postkantoor rechts of links ligt. Het is me tamelijk onverschillig; ik zie alleen de heerlijke zonneschijn en loop maar voort in hare koesterende stralen.
En nu komen mij de woorden weer te binnen, die drie weken geleden mij moed gaven, toen alles, alles duisternis scheen: Wie God bewaart, is wèl bewaard. Dien zal geen menschelijke boosheid kunnen schaden. Hij kent den tijd en de wijze uwer redding. Het is Gods zaak ons te helpen en te bevrijden van alle beschaming.
Toen deden die woorden de tranen terugwijken; nu brachten zij ze mij in de oogen.
Als ik terugkom, wacht de Rechter-Commissaris op mij in de verhoorkamer. En nu mag ik hem eindelijk vrijmoedig dankzeggen voor de wijze, waarop hij zijne taak aan mij heeft volbracht, en druk hem de hand.
‘Ik hoop dat ik op dien stoel maar nooit meer zal behoeven te zitten,’ zeg ik lachend, mij de pijnlijke uren herinnerend, die hij er mij deed doorleven.
‘Misschien ontmoeten wij elkaar nog eens elders,’ antwoordt hij hartelijk.
Ik deel hem mede dat de Officier mij heeft geraden mijn werk weer op te vatten.
Hij denkt even na.
‘Wacht nog wat,’ zegt hij. ‘Het is nu nog maar om een paar weken te doen. Ik zal de instructie zoo snel mogelijk voortzetten. Wacht nog wat.’
Gewoon zijn raad in alles te volgen, leg ik mij ook nu er bij neer.
En nu aan het pakken, een vigilante wordt besteld, ik sta gereed.
Ik zie mijn kamertje nog eens rond. O, mocht ik hier veel leed te dragen hebben gehad, veel zoets ook kwam hier tot mij. Men behoeft mij nooit meer te zeggen dat ‘vrienden in nood’ schaarsch zijn. Neen, het is leugen. Het Hollandsch karakter is niet woordenrijk; het spreekt niet zonder noodzaak. Maar als de noodzaak dáár is, dan ontbreken de woorden niet. Nu weet ik, dat zij geen fairweather-friends waren, en nooit zal ik het vergeten.
‘Het rijtuig is vóór,’ komt men mij zeggen.
Ik druk de juffrouw de hand.
‘Ik dank u dat u altijd zoo aardig voor me bent geweest,’ zeg ik aangedaan. (Hoe wonderlijk dat men zich zoo spoedig kan hechten! De waterlanders zijn er weer.)
‘Wel, mevrouw, dat was mijn plicht,’ antwoordt zij eenvoudig.
De directeur doet mij uitgeleide. Ook hem druk ik dankbaar de hand.
Het portier gaat toe; het rijtuig ratelt voort...
zondag 12 december 2021
Frederik van Eeden • 13 december 1911
• De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.
Vrijdag 24 november 1911
Droomen nog niet gunstig, gemengd. B.v. een droom van Japan, met iets van het japansch-fantastische en mooie, maar een Japansche slagerij, wel netjes, maar toch een slagerij. Ook fecaliën en wilde beeste-droomen. De tijgers waren wel tam, maar toch niet te vertrouwen. Zoo van nacht van paardrijden gedroomd, ook gemengd.
Maandag 4 december 1911 Nikolassee
De droomen werden hedennacht gunstiger. Ik zag mooie landschappen voorbij glijden en dacht aan Bergson's durée.
Woensdag 13 december 1911 Walden
De nachten zijn goed en de droomen neigen naar helderheid.
Vrijdag 22 december 1911
Nu eerst vangt slaap en droom aan diep en gunstig te worden. Ik ben in 't land der helderheid geweest hoewel niet met de grootste mate van zelfbesef. Ik moest eerst klimmen, binnenshuis, zoldertrappen. Toen kwam het wijde uitzicht, prachtig mooi en ver. Landen en steden, van af een groote hoogte. Daarbij had ik een paar aeroplane-vleugels bij me en meende dat ik daarmee vliegen moest. Ik had zeer duidelijk de gewaarwording van het voor een groote diepte staan, het gevaar daarbij - toen het besef: ‘ik kan mij laten gaan’ en ik zweefde omlaag.
Een melodie van Chopin kwam in mij op in den nacht en ik maakte er op 't klavier de meest ingewikkelde variaties op. Ik noemde het ‘het dorpje’ en hoorde de melodie door mijn variaties heen als het klinken van een dorpsklok.
Vrijdag 24 november 1911
Droomen nog niet gunstig, gemengd. B.v. een droom van Japan, met iets van het japansch-fantastische en mooie, maar een Japansche slagerij, wel netjes, maar toch een slagerij. Ook fecaliën en wilde beeste-droomen. De tijgers waren wel tam, maar toch niet te vertrouwen. Zoo van nacht van paardrijden gedroomd, ook gemengd.
Maandag 4 december 1911 Nikolassee
De droomen werden hedennacht gunstiger. Ik zag mooie landschappen voorbij glijden en dacht aan Bergson's durée.
Woensdag 13 december 1911 Walden
De nachten zijn goed en de droomen neigen naar helderheid.
Vrijdag 22 december 1911
Nu eerst vangt slaap en droom aan diep en gunstig te worden. Ik ben in 't land der helderheid geweest hoewel niet met de grootste mate van zelfbesef. Ik moest eerst klimmen, binnenshuis, zoldertrappen. Toen kwam het wijde uitzicht, prachtig mooi en ver. Landen en steden, van af een groote hoogte. Daarbij had ik een paar aeroplane-vleugels bij me en meende dat ik daarmee vliegen moest. Ik had zeer duidelijk de gewaarwording van het voor een groote diepte staan, het gevaar daarbij - toen het besef: ‘ik kan mij laten gaan’ en ik zweefde omlaag.
Een melodie van Chopin kwam in mij op in den nacht en ik maakte er op 't klavier de meest ingewikkelde variaties op. Ik noemde het ‘het dorpje’ en hoorde de melodie door mijn variaties heen als het klinken van een dorpsklok.
Henricus van Moorsel • 12 december 1843
• Henricus van Moorsel (1757-1830). Uit: Kronijk, of Aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen.
1843 12 December is des voormiddags om 8 en ¾ uren te Berlijn subiet overleden Graaf Willem Frederik van Nassau, ex koning der Nederlanden; volgens algemeen gerucht na latende een fortuintie van 200 milioen Nederlandsche guldens; dezelve is arm en berooijd, met schulden belast in 1813 eerst souverein vorst en later Koning der Nederlanden geworden zijnde in 1830 de Zuidelijke Provincien van hem afgevallen en vervolgens Koning van de Noordelijke Provincien gebleven tot 7 Oct. 1840 wanneer hij afstand gedaan heeft van de kroon ten behoeven van zijn oudsten zoon die onder de Naam van Willem 2 hem heeft opgevolgd; is dus 15 jaren Koning der Nederlanden en 10 jaren Koning van Holland alleen geweest, makende te zamen een koningschap van 25 jaren, zoo dat gemelde vorst, van zijn goede ingezetenen behalven de betaling der vroeger door hem te betalen schulden, en het houden van zijn koninglijk hof, niet alleen de onkosten daaraan verbonden en voortvloeijende, gedurende 25 jaren, per jaar heeft gekost 8 milioenen guldens; dezelve slands kas uitgeput ziende, heeft met zijn milioenties het land verlaten en naar Berlijn vertrokken; algemeen zelfs door zijne vrienden wordt dezelve als een geessel voor zijn geboorteland gehouden.
