• Friedrich Hebbel (1813-1863) was een Duitse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands verschenen als Een blinde bij zonsopgang.
1 april [1859]
Vanavond wandelde ik in de schemering langs het Israëlitische doofstommeninstituut en zag hoe er een schare spelende kinderen voor het raam stond die gebruik makend van de gebarentaal elkaar fopten of grapjes vertelden.
Ouders die hun tweede kind niet mogen verwekken omdat hun eerste dan zou sterven.
De boer voelt niet dat de hersens van Shakespeare hem ontbreken, maar Shakespeare wel dat hij het ruggemerg van de boer mist.
Een groot aantal boeken lees je met het gevoel alsof je de auteur een aalmoes toestopt.
De jongeling eist van de dag dat hij iets oplevert, de man is allang tevreden als hij hem maar niets afpakt.
De ellestok houdt precies het midden tussen een scepter en de bedelstaf. Dat wil zeggen: voor een kramer.
Ideeën hebben in het drama dezelfde functie als het contrapunt in de muziek: op zichzelf betekenen ze niets, maar toch vormen ze een eerste voorwaarde voor het geheel.
zondag 31 maart 2019
zaterdag 30 maart 2019
Nico Rost • 31 maart 1945
• Nico Rost (1896–1967) was een Nederlands schrijver, vertaler en journalist. Door zijn verzetswerk in de oorlog kwam hij in Dachau terecht. Het (beroemde) dagboek dat hij daar bijhield is gepubliceerd als Goethe in Dachau.
30 Maart
In het bed, waarin Bernard een paar dagen geleden stierf, ligt sinds gisteren een oude Spanjaard met grijs haar. Niemand kent hem, niemand weet iets naders van hem.
Ali, de Poolsche chirurg heeft gisteren zijn rechterbeen geamputeerd.
Den heelen nacht hoorde ik hem kermen en roepen: Madré - madré - madré, en moest daarbij weer aan een nacht in Madrid denken, toen de Duitschers de stad bombardeerden, en de gewonden in het ziekenhuis, vlak naast mijn hotel, ook zoo om hun moeder riepen: Madré - madré - madré.
31 Maart
Had vanmiddag 38,6.
Krijg ik nu toch vlektyphus?
Ik heb geen luizen bij me gevonden, en me vandaag weer driemaal gepoederd.
's Avonds
Bij Drost geweest. Het kan vlektyphus zijn, meent hij, maar kon nog niets met zekerheid zeggen.
Als - als ik het heb, kom ik op blok 3 te liggen, bij Arthur, en Drost zal me dan dadelijk reconvalescenten-serum geven.
Ik wil - wanneer het zoover is - rustig en bewust de koorts afwachten, en steeds de gedachten aan doodgaan weren.
Ik wil de overwinning meemaken, verder leven - en verder vechten.
30 Maart
In het bed, waarin Bernard een paar dagen geleden stierf, ligt sinds gisteren een oude Spanjaard met grijs haar. Niemand kent hem, niemand weet iets naders van hem.
Ali, de Poolsche chirurg heeft gisteren zijn rechterbeen geamputeerd.
Den heelen nacht hoorde ik hem kermen en roepen: Madré - madré - madré, en moest daarbij weer aan een nacht in Madrid denken, toen de Duitschers de stad bombardeerden, en de gewonden in het ziekenhuis, vlak naast mijn hotel, ook zoo om hun moeder riepen: Madré - madré - madré.
31 Maart
Had vanmiddag 38,6.
Krijg ik nu toch vlektyphus?
Ik heb geen luizen bij me gevonden, en me vandaag weer driemaal gepoederd.
's Avonds
Bij Drost geweest. Het kan vlektyphus zijn, meent hij, maar kon nog niets met zekerheid zeggen.
Als - als ik het heb, kom ik op blok 3 te liggen, bij Arthur, en Drost zal me dan dadelijk reconvalescenten-serum geven.
Ik wil - wanneer het zoover is - rustig en bewust de koorts afwachten, en steeds de gedachten aan doodgaan weren.
Ik wil de overwinning meemaken, verder leven - en verder vechten.
A.H. Wertheim-Gijse Weenink • 30 maart 1945
• A.H. Wertheim-Gijse Weenink (1903-1988). De Jodenhan. Lotgevallen van de Joden op Java onder de Japanse bezetting, 1942-1945.