24 December met de Christmis was het weder zo zacht, dat de termometer van Farenheid 47 graden en die van Reaumur 7 graden tekende; geheel het najaar 1843 is zacht geweest en zonder vorst noch buijen; de landbouwer heeft zijn vee tot Christmis uit den akker kunnen voeden.
1843 12 December is des voormiddags om 8 en ¾ uren te Berlijn subiet overleden Graaf Willem Frederik van Nassau, ex koning der Nederlanden; volgens algemeen gerucht na latende een fortuintie van 200 milioen Nederlandsche guldens; dezelve is arm en berooijd, met schulden belast in 1813 eerst souverein vorst en later Koning der Nederlanden geworden zijnde in 1830 de Zuidelijke Provincien van hem afgevallen en vervolgens Koning van de Noordelijke Provincien gebleven tot 7 Oct. 1840 wanneer hij afstand gedaan heeft van de kroon ten behoeven van zijn oudsten zoon die onder de Naam van Willem 2 hem heeft opgevolgd; is dus 15 jaren Koning der Nederlanden en 10 jaren Koning van Holland alleen geweest, makende te zamen een koningschap van 25 jaren, zoo dat gemelde vorst, van zijn goede ingezetenen behalven de betaling der vroeger door hem te betalen schulden, en het houden van zijn koninglijk hof, niet alleen de onkosten daaraan verbonden en voortvloeijende, gedurende 25 jaren, per jaar heeft gekost 8 milioenen guldens; dezelve slands kas uitgeput ziende, heeft met zijn milioenties het land verlaten en naar Berlijn vertrokken; algemeen zelfs door zijne vrienden wordt dezelve als een geessel voor zijn geboorteland gehouden.
24 December met de Christmis was het weder zo zacht, dat de termometer van Farenheid 47 graden en die van Reaumur 7 graden tekende; geheel het najaar 1843 is zacht geweest en zonder vorst noch buijen; de landbouwer heeft zijn vee tot Christmis uit den akker kunnen voeden.
Roald Dahl • 11 december 1939
• Roald Dahl (1916-1990) schreef zijn hele leven brieven aan zijn moeder. Een selectie is gepubliceerd als Liefs van Boy (vertaald door Auke Leistra).
11 december 1939
Postbus 1071
Nairobi
Lieve Mama,
... U hoeft mijn brieven niet te adresseren aan Soldaat Dahl ... en hoe dan ook, dat is de verkeerde titel, want ik ben inmiddels Soldaat Eerste Klas! Het vliegen gaat prima, het is echt ontzettend leuk. Ik heb net zo'n beetje de elementaire dingen met een vliegtuig onder de knie zoals opstijgen, kruisen, klimmen, draaien en landen. Het landingsgebeuren was heel moeilijk, ik denk voornamelijk doordat het altijd zo ontzettend hard waait op het vliegveld. Het ligt op een uitgestrekte vlakte, en je hoeft alleen maar even over de omheining te kijken en je ziet van alles rondlopen — gnoes, zebra's, rietbokken etc. Het feit dat je al op 1600 mtr hoogte zit voor je begint helpt ook niet echt. Om geen last te hebben van de wind beginnen we nu om 6.15 u.
... Ik probeer deze brief te schrijven in de Naafi* waar een mannetje of 100 zitten te drinken en lol te maken, er wordt pianogespeeld en er worden hele mooie liedjes gezongen, dus het valt met mee, ik denk dat ik mijn pogingen beter kan staken.
Hoe dan ook, ik wil ook drinken en zingen.
Veel liefs voor allen
Roald
* Het Navy, Army and Air Force Institute was een organisatie die was opgezet om recreatiemogelijkheden te bieden aan militairen. Dat kwam in de meeste gevallen neer op het exploiteren van een soort veredelde bar.
Postbus 1071
Nairobi
Lieve Mama,
... U hoeft mijn brieven niet te adresseren aan Soldaat Dahl ... en hoe dan ook, dat is de verkeerde titel, want ik ben inmiddels Soldaat Eerste Klas! Het vliegen gaat prima, het is echt ontzettend leuk. Ik heb net zo'n beetje de elementaire dingen met een vliegtuig onder de knie zoals opstijgen, kruisen, klimmen, draaien en landen. Het landingsgebeuren was heel moeilijk, ik denk voornamelijk doordat het altijd zo ontzettend hard waait op het vliegveld. Het ligt op een uitgestrekte vlakte, en je hoeft alleen maar even over de omheining te kijken en je ziet van alles rondlopen — gnoes, zebra's, rietbokken etc. Het feit dat je al op 1600 mtr hoogte zit voor je begint helpt ook niet echt. Om geen last te hebben van de wind beginnen we nu om 6.15 u.
... Ik probeer deze brief te schrijven in de Naafi* waar een mannetje of 100 zitten te drinken en lol te maken, er wordt pianogespeeld en er worden hele mooie liedjes gezongen, dus het valt met mee, ik denk dat ik mijn pogingen beter kan staken.
Hoe dan ook, ik wil ook drinken en zingen.
Veel liefs voor allen
Roald
* Het Navy, Army and Air Force Institute was een organisatie die was opgezet om recreatiemogelijkheden te bieden aan militairen. Dat kwam in de meeste gevallen neer op het exploiteren van een soort veredelde bar.
donderdag 9 december 2021
Sergej Prokofjev • 9 december 1925
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij, waaruit gedeeltes in het Nederlands zijn gepubliceerd onder de titel Dagboek 1907-1933 (vertaling Arie van der Ent). Eind 1925 was hij op tournee in Nederland.
7 december
Achter visa aan, allerlei zaken en het afschrijven van een hele hoop zakelijke brieven.
8 december
Verdere afhandeling dringende zaken in Parijs. MetPtasjka op de foto bij Sjoemov, op zijn uitnodiging. Bij Eberg Stravinski gezien, omhelsd, hij vertelde dat hij auto leert rijden, ik vertelde hem van het succes van zijn liederen in Ptasjka's uitvoering. 's Avonds verder aan brieven geschreven. Doodmoe. Ptasjka, die zich aldoor niet lekker voelt, was bij Olmsted, maar trof die zelf zwak en ziek aan, in een leunstoel. Ze zei vreemde dingen: je mag jezelf niet misbruiken, je moet jezelf wel in acht nemen, niet afmatten enzovoort. Dat bracht ons in verwarring. Een geestelijke inzinking in verband met haar ongesteldheid? En de aanwezigheid van familie, die niet zo sciëntistisch is?
9 december
Ik vertrok naar Nederland. Ptasjka bleef nog zes dagen: lessen, toiletten en inpakken (ons hele bezit moet in drie kisten, twee dozen en een ontelbaar aantal koffers worden gestouwd. Mijn God, wanneer krijgen we nu eens een permanent hoekje voor onszelf?). In de trein had ik last van mijn hart. Van de zomer was het helemaal over, maar in oktober, toen ik bij vertrek uit Bellevue koffers terugbracht, ging het weer mis. Ik probeerde het onder handen te nemen via Christian Science. Merkte verbetering! Ik kwam 's avonds in Nederland aan, uit het raam was niets te zien, en daardoor had ik twee indrukken: 1) de trein rijdt heel snel; 2) alles is heel duur. In dezelfde restauratiewagen rekenden ze op Frans grondgebied vijftien frank voor een lunch, hier vijfendertig. Niemand haalde me af en ik reed meteen door naar het Amstel Hotel, waar een kamer voor me gereserveerd was en waar ik te horen kreeg dat Monteux gebeld had en dat de repetitie morgen om negen uur 's ochtends was. Ik was geschokt door het krantenbericht over de zelfmoord van Joerjevskaja* in Zwitserland had ze morfine genomen, zich de keel doorgesneden (wat een keel!) en was van de Duivelsbrug in de rivier gesprongen -inderdaad, in de armen van de duivel! Wat heeft haar daartoe gebracht? Wat was de rol van haar man? De Nederlandse kranten schrijven er ook over, ik vertaalde de berichten met hulp van de portier van het hotel, een muziekliefhebber en iemand die Joerjevskaja, die hier gelogeerd heeft, had gekend.
In de Nederlandse berichtgeving klinkt twijfel door: gaat het niet om een mystificatie? Haar lichaam is niet gevonden.
* Zinaïda Petrovna Joerjevskaja (1892-1925), zangeres, maakte op 3 december 1925, op het hoogtepunt van haar carrière, een eind aan haar leven door in Andermatt van de Duivelsbrug in de rivier de Reuss te springen. Op haar kamer vond men de romans Anna Karenina (Tolstoj)en Duivelsbrug (Aldanov), alsmede een briefje aan haar man om tegenover de buitenwereld te zeggen dat ze was overleden aan een hartaanval.
7 december
Achter visa aan, allerlei zaken en het afschrijven van een hele hoop zakelijke brieven.
8 december
Verdere afhandeling dringende zaken in Parijs. MetPtasjka op de foto bij Sjoemov, op zijn uitnodiging. Bij Eberg Stravinski gezien, omhelsd, hij vertelde dat hij auto leert rijden, ik vertelde hem van het succes van zijn liederen in Ptasjka's uitvoering. 's Avonds verder aan brieven geschreven. Doodmoe. Ptasjka, die zich aldoor niet lekker voelt, was bij Olmsted, maar trof die zelf zwak en ziek aan, in een leunstoel. Ze zei vreemde dingen: je mag jezelf niet misbruiken, je moet jezelf wel in acht nemen, niet afmatten enzovoort. Dat bracht ons in verwarring. Een geestelijke inzinking in verband met haar ongesteldheid? En de aanwezigheid van familie, die niet zo sciëntistisch is?
9 december
Ik vertrok naar Nederland. Ptasjka bleef nog zes dagen: lessen, toiletten en inpakken (ons hele bezit moet in drie kisten, twee dozen en een ontelbaar aantal koffers worden gestouwd. Mijn God, wanneer krijgen we nu eens een permanent hoekje voor onszelf?). In de trein had ik last van mijn hart. Van de zomer was het helemaal over, maar in oktober, toen ik bij vertrek uit Bellevue koffers terugbracht, ging het weer mis. Ik probeerde het onder handen te nemen via Christian Science. Merkte verbetering! Ik kwam 's avonds in Nederland aan, uit het raam was niets te zien, en daardoor had ik twee indrukken: 1) de trein rijdt heel snel; 2) alles is heel duur. In dezelfde restauratiewagen rekenden ze op Frans grondgebied vijftien frank voor een lunch, hier vijfendertig. Niemand haalde me af en ik reed meteen door naar het Amstel Hotel, waar een kamer voor me gereserveerd was en waar ik te horen kreeg dat Monteux gebeld had en dat de repetitie morgen om negen uur 's ochtends was. Ik was geschokt door het krantenbericht over de zelfmoord van Joerjevskaja* in Zwitserland had ze morfine genomen, zich de keel doorgesneden (wat een keel!) en was van de Duivelsbrug in de rivier gesprongen -inderdaad, in de armen van de duivel! Wat heeft haar daartoe gebracht? Wat was de rol van haar man? De Nederlandse kranten schrijven er ook over, ik vertaalde de berichten met hulp van de portier van het hotel, een muziekliefhebber en iemand die Joerjevskaja, die hier gelogeerd heeft, had gekend.
In de Nederlandse berichtgeving klinkt twijfel door: gaat het niet om een mystificatie? Haar lichaam is niet gevonden.
* Zinaïda Petrovna Joerjevskaja (1892-1925), zangeres, maakte op 3 december 1925, op het hoogtepunt van haar carrière, een eind aan haar leven door in Andermatt van de Duivelsbrug in de rivier de Reuss te springen. Op haar kamer vond men de romans Anna Karenina (Tolstoj)en Duivelsbrug (Aldanov), alsmede een briefje aan haar man om tegenover de buitenwereld te zeggen dat ze was overleden aan een hartaanval.
woensdag 8 december 2021
De poes van Remco Campert • 9 december 200?
• Uit Dagboek van een poes, van Remco Campert.
Als een schicht schiet ik door de gang, rakelings langs de benen van Rok ['t vrouwtje], die zich een hoedje schrikt. Ze roept me een scheldwoord na dat ik hier niet zal herhalen, maar het telt twee lettergrepen, die beide met een k beginnen.
Ik heb geen tijd om erbij stil te staan. Door een onbekende kracht bezeten moet ik verder.
Met opgezet haar bolder ik de trap af, glijd beneden uit op het marmer van de hal, ren de trap weer op, en stuif de woonkamer in, waar ik me een weg omhoog klauw de gordijnen in. Daar laat ik me halverwege weer uit vallen en ik begin een hindernisrace via stoelleuningen, zitbankruggen en bijzettafeltjes. Achter me klinkt het geluid van vallende voorwerpen.
Dan heb ik opeens genoeg van mijn geren en gedraaf en plof neer onder de piano. Nog net voor ik in slaap val hoor ik de stemmen van Rok en Bril ['t baasje].