25 Maart 1945
Eerst kilometers lopen met alle draagbare bagage naar het station, en dan weer de godganse dag in die snikhete trein. Gelukkig zijn in onze wagon (4de klas, twee lange banken overlangs) een paar luiken stuk, dus we kunnen uitkijken. We rijden zowaar langs het Tjidengkamp, zien de vrouwen en kinderen in de verte. Met donker pas in Batavia. Op open vrachtauto's over de zo bekende wegen. Even iets van de vrijheid gezien. - Aankomst in Adek, een koelieloods. Bij de ingang langdurige inspektie van de tassen. Hugo diepongelukkig, dat ze zijn nijptang inpikken. - Wie komen ons daar in Adek weer tegemoet? Waarachtig weer oude bekenden uit Kramat. Die hebben intussen ook alweer een ander kamp meegemaakt. Enkele dagen na ons vertrek naar Tangerang zijn ook zij afgevoerd. Ons wordt in Han III - de Jodenhan - een stukje plankier toegewezen. In Han IV zitten grotendeels Irakkers en ook ‘gewone’ Joden. Han III en IV zijn dus de Jodenhans. Onze leefruimte is hier veel kleiner, maar 50 cm per persoon en dan in een hoek. Gesjouw met koffers en bultzakken. Een ongelooflijk gescharrel in ons hoekje.
30 Maart 1945
't Is hier niet zo somber als in Tangerang; geen bovenverdieping vlak boven ons hoofd, maar wel veel heter en benauwder. Het is een kleine zaal met maar 45 mensen. Weer allemaal anderen. Ik mis tante Stien met haar scherpe oogjes en rake opmerkingen.
April 1945
De scheiding tussen de Joodse en niet-Joodse hans is hier effectiever.
4 April 1945
Gerucht: de niet-Joden zullen weggaan, de Joden blijven. - De honger wordt nijpend; practisch iedereen heeft oedeem of pellagra-vlekken.
15 April 1945
We vervuilen totaal, want er is telkens geen water om te wassen. De renteng is onbeschrijfelijk smerig. De douches lopen niet. Mijn dikke enkels en benen doen me pijn met lopen. Maar dat heeft iedereen, en je moet toch corvee doen natuurlijk, anders vervuilen we helemaal. Dr. Damen gevraagd, wat het is. Hij antwoordt woordelijk: ‘Het is een medisch wonder, dat jullie nog leven op 700 calorieën, en dan met al dat werk. Natuurlijk treden deficienties op, dat kan niet anders. U moet zo langzaam mogelijk werken; uw levenstempo is te snel.’
25 Maart 1945
Eerst kilometers lopen met alle draagbare bagage naar het station, en dan weer de godganse dag in die snikhete trein. Gelukkig zijn in onze wagon (4de klas, twee lange banken overlangs) een paar luiken stuk, dus we kunnen uitkijken. We rijden zowaar langs het Tjidengkamp, zien de vrouwen en kinderen in de verte. Met donker pas in Batavia. Op open vrachtauto's over de zo bekende wegen. Even iets van de vrijheid gezien. - Aankomst in Adek, een koelieloods. Bij de ingang langdurige inspektie van de tassen. Hugo diepongelukkig, dat ze zijn nijptang inpikken. - Wie komen ons daar in Adek weer tegemoet? Waarachtig weer oude bekenden uit Kramat. Die hebben intussen ook alweer een ander kamp meegemaakt. Enkele dagen na ons vertrek naar Tangerang zijn ook zij afgevoerd. Ons wordt in Han III - de Jodenhan - een stukje plankier toegewezen. In Han IV zitten grotendeels Irakkers en ook ‘gewone’ Joden. Han III en IV zijn dus de Jodenhans. Onze leefruimte is hier veel kleiner, maar 50 cm per persoon en dan in een hoek. Gesjouw met koffers en bultzakken. Een ongelooflijk gescharrel in ons hoekje.
30 Maart 1945
't Is hier niet zo somber als in Tangerang; geen bovenverdieping vlak boven ons hoofd, maar wel veel heter en benauwder. Het is een kleine zaal met maar 45 mensen. Weer allemaal anderen. Ik mis tante Stien met haar scherpe oogjes en rake opmerkingen.
April 1945
De scheiding tussen de Joodse en niet-Joodse hans is hier effectiever.
4 April 1945
Gerucht: de niet-Joden zullen weggaan, de Joden blijven. - De honger wordt nijpend; practisch iedereen heeft oedeem of pellagra-vlekken.