'Ze heeft de kolder in haar kop,' zegt Rok.
'Het gaat stormen,' zegt Bril. 'Dat voelen die dieren aan.'
Bril denkt, dat ik een barometer ben.
Ik weet niet wat me op zulke momenten bezielt. Is het een hogere macht (Hond) of een lagere (de Antihond)? In elk geval is het groter dan ik. Mijn hart bonkt, mijn geest is leeg, ik ben een en al spier en snelheid.
Ik heb geen tijd om erbij stil te staan. Door een onbekende kracht bezeten moet ik verder.
Met opgezet haar bolder ik de trap af, glijd beneden uit op het marmer van de hal, ren de trap weer op, en stuif de woonkamer in, waar ik me een weg omhoog klauw de gordijnen in. Daar laat ik me halverwege weer uit vallen en ik begin een hindernisrace via stoelleuningen, zitbankruggen en bijzettafeltjes. Achter me klinkt het geluid van vallende voorwerpen.
Dan heb ik opeens genoeg van mijn geren en gedraaf en plof neer onder de piano. Nog net voor ik in slaap val hoor ik de stemmen van Rok en Bril ['t baasje].
'Ze heeft de kolder in haar kop,' zegt Rok.
'Het gaat stormen,' zegt Bril. 'Dat voelen die dieren aan.'
Bril denkt, dat ik een barometer ben.
Ik weet niet wat me op zulke momenten bezielt. Is het een hogere macht (Hond) of een lagere (de Antihond)? In elk geval is het groter dan ik. Mijn hart bonkt, mijn geest is leeg, ik ben een en al spier en snelheid.
dinsdag 7 december 2021
Andy Warhol • 8 december 1980
• Andy Warhol (1928-1987) was een Amerikaanse kunstenaar. Hij hield een dagboek bij van 1976-1987.
MAANDAG 8 DECEMBER 1980
Er kwam iemand binnen die vertelde dat John Lennon was neergeschoten. Er was geen mens die het geloofde, dus belde er iemand naar de Daily News, waarop het nieuws werd bevestigd. Het was zo angstaanjagend dat dit alles was waarover wij konden praten. Hij werd buiten zijn huis neergeschoten. Toen ik thuis kwam, zette ik de TV aan; hij bleek vermoord te zijn door iemand die hem eerder op de avond om zijn handtekening had gevraagd.
DINSDAG 9 DECEMBER 1980
Het nieuws was hetzelfde nieuws dat wij de hele avond al hadden gezien, beelden van John en oude filmclips.
Bob voelde zich helemaal 't mannetje, want de historische uitgave van de Daily News met de kop 'John Lennon shot' is de editie waarin het grote artikel over hem staat 'The Man Behind Andy Warhol'. Het was een lang, maar saai artikel.
Ik zag het nieuws over John Lennon, en het is angstaanjagend. Kort geleden nog kwam Michael, een jongen die mij nu al vijf jaar brieven schrijft, zomaar binnen - iemand had op de knop gedrukt en hem binnengelaten. Hij gaf mij nog een brief, en ging weer weg. Waar woont hij? In een gesticht?
WOENSDAG 10 DECEMBER 1980
De kranten brengen nog steeds nieuws over Lennon. De man die hem vermoord heeft was een gefrustreerde kunstenaar. Ze hadden het over de Dali-poster die hij aan de muur had hangen. Ze interviewen altijd de concierges en de schoolleraren van vroeger enzo. De jongen zei dat hij het gedaan had onder invloed van de duivel. En John was zó rijk, ze zeggen dat de nalatenschap $ 235 miljoen bedraagt.
In Dakota gaat de 'wake' maar door. Het ziet er zo vreemd uit, ik vraag me af wat die mensen denken waarmee ze bezig zijn.
ZONDAG 14 DECEMBER 1980
Ik zat met een zwarte chauffeur in een taxi tijdens de paar minuten stilte om John te herdenken en voor hem te bidden. De man had een zwarte zender aanstaan, waarop tien minuten stilte in acht werd genomen, en de discjockey zei: 'Wij zijn daar boven bij jou, John,' en de chauffeur lachte en zei: 'ik niet schat, ik zit hier gewoon beneden'. Hij zette een andere zender op waarop gesproken werd over de stilte.
MAANDAG 8 DECEMBER 1980
Er kwam iemand binnen die vertelde dat John Lennon was neergeschoten. Er was geen mens die het geloofde, dus belde er iemand naar de Daily News, waarop het nieuws werd bevestigd. Het was zo angstaanjagend dat dit alles was waarover wij konden praten. Hij werd buiten zijn huis neergeschoten. Toen ik thuis kwam, zette ik de TV aan; hij bleek vermoord te zijn door iemand die hem eerder op de avond om zijn handtekening had gevraagd.
DINSDAG 9 DECEMBER 1980
Het nieuws was hetzelfde nieuws dat wij de hele avond al hadden gezien, beelden van John en oude filmclips.
Bob voelde zich helemaal 't mannetje, want de historische uitgave van de Daily News met de kop 'John Lennon shot' is de editie waarin het grote artikel over hem staat 'The Man Behind Andy Warhol'. Het was een lang, maar saai artikel.
Ik zag het nieuws over John Lennon, en het is angstaanjagend. Kort geleden nog kwam Michael, een jongen die mij nu al vijf jaar brieven schrijft, zomaar binnen - iemand had op de knop gedrukt en hem binnengelaten. Hij gaf mij nog een brief, en ging weer weg. Waar woont hij? In een gesticht?
WOENSDAG 10 DECEMBER 1980
De kranten brengen nog steeds nieuws over Lennon. De man die hem vermoord heeft was een gefrustreerde kunstenaar. Ze hadden het over de Dali-poster die hij aan de muur had hangen. Ze interviewen altijd de concierges en de schoolleraren van vroeger enzo. De jongen zei dat hij het gedaan had onder invloed van de duivel. En John was zó rijk, ze zeggen dat de nalatenschap $ 235 miljoen bedraagt.
In Dakota gaat de 'wake' maar door. Het ziet er zo vreemd uit, ik vraag me af wat die mensen denken waarmee ze bezig zijn.
ZONDAG 14 DECEMBER 1980
Ik zat met een zwarte chauffeur in een taxi tijdens de paar minuten stilte om John te herdenken en voor hem te bidden. De man had een zwarte zender aanstaan, waarop tien minuten stilte in acht werd genomen, en de discjockey zei: 'Wij zijn daar boven bij jou, John,' en de chauffeur lachte en zei: 'ik niet schat, ik zit hier gewoon beneden'. Hij zette een andere zender op waarop gesproken werd over de stilte.
maandag 6 december 2021
Max de Jong • 7 december 1948
• Max de Jong (1917-1951) was een Nederlandse dichter. Zijn dagboeken zijn onlangs gepubliceerd.
3-5 december.