15 April 1945
We vervuilen totaal, want er is telkens geen water om te wassen. De renteng is onbeschrijfelijk smerig. De douches lopen niet. Mijn dikke enkels en benen doen me pijn met lopen. Maar dat heeft iedereen, en je moet toch corvee doen natuurlijk, anders vervuilen we helemaal. Dr. Damen gevraagd, wat het is. Hij antwoordt woordelijk: ‘Het is een medisch wonder, dat jullie nog leven op 700 calorieën, en dan met al dat werk. Natuurlijk treden deficienties op, dat kan niet anders. U moet zo langzaam mogelijk werken; uw levenstempo is te snel.’
donderdag 28 maart 2019
John Gabriël Stedman • 29 maart 1776
• John Gabriël Stedamn (1744-1797) was een Schots-Nederlandse officier in de Schotse Brigade van het Nederlandse leger. Hij hielp bij het onderdrukken van een slavenopstand in Suriname. Hij werd verliefd op een slavin, en probeerde haar vrij te kopen. Over zijn ervaringen schreef hij het invloedrijke boek Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana. Hierin bekommerde hij zich openlijk om de rechten van de tot slaafgemaakten, met name om de vraag of zij als mens behandeld moesten worden.
De 26ste voorkwam ik dat een arme negerin tweehonderd zweepslagen zou krijgen voor het breken van porseleinen theegoed door haar eigenaar de schade hiervan te vergoeden. Diezelfde dag werd een andere negerin doodgestoken door een Fransman die daar zoveel berouw over kreeg dat hij zichzelf de keel doorsneed. Ik bezocht ook nog de arme neger van wie een been was afgezet en maakte me toen gereed om voor de tweede keer het bevel te gaan voeren op De Hoop aan de Commewijnerivier tijdens wat mijn zesde expeditie zou worden. Terwijl ik met de voorbereidingen hiervoor bezig was, meldden zich zes negerslaven met geschenken bij mij, gestuurd door mijn vrienden en bepakt met het beste wat Guyana voortbrengt.
27 maart 1776. Adieu Paramaribo. Voor de zoveelste keer verliet ik Paramaribo, mijn Joanna en mijn jongen! Vlak voordat ik vertrok was ik bij mijnheer d'Hallberg, die ons probeerde over te halen om nog een paar dagen te blijven om zijn zilveren bruiloft te vieren. Toen hij dat vroeg werd hij overigens opeens heftig gebeten door een grote leguaan. We konden helaas niet blijven en gingen met een tentboot op weg naar De Hoop. In de avond kwamen we aan bij plantage Sporksgift in Matapica. Kapitein MacNeyl ontving ons daar twee dagen zeer gastvrij. Ik sliep in mijn hangmat in een loods met groene koffiebonen die er lagen te drogen. Toen ik ging slapen wist ik nog niet dat dat zeer kwalijk voor de gezondheid kon zijn, maar toen ik wakker werd wist ik dat wel, want ik viel bijna flauw van de dampen die van de bonen afkwamen.
De 29ste kwamen we in de avond aan op plantage Gold-mine. Ik zag hier een negerjongen en een negermeisje die zodanig met hun armen achter hun rug gebonden aan een balk waren gehangen dat hun schouders half uit de kom hingen. Ik sneed ze direct los en zwoer de opzichter die deze nieuwe martelmethode had bedacht te molesteren als hij ze niet meteen vergaf voor wat ze hadden gedaan. Dat deed hij tot mijn verwondering direct.
De 26ste voorkwam ik dat een arme negerin tweehonderd zweepslagen zou krijgen voor het breken van porseleinen theegoed door haar eigenaar de schade hiervan te vergoeden. Diezelfde dag werd een andere negerin doodgestoken door een Fransman die daar zoveel berouw over kreeg dat hij zichzelf de keel doorsneed. Ik bezocht ook nog de arme neger van wie een been was afgezet en maakte me toen gereed om voor de tweede keer het bevel te gaan voeren op De Hoop aan de Commewijnerivier tijdens wat mijn zesde expeditie zou worden. Terwijl ik met de voorbereidingen hiervoor bezig was, meldden zich zes negerslaven met geschenken bij mij, gestuurd door mijn vrienden en bepakt met het beste wat Guyana voortbrengt.
27 maart 1776. Adieu Paramaribo. Voor de zoveelste keer verliet ik Paramaribo, mijn Joanna en mijn jongen! Vlak voordat ik vertrok was ik bij mijnheer d'Hallberg, die ons probeerde over te halen om nog een paar dagen te blijven om zijn zilveren bruiloft te vieren. Toen hij dat vroeg werd hij overigens opeens heftig gebeten door een grote leguaan. We konden helaas niet blijven en gingen met een tentboot op weg naar De Hoop. In de avond kwamen we aan bij plantage Sporksgift in Matapica. Kapitein MacNeyl ontving ons daar twee dagen zeer gastvrij. Ik sliep in mijn hangmat in een loods met groene koffiebonen die er lagen te drogen. Toen ik ging slapen wist ik nog niet dat dat zeer kwalijk voor de gezondheid kon zijn, maar toen ik wakker werd wist ik dat wel, want ik viel bijna flauw van de dampen die van de bonen afkwamen.
De 29ste kwamen we in de avond aan op plantage Gold-mine. Ik zag hier een negerjongen en een negermeisje die zodanig met hun armen achter hun rug gebonden aan een balk waren gehangen dat hun schouders half uit de kom hingen. Ik sneed ze direct los en zwoer de opzichter die deze nieuwe martelmethode had bedacht te molesteren als hij ze niet meteen vergaf voor wat ze hadden gedaan. Dat deed hij tot mijn verwondering direct.
woensdag 27 maart 2019
Søren Kierkegaard • 28 maart 1836
• Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken (vertaald door Cora Polet).
maart
Alle menselijk leven zou opgevat kunnen worden als één grote conversatie, waarin de afzonderlijke mensen de afzonderlijke bestanddelen van de taal vertegenwoordigen (misschien is dit beeld over te brengen op de naties in hun relatie tot elkaar). Hoeveel mensen zijn niet meer dan adjectieven, tussenwerpsels, conjuncties (adverbia), hoe weinigen substantieven, hoofdwerkwoorden, hoevelen koppelwoorden.
Het is met mensen in relatie tot elkaar als met de onregelmatige werkwoorden in de diverse talen, bijna alle werkwoorden zijn onregelmatig.
maart
Alle menselijk leven zou opgevat kunnen worden als één grote conversatie, waarin de afzonderlijke mensen de afzonderlijke bestanddelen van de taal vertegenwoordigen (misschien is dit beeld over te brengen op de naties in hun relatie tot elkaar). Hoeveel mensen zijn niet meer dan adjectieven, tussenwerpsels, conjuncties (adverbia), hoe weinigen substantieven, hoofdwerkwoorden, hoevelen koppelwoorden.
Het is met mensen in relatie tot elkaar als met de onregelmatige werkwoorden in de diverse talen, bijna alle werkwoorden zijn onregelmatig.
zondag 24 maart 2019
Joseph Banks • 25 maart 1789
• Joseph Banks (1743-1820) was een Engelse natuuronderzoeker en botanicus. Hij maakte deel uit van de eerste expeditie (1768-1771) van James Cook, en hield van die reis een dagboek bij.
1769 March 25.
Wind continued much the same but more moderate, few or no birds were about the ship but some sea weed was seen by some of the people, only one bed.
This even one of our marines threw himself overboard and was not miss'd till it was much too late even to attempt to recover him. He was a very young man scarce 21 years of age, remarkably quiet and industrious, and to make his exit the more melancholy was drove to the rash resolution by an accident so trifling that it must appear incredible to every body who is not well accquainted with the powerfull effects that shame can work upon young minds.
This day at noon he was sentry at the Cabbin door and while he was on that duty one of the Capts servants being calld away in a hurry left a peice of seal skin in his charge, which it seems he was going to cut up to make tobacco pouches some of which he had promisd to several of the men; the poor young fellow it seems had several times askd him for one, and when refus'd had told him that since he refusd him so trifling a thing he would if he could steal one from him, this he put in practise as soon as the skin was given into his charge and was of course found out immediately as the other returnd, who was angry and took the peice he had cut off from him but declard he would not complain to the officers for so trifling a cause.
In the mean time the fact came to the ears of his fellow soldiers, who stood up for the honour of their Core 13 in number so highly that before night, for this hapned at noon, they drove the young fellow almost mad by representing his crime in the blackest coulours as a breach of trust of the worst consequence: a theft committed by a sentry upon duty they made him think an inexcusable crime, especialy when the thing stole was given into his charge: the Sargeant particularly declard that if the person acgreivd would not complain he would, for people should not suffer scandal from the ill behaviour of one. This affected the young fellow much, he went to his hammock, soon after the Sargeant went to him calld him and told him to follow him upon deck. He got up and slipping the Sargeant went forward, it was dusk and the people thought he was gone to the head and were not convincd that he was gone over till half an hour after it hapned.