Maandag 6 december
Vannacht op tijd naar bed gegaan. Een uur of vijf diep geslapen, maar dat is blijkbaar genoeg geweest. Op tijd opgestaan. Edoch, om half elf verrees ook mevrouw Engel van heur sponde en om een minuut over half elf zette ze haar muziekmachine keihard aan. En de wanhoop nam weer de overhand.
HOE VIND IK TOCH GODVERDOMME EEN KAMER.
Brief aan Emile gepost. Me laten scheren. De daagse broek naar de kleermaker Sweelinckstr. gebracht, eind van de week halen. Schoenen naar schoenmaker Achtergr. gebracht. Begonnen, het excerpt van Gide in het net te tikken.
R.b.str. [aanduiding voor een etablissement waar De Jong vaak kwam, Regulierbreestraat?] Jaap Hijmans was er weer, is verliefd op zo'n blond kind maar durft niet.
Mijn blauwe broek is stomweg te klein. En ik heb slaap.
P.S. Gisteren op straat Esther en Käthe ontmoet, Esther trok een gezicht tegen me. Vandaag in de tram Hilde even gesproken, maar ik was niet in vorm.
Dinsdag 7 december
Vannacht op tijd naar bed gegaan, want ik was oververmoeid. Eerst een paar uur goed geslapen, toen wakker gelegen van de radio-zorgen, in de morgen nog een paar uur geslapen, zodoende lekker uitgeslapen. Afgezien van die radio-ellende zit ik ook weer erg om een vrouw verlegen.
Naar het gramofoonplatenconcert in Kriterion geweest, ik was net op het nippertje, allemaal jong grut, één charmant Indisch kind, maar toch niet om te veroveren.
R.b.str. Jaap was er, een beetje gek aan die grote tafel gezeten. Jaap gaat binnenkort weer naar Tsjecho-Slowakije.
Naar huis gegaan, de krant gelezen, maar de bonte Dinsdag-avondtrein stond aan. De straat maar weer op gegaan. Naar van Oorschot geweest, maar die was niet thuis. Het straatlopen voortgezet. Naar Henk Boekenoogen geweest. Niets te krijgen, hoogstens dat donkere gelijkvloerse geval, die Bouman is een oplichter. Gezellig gezeten, Jaap was er stomtoevallig ook, het lijkt wel of we aan elkaar getrouwd zijn.
Brief aan Geert geschreven over die subsidie en terloops over kamer. Dat ding van Aimé uitgelezen en met verwerpende brief terug gestuurd.
Al weer half zes.
3-5 december.
Maandag 6 december
Vannacht op tijd naar bed gegaan. Een uur of vijf diep geslapen, maar dat is blijkbaar genoeg geweest. Op tijd opgestaan. Edoch, om half elf verrees ook mevrouw Engel van heur sponde en om een minuut over half elf zette ze haar muziekmachine keihard aan. En de wanhoop nam weer de overhand.
HOE VIND IK TOCH GODVERDOMME EEN KAMER.
Brief aan Emile gepost. Me laten scheren. De daagse broek naar de kleermaker Sweelinckstr. gebracht, eind van de week halen. Schoenen naar schoenmaker Achtergr. gebracht. Begonnen, het excerpt van Gide in het net te tikken.
R.b.str. [aanduiding voor een etablissement waar De Jong vaak kwam, Regulierbreestraat?] Jaap Hijmans was er weer, is verliefd op zo'n blond kind maar durft niet.
Mijn blauwe broek is stomweg te klein. En ik heb slaap.
P.S. Gisteren op straat Esther en Käthe ontmoet, Esther trok een gezicht tegen me. Vandaag in de tram Hilde even gesproken, maar ik was niet in vorm.
Dinsdag 7 december
Vannacht op tijd naar bed gegaan, want ik was oververmoeid. Eerst een paar uur goed geslapen, toen wakker gelegen van de radio-zorgen, in de morgen nog een paar uur geslapen, zodoende lekker uitgeslapen. Afgezien van die radio-ellende zit ik ook weer erg om een vrouw verlegen.
Naar het gramofoonplatenconcert in Kriterion geweest, ik was net op het nippertje, allemaal jong grut, één charmant Indisch kind, maar toch niet om te veroveren.
R.b.str. Jaap was er, een beetje gek aan die grote tafel gezeten. Jaap gaat binnenkort weer naar Tsjecho-Slowakije.
Naar huis gegaan, de krant gelezen, maar de bonte Dinsdag-avondtrein stond aan. De straat maar weer op gegaan. Naar van Oorschot geweest, maar die was niet thuis. Het straatlopen voortgezet. Naar Henk Boekenoogen geweest. Niets te krijgen, hoogstens dat donkere gelijkvloerse geval, die Bouman is een oplichter. Gezellig gezeten, Jaap was er stomtoevallig ook, het lijkt wel of we aan elkaar getrouwd zijn.
Brief aan Geert geschreven over die subsidie en terloops over kamer. Dat ding van Aimé uitgelezen en met verwerpende brief terug gestuurd.
Al weer half zes.
zondag 5 december 2021
Cissy van Marxveldt • 6 december 1908
• Cissy van Marxveldt (pseudoniem van Sietske de Haan, 1889–1948), was een Nederlandse schrijfster. In haar jonge jaren werkte ze als nanny in Engeland, en hield toen een dagboek bij.
Zondag 29 Nov. '08
Nog gauw even voor de kerk met je praten dagboek. Nou dan Dinsdag ben ik jarig geweest, 0 hoe heb ik toen naar huis verlangd, 's Morgens in school antwoordde ik en luisterde ik met een brok in mijn keel en of verzette ik er me al tegen uit alle macht, ik kon het niet helpen, dat de tranen me nou en dan in de ogen kwamen, 't Was zo zielig, niemand om me te feliciteren, en ofschoon 't mijn eigen schuld was, daar ik het niemand verteld had, toch kon ik er niet overheen. O Peep en Moes, hoe heb ik jullui gemist, en ik vrolijkte zelfs niet op, toen de verjaardagsbrieven kwamen. Bij elke nieuwe brief vergoot ik tranen en of schold ik mezelf oudergewoonte al uit voor een kinderachtig schaap, toch kon ik er niets tegen doen, dat ik al maar door schreide op mijn kamertje en als een machine herhaalde in 't Engels nota-bene: I want to go home! I want to go home! Oh I want to go home!!!!!! - En toen 't postpakket kwam, was ik een complete waterval, ik kon het maar niet op dat ze me allemaal zo goed bedacht hadden. O dank u, dank u, dank u wel!! Maar ofschoon ze mij en mijn lief, oud vaderland niet vergeten hebben, toch zal ik deze eerste jaardag van huis nooit vergeten. We hebben anders nog al een leuke week gehad; de opvoering van Rumpelstiltzkin o.a. Nou maar het beste van alles en dat we over 19 dagen naar huis gaan, naar huis!!!!!!!!!!!!!!!