1769 March 25.
Wind continued much the same but more moderate, few or no birds were about the ship but some sea weed was seen by some of the people, only one bed.
This even one of our marines threw himself overboard and was not miss'd till it was much too late even to attempt to recover him. He was a very young man scarce 21 years of age, remarkably quiet and industrious, and to make his exit the more melancholy was drove to the rash resolution by an accident so trifling that it must appear incredible to every body who is not well accquainted with the powerfull effects that shame can work upon young minds.
This day at noon he was sentry at the Cabbin door and while he was on that duty one of the Capts servants being calld away in a hurry left a peice of seal skin in his charge, which it seems he was going to cut up to make tobacco pouches some of which he had promisd to several of the men; the poor young fellow it seems had several times askd him for one, and when refus'd had told him that since he refusd him so trifling a thing he would if he could steal one from him, this he put in practise as soon as the skin was given into his charge and was of course found out immediately as the other returnd, who was angry and took the peice he had cut off from him but declard he would not complain to the officers for so trifling a cause.
In the mean time the fact came to the ears of his fellow soldiers, who stood up for the honour of their Core 13 in number so highly that before night, for this hapned at noon, they drove the young fellow almost mad by representing his crime in the blackest coulours as a breach of trust of the worst consequence: a theft committed by a sentry upon duty they made him think an inexcusable crime, especialy when the thing stole was given into his charge: the Sargeant particularly declard that if the person acgreivd would not complain he would, for people should not suffer scandal from the ill behaviour of one. This affected the young fellow much, he went to his hammock, soon after the Sargeant went to him calld him and told him to follow him upon deck. He got up and slipping the Sargeant went forward, it was dusk and the people thought he was gone to the head and were not convincd that he was gone over till half an hour after it hapned.
Koos van Zomeren • 24 maart 2004
• Een moord met feodale trekjes en het Waaldorp Herwijnen, het dorp van zijn jeugd, staan centraal in Nog in morgens gemeten, een dagboek over het jaar 2004 van schrijver Koos van Zomeren (1946).
24 maart 2004 Op zondagmorgen verzamelden mannen die niet naar de kerk hoefden, zich bij de Peilschaal, dat zachtgeel gesausde en door een palissade omgeven gebouwtje waar de waterhoogten elke ochtend werden afgelezen door "Willemke Kruis, de machinist van het Herwijnse dieselgemaal. Dan zetten ze hun pet nog eens goed. Dan staken ze hun handen diep in bun zakken en dan kauwden ze nog eens wat op hun tabakspruim en dan bespraken ze wat ze elke: week bespraken. En als er toevallig iets of iemand over de dijk voorbijkwam, wel, dan zeiden ze daar wat van. Je kunt niet zeggen dat deze mannen gelukkig waren. Je kunt evenmin zeggen dat ze niet gelukkig waren.
In Het visconcert schrijft Halldór Laxness ergens: ‘Ik-kan zweren dat ik in mijn jeugd nooit het woord “geluk” heb gehoord, behalve uit de mond van een krankzinnige vrouw.’
Dat was op IJsland. Dat had net zo goed op Herwijnen kunnen zijn. Geluk was er gewoon geen categorie, niet in het spreken en niet in het denken. Tante zei weleens, of vaak eigenlijk, dat ze het goed hadden. Ze hadden elektriciteit gekregen, ze hadden waterleiding gekregen en ze hadden een ouderdomspensioen gekregen – ja, nu zou je zeggen dat het slechts een kwestie van tijd was of ook het geluk zou, waar dan ook vandaan, Herwijnen bereiken. Maar voorlopig behielpen ze zich hiermee: we hebben het goed.
24 maart 2004 Op zondagmorgen verzamelden mannen die niet naar de kerk hoefden, zich bij de Peilschaal, dat zachtgeel gesausde en door een palissade omgeven gebouwtje waar de waterhoogten elke ochtend werden afgelezen door "Willemke Kruis, de machinist van het Herwijnse dieselgemaal. Dan zetten ze hun pet nog eens goed. Dan staken ze hun handen diep in bun zakken en dan kauwden ze nog eens wat op hun tabakspruim en dan bespraken ze wat ze elke: week bespraken. En als er toevallig iets of iemand over de dijk voorbijkwam, wel, dan zeiden ze daar wat van. Je kunt niet zeggen dat deze mannen gelukkig waren. Je kunt evenmin zeggen dat ze niet gelukkig waren.