Zondag 6 Dec. '08
Het is zo jammer dat ik maar zo weinig tijd heb te schrijven, want wanneer ik tijd had. o dear me, wat zou ik dan wat van deze week kunnen vertellen. De Messiah, grootsch, indrukwekkend, plechtig, onvergetelijk. De bazaar, leuk, vrolijk, opgewekt, prettig! Maar ik heb alweer geen tijd ik heb een lange brief aan Juffr. L. en een aan Mrs Dubock geschreven, en ik heb al mijn scriptures nog te leren. Maar zie je, ik heb het alles in die brief aan huis beschreven en dus en dus... kan ik het, wanneer ik het misschien eens nodig mag hebben, toch altijd wel weer vinden. En kan het niet, och daar is mijn geheugen ook nog! 11 dagen nog en dan gaan we naar huis, die tirade begint haast vervelend te worden, hè? Maar o, 't is ook zo verrukkelijk!
Zondag 29 Nov. '08
Nog gauw even voor de kerk met je praten dagboek. Nou dan Dinsdag ben ik jarig geweest, 0 hoe heb ik toen naar huis verlangd, 's Morgens in school antwoordde ik en luisterde ik met een brok in mijn keel en of verzette ik er me al tegen uit alle macht, ik kon het niet helpen, dat de tranen me nou en dan in de ogen kwamen, 't Was zo zielig, niemand om me te feliciteren, en ofschoon 't mijn eigen schuld was, daar ik het niemand verteld had, toch kon ik er niet overheen. O Peep en Moes, hoe heb ik jullui gemist, en ik vrolijkte zelfs niet op, toen de verjaardagsbrieven kwamen. Bij elke nieuwe brief vergoot ik tranen en of schold ik mezelf oudergewoonte al uit voor een kinderachtig schaap, toch kon ik er niets tegen doen, dat ik al maar door schreide op mijn kamertje en als een machine herhaalde in 't Engels nota-bene: I want to go home! I want to go home! Oh I want to go home!!!!!! - En toen 't postpakket kwam, was ik een complete waterval, ik kon het maar niet op dat ze me allemaal zo goed bedacht hadden. O dank u, dank u, dank u wel!! Maar ofschoon ze mij en mijn lief, oud vaderland niet vergeten hebben, toch zal ik deze eerste jaardag van huis nooit vergeten. We hebben anders nog al een leuke week gehad; de opvoering van Rumpelstiltzkin o.a. Nou maar het beste van alles en dat we over 19 dagen naar huis gaan, naar huis!!!!!!!!!!!!!!!
Zondag 6 Dec. '08
Het is zo jammer dat ik maar zo weinig tijd heb te schrijven, want wanneer ik tijd had. o dear me, wat zou ik dan wat van deze week kunnen vertellen. De Messiah, grootsch, indrukwekkend, plechtig, onvergetelijk. De bazaar, leuk, vrolijk, opgewekt, prettig! Maar ik heb alweer geen tijd ik heb een lange brief aan Juffr. L. en een aan Mrs Dubock geschreven, en ik heb al mijn scriptures nog te leren. Maar zie je, ik heb het alles in die brief aan huis beschreven en dus en dus... kan ik het, wanneer ik het misschien eens nodig mag hebben, toch altijd wel weer vinden. En kan het niet, och daar is mijn geheugen ook nog! 11 dagen nog en dan gaan we naar huis, die tirade begint haast vervelend te worden, hè? Maar o, 't is ook zo verrukkelijk!
Philip Mechanicus • 5 december 1943
• Philip Mechanicus (1889-1944) was een Nederlandse journalist. Tijdens zijn gevangenschap in Westerbork hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als In dépôt (1964).
Zondag 5 december
In alle barakken in het kamp opgewekt Sinterklaas gevierd. Vond vanmorgen aan het hoofdeinde van mijn bed een pakje met een dikke m van amandelpers met chocoladestrooisel, vergezeld van rijmpjes en een tedere brief van mijn beste vriendin. Aandoenlijk van tederheid. In barak 85 (de Barnevelders), barak 73 (de gedoopten) en 67 (de gestraften) is Sinterklaas het best en drukst gevierd. In 85 deelde Sinterklaas mee, dat de reis dit jaar zeer zwaar was geweest, dat het moeilijk was geweest door de schoorsteen te komen en hij zei te vrezen, dat het nog moeilijker was eruit te komen. In 67 waren twee Zwarte Pieten. Sinterklaas stelde bij zijn rondgang langs de volwassenen de vraag: ‘Waarom ben je niet ondergedoken?’ (Het is er vol met ondergedokenen.) Geen kind, of het heeft een cadeautje gekregen. Kleinigheidjes, zelfgeprutste dingetjes vaak. Maar 't was Sinterklaas, de oude Sinterklaas. In mijn barak is een appel gestolen uit een schoentje, dat een kereltje voor de Sint had klaargezet, van een ander kind een sjaaltje met geborduurde dierenfiguurtjes.
Zondag 5 december
In alle barakken in het kamp opgewekt Sinterklaas gevierd. Vond vanmorgen aan het hoofdeinde van mijn bed een pakje met een dikke m van amandelpers met chocoladestrooisel, vergezeld van rijmpjes en een tedere brief van mijn beste vriendin. Aandoenlijk van tederheid. In barak 85 (de Barnevelders), barak 73 (de gedoopten) en 67 (de gestraften) is Sinterklaas het best en drukst gevierd. In 85 deelde Sinterklaas mee, dat de reis dit jaar zeer zwaar was geweest, dat het moeilijk was geweest door de schoorsteen te komen en hij zei te vrezen, dat het nog moeilijker was eruit te komen. In 67 waren twee Zwarte Pieten. Sinterklaas stelde bij zijn rondgang langs de volwassenen de vraag: ‘Waarom ben je niet ondergedoken?’ (Het is er vol met ondergedokenen.) Geen kind, of het heeft een cadeautje gekregen. Kleinigheidjes, zelfgeprutste dingetjes vaak. Maar 't was Sinterklaas, de oude Sinterklaas. In mijn barak is een appel gestolen uit een schoentje, dat een kereltje voor de Sint had klaargezet, van een ander kind een sjaaltje met geborduurde dierenfiguurtjes.
Luise Rinser • 4 december 1944
• Luise Rinser (1911-2002) was een Duitse schrijfster en politiek activiste. Ze publiceerde verschillende boeken met dagboekaantekeningen.
In oktober 1944 werd ze gevangen genomen wegens Wehrkraftzersetzung ('ondermijning van de weerbaarheid'). Met kerstmis werd ze weer vrijgelaten. Ze hield tijdens haar gevangenschap een Gefängnistagebuch bij.
Nederlandse DeepL-vertaling onder de Duitse tekst.
4. Dezember 1944 Heute waren plötzlich die beiden blonden Französinnen nicht mehr in der Fabrik. Ich dachte, sie seien entlassen worden. Niemand wußte etwas. Abends hörte ich aber ihre Stimmen, als sie in die Zellen gingen. In aller Eile erfuhr ich beim Eimerleeren (dieser fürchterlichen, ekelerregenden Arbeit, die mir die jungen Mädchen wohl abnehmen würden, die ich aber tue, damit ich hier alles genau und bis auf den Grund erlebe), ich erfuhr also, daß die beiden Arrest haben; sie sitzen tagsüber im Kohlenkeller und flicken Säcke. Ihr Freund, der Jugoslawe, war bei dem Fluchtversuch aus dem Lager entdeckt worden, mit einem Bundel ziviler Frauenkleider und falschen Pässen. Er gestand, wahrscheinlich nicht freiwillig (diese Methoden kennen wir), daß die beiden Schwestern seine Komplizen waren. Sie haben kein Glück mit dem Fliehen. Sie tun mir leid. Da sitzen sie nun von früh sieben Uhr bis abends fünf Uhr ununterbrochen in dem stickigen Keiler. Wofür? Dafür, daß sie versuchten nach Hause zu kommen, für den Anlauf zu einer Tat, die wir als heroisch oder doch wenigstens als tapfer und achtenswert bezeichnen würden: Zur Flucht aus fremder Tyrannei und zur Heimkehr ins Vaterland. Aber es sind ja 'nur' Französinnen, Kinder Besiegter; also in den Kohlenkeller damit. Wo kämen wir da hin, wenn wir dieselben Gesetze für Deutsche und Ausländer hätten? Wenn wir die Ausländer als Menschen behandeln würden. — Dafür — als waren wir Gefangenen schuld — hassen uns die Französinnen auch hemmungslos. Heute beim Abendessen hatte ich einen heftigen Zusammenstoß mit Hermine, einer Belgierin. Wir können uns von der Aufseherin alle vier Wochen drei oder vier Camelias geben lassen. Hermine hatte ihre bekommen und legte sie beim Abendessen mitten auf den Tisch, nahe vor mich hin. Ich sagte: »Nehmen Sie das bitte weg.« Sie antwortete nicht. Ich wiederholte. Sie zog mir eine Grimasse. Ich sagte, ich sei ihr immer freundlich gesinnt gewesen, aber das sei stark. Ich wischte die Camelias vom Tisch. Die anderen Gefangenen waren auf meiner Seite. Hermine legte sie nachdrücklich auf den Tisch zurück. Sollten wir sie verhauen? Ich überlegte es, aber schließlich — wozu? Ich kapitulierte vor dem Haß, der aus Hermines Augen sprach. Niemand hat einen solchen Nationalstolz wie unsere Französinnen — schäbige, kline Gören meist, aber: 'vive la France'. Um kein Haar besser als 'Deutschland über alles'. Solange wir so bleiben, gibt es kein Weltfrieden.
Vertaling
4 december 1944 Vandaag waren de twee blonde Franse meisjes plotseling niet meer in de fabriek. Ik dacht dat ze vrijgelaten waren. Niemand wist iets. Maar 's avonds hoorde ik hun stemmen als ze de cellen ingingen. In allerijl, terwijl ik emmers aan het legen was (dat afschuwelijke, walgelijke werkje dat de jonge meisjes waarschijnlijk voor mij zouden doen, maar dat ik doe zodat ik alles hier tot in detail en tot op de bodem kan meemaken), vernam ik dat de twee onder arrest stonden; overdag zitten ze in de kolenkelder om zakken te repareren. Hun vriend, de Joegoslaaf, was ontdekt toen hij probeerde uit het kamp te ontsnappen, met een bundel burgerkleding van vrouwen en valse paspoorten. Hij bekende, waarschijnlijk niet vrijwillig (wij kennen deze methoden), dat de twee zusters zijn medeplichtigen waren. Ze hebben geen geluk om te ontsnappen. Ik heb medelijden met ze. Daar zitten ze nu van zeven uur 's morgens tot vijf uur 's avonds zonder een pauze in het benauwde zwijn. Voor wat? Voor een poging om thuis te komen, voor een daad die wij heroïsch zouden noemen, of op zijn minst dapper en respect waardig: Om te ontsnappen aan buitenlandse tirannie en terug te keren naar het vaderland. Maar het zijn 'slechts' Franse vrouwen, kinderen van de verslagenen; dus de kolenkelder in met hen. Waar zouden we terechtkomen als we dezelfde wetten hadden voor Duitsers en buitenlanders? Als we buitenlanders als mensen zouden behandelen. - Daarvoor - alsof wij gevangenen schuld hebben - haten de Franse vrouwen ons ook zonder terughoudendheid. Vandaag had ik tijdens het eten een hevige aanvaring met Hermine, een Belgische. We kunnen de directeur ons elke vier weken drie of vier Camelia's laten geven. Hermelien had het hare en zette het in het midden van de tafel, vlak voor me tijdens het eten. Ik zei: "Haal dat weg, alsjeblieft." Ze antwoordde niet. Ik herhaalde. Ze grimaste naar me. Ik zei dat ik altijd aardig tegen haar was geweest, maar dit was sterk. Ik veegde de Camelia's van de tafel. De andere gevangenen stonden aan mijn kant. Hermelien legde ze nadrukkelijk terug op de tafel. Moeten we ze slaan? Ik heb het overwogen, maar uiteindelijk - waarvoor? Ik capituleerde voor de haat die uit Hermione's ogen sprak. Niemand heeft zo'n nationale trots als onze Franse meisjes - sjofele, aanstellerige snotapen meestal, maar: 'vive la France'. Geen haar beter dan 'Deutschland über alles'. Zolang we zo blijven, zal er geen wereldvrede zijn. Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)
In oktober 1944 werd ze gevangen genomen wegens Wehrkraftzersetzung ('ondermijning van de weerbaarheid'). Met kerstmis werd ze weer vrijgelaten. Ze hield tijdens haar gevangenschap een Gefängnistagebuch bij.
Nederlandse DeepL-vertaling onder de Duitse tekst.
4. Dezember 1944 Heute waren plötzlich die beiden blonden Französinnen nicht mehr in der Fabrik. Ich dachte, sie seien entlassen worden. Niemand wußte etwas. Abends hörte ich aber ihre Stimmen, als sie in die Zellen gingen. In aller Eile erfuhr ich beim Eimerleeren (dieser fürchterlichen, ekelerregenden Arbeit, die mir die jungen Mädchen wohl abnehmen würden, die ich aber tue, damit ich hier alles genau und bis auf den Grund erlebe), ich erfuhr also, daß die beiden Arrest haben; sie sitzen tagsüber im Kohlenkeller und flicken Säcke. Ihr Freund, der Jugoslawe, war bei dem Fluchtversuch aus dem Lager entdeckt worden, mit einem Bundel ziviler Frauenkleider und falschen Pässen. Er gestand, wahrscheinlich nicht freiwillig (diese Methoden kennen wir), daß die beiden Schwestern seine Komplizen waren. Sie haben kein Glück mit dem Fliehen. Sie tun mir leid. Da sitzen sie nun von früh sieben Uhr bis abends fünf Uhr ununterbrochen in dem stickigen Keiler. Wofür? Dafür, daß sie versuchten nach Hause zu kommen, für den Anlauf zu einer Tat, die wir als heroisch oder doch wenigstens als tapfer und achtenswert bezeichnen würden: Zur Flucht aus fremder Tyrannei und zur Heimkehr ins Vaterland. Aber es sind ja 'nur' Französinnen, Kinder Besiegter; also in den Kohlenkeller damit. Wo kämen wir da hin, wenn wir dieselben Gesetze für Deutsche und Ausländer hätten? Wenn wir die Ausländer als Menschen behandeln würden. — Dafür — als waren wir Gefangenen schuld — hassen uns die Französinnen auch hemmungslos. Heute beim Abendessen hatte ich einen heftigen Zusammenstoß mit Hermine, einer Belgierin. Wir können uns von der Aufseherin alle vier Wochen drei oder vier Camelias geben lassen. Hermine hatte ihre bekommen und legte sie beim Abendessen mitten auf den Tisch, nahe vor mich hin. Ich sagte: »Nehmen Sie das bitte weg.« Sie antwortete nicht. Ich wiederholte. Sie zog mir eine Grimasse. Ich sagte, ich sei ihr immer freundlich gesinnt gewesen, aber das sei stark. Ich wischte die Camelias vom Tisch. Die anderen Gefangenen waren auf meiner Seite. Hermine legte sie nachdrücklich auf den Tisch zurück. Sollten wir sie verhauen? Ich überlegte es, aber schließlich — wozu? Ich kapitulierte vor dem Haß, der aus Hermines Augen sprach. Niemand hat einen solchen Nationalstolz wie unsere Französinnen — schäbige, kline Gören meist, aber: 'vive la France'. Um kein Haar besser als 'Deutschland über alles'. Solange wir so bleiben, gibt es kein Weltfrieden.
Vertaling
4 december 1944 Vandaag waren de twee blonde Franse meisjes plotseling niet meer in de fabriek. Ik dacht dat ze vrijgelaten waren. Niemand wist iets. Maar 's avonds hoorde ik hun stemmen als ze de cellen ingingen. In allerijl, terwijl ik emmers aan het legen was (dat afschuwelijke, walgelijke werkje dat de jonge meisjes waarschijnlijk voor mij zouden doen, maar dat ik doe zodat ik alles hier tot in detail en tot op de bodem kan meemaken), vernam ik dat de twee onder arrest stonden; overdag zitten ze in de kolenkelder om zakken te repareren. Hun vriend, de Joegoslaaf, was ontdekt toen hij probeerde uit het kamp te ontsnappen, met een bundel burgerkleding van vrouwen en valse paspoorten. Hij bekende, waarschijnlijk niet vrijwillig (wij kennen deze methoden), dat de twee zusters zijn medeplichtigen waren. Ze hebben geen geluk om te ontsnappen. Ik heb medelijden met ze. Daar zitten ze nu van zeven uur 's morgens tot vijf uur 's avonds zonder een pauze in het benauwde zwijn. Voor wat? Voor een poging om thuis te komen, voor een daad die wij heroïsch zouden noemen, of op zijn minst dapper en respect waardig: Om te ontsnappen aan buitenlandse tirannie en terug te keren naar het vaderland. Maar het zijn 'slechts' Franse vrouwen, kinderen van de verslagenen; dus de kolenkelder in met hen. Waar zouden we terechtkomen als we dezelfde wetten hadden voor Duitsers en buitenlanders? Als we buitenlanders als mensen zouden behandelen. - Daarvoor - alsof wij gevangenen schuld hebben - haten de Franse vrouwen ons ook zonder terughoudendheid. Vandaag had ik tijdens het eten een hevige aanvaring met Hermine, een Belgische. We kunnen de directeur ons elke vier weken drie of vier Camelia's laten geven. Hermelien had het hare en zette het in het midden van de tafel, vlak voor me tijdens het eten. Ik zei: "Haal dat weg, alsjeblieft." Ze antwoordde niet. Ik herhaalde. Ze grimaste naar me. Ik zei dat ik altijd aardig tegen haar was geweest, maar dit was sterk. Ik veegde de Camelia's van de tafel. De andere gevangenen stonden aan mijn kant. Hermelien legde ze nadrukkelijk terug op de tafel. Moeten we ze slaan? Ik heb het overwogen, maar uiteindelijk - waarvoor? Ik capituleerde voor de haat die uit Hermione's ogen sprak. Niemand heeft zo'n nationale trots als onze Franse meisjes - sjofele, aanstellerige snotapen meestal, maar: 'vive la France'. Geen haar beter dan 'Deutschland über alles'. Zolang we zo blijven, zal er geen wereldvrede zijn. Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)
woensdag 1 december 2021
Ebenezer Parkman • 2 december 1747
• Ebenezer Parkman (1703-1782) was dominee in het Amerikaanse Westborough in Massachusetts. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.
1747 December 2 (Wednesday). N.B. A Sorrowful accident befell us in the Night. My son Ebenezer being greatly fatigu’d with his worrying in the Day, sat sleeping by the fire after we were come up to Bed, with his Head upon his Arms on his Knees: his Elbows slip’d from his Knees and his Chair slip’d away from under him, and he fell into the Fire -- his Hands were both burnt, his right Hand especially which threw him into great pain and smart. For his Relief I immediately kill’d a Cat and he wash’d his Hands in the Blood. God be prais’d he was awak’d and enabled to get out of the Fire! May the Providence of God be Sanctify’d to both him and us!
1747 December 3 (Thursday). N.B. After Exercise I desir’d their Help in getting Wood next Monday, because of my sons Lameness.
1747 December 4 (Friday). A very difficult Morning. The Snow deep -- my son lame and unable to go to the Barn. I was oblig’d to go myself.
1747 December 2 (Wednesday). N.B. A Sorrowful accident befell us in the Night. My son Ebenezer being greatly fatigu’d with his worrying in the Day, sat sleeping by the fire after we were come up to Bed, with his Head upon his Arms on his Knees: his Elbows slip’d from his Knees and his Chair slip’d away from under him, and he fell into the Fire -- his Hands were both burnt, his right Hand especially which threw him into great pain and smart. For his Relief I immediately kill’d a Cat and he wash’d his Hands in the Blood. God be prais’d he was awak’d and enabled to get out of the Fire! May the Providence of God be Sanctify’d to both him and us!
1747 December 3 (Thursday). N.B. After Exercise I desir’d their Help in getting Wood next Monday, because of my sons Lameness.
1747 December 4 (Friday). A very difficult Morning. The Snow deep -- my son lame and unable to go to the Barn. I was oblig’d to go myself.
Abonneren op:
Posts (Atom)