In Het visconcert schrijft Halldór Laxness ergens: ‘Ik-kan zweren dat ik in mijn jeugd nooit het woord “geluk” heb gehoord, behalve uit de mond van een krankzinnige vrouw.’
Dat was op IJsland. Dat had net zo goed op Herwijnen kunnen zijn. Geluk was er gewoon geen categorie, niet in het spreken en niet in het denken. Tante zei weleens, of vaak eigenlijk, dat ze het goed hadden. Ze hadden elektriciteit gekregen, ze hadden waterleiding gekregen en ze hadden een ouderdomspensioen gekregen – ja, nu zou je zeggen dat het slechts een kwestie van tijd was of ook het geluk zou, waar dan ook vandaan, Herwijnen bereiken. Maar voorlopig behielpen ze zich hiermee: we hebben het goed.
Catharina Schrader • 23 maart 1701
• Catharina Schrader (1656-1746) was een Friese vroedvrouw, die bijna 50 jaar haar vak uitoefende. Ze hield een journaal bij waarin ze de bevallingen beschreef.
1701 den 23 dito ben gehalt bij Liwe backer sin wiff Hicke. War Sackie bij har. Vondt het kyndt legen met sijn buckie [buik] vor de geborte, met beyde hanties [handjes] uyt de geborte. Lag ser ingedronge. Hade grotte muytte eer ick de votties [voetjes] kreg. Strickt dar een band om don ick har op het hofft haede. Sette har don wer op har platz, hallde don de votties nae mij, don gleden de hantties vanselfs weg. Mar don ick qwam war het kynt all dodt. De naegebortte sat ook vast. Het war een ser sware gebortte. Godt beware mij vor sullcke schrickliche vorvallen.
1701 den 20 april is hyr een jufferauw van Gullick Staedt gekomen, segende datze de seckretaris van de koninck van Denemarken sijn vrauw war. Hebe har een son gehalt. Ick hebe het ten dop gehauwden en is Jackop geheten.
1701 den 23 dito ben gehalt bij Liwe backer sin wiff Hicke. War Sackie bij har. Vondt het kyndt legen met sijn buckie [buik] vor de geborte, met beyde hanties [handjes] uyt de geborte. Lag ser ingedronge. Hade grotte muytte eer ick de votties [voetjes] kreg. Strickt dar een band om don ick har op het hofft haede. Sette har don wer op har platz, hallde don de votties nae mij, don gleden de hantties vanselfs weg. Mar don ick qwam war het kynt all dodt. De naegebortte sat ook vast. Het war een ser sware gebortte. Godt beware mij vor sullcke schrickliche vorvallen.
1701 den 20 april is hyr een jufferauw van Gullick Staedt gekomen, segende datze de seckretaris van de koninck van Denemarken sijn vrauw war. Hebe har een son gehalt. Ick hebe het ten dop gehauwden en is Jackop geheten.
donderdag 21 maart 2019
Beatrice de Graaf • 22 maart 2013
• Beatrice de Graaf (1976) is hoogleraar geschiedenis. In 2013 hield ze voor De jonge akademie een weekdagboek bij. Op 22 maart hield ze haar oratie.
Vrijdag
Het uur u is aangebroken. Kind 1 naar school, kind 2 alvast gemasseerd dat ze vanavond een filmpje mag kijken en een pizza met de oppas mag bestellen (‘die komt op een scooter!’), om de pijn weg te nemen dat de oudste zus wel mag naar de oratie. De baby wordt nog even uitgebreid gevoed en geknuffeld, want die zie ik verder vandaag ook niet meer.
De toga en de baret hangen klaar, een extra panty in mijn tas, nog even naar de stad fietsen om cadeaus voor mijn onmisbare assistentes en ceremoniemeester, alsmede voor de pedel te kopen, en dan ben ik er klaar voor. Mijn hoogzwangere vriendin uit Brussel is gearriveerd, zij zal samen met een andere, even hoogzwangere vriendin, vanavond een stukje muziek spelen tijdens het diner. Ik heb voor vriendin 1 de Frans-Nederlandse bruiloft in Brussel mogen begeleiden als ceremoniemeester, voor vriendin 2 heb ik haar bruiloft met een fagot luister bij gezet, dus we houden elkaar fijn bezig. Ze hebben precies hetzelfde zwangerschapsjurkje aan, met eendere, prachtige, buik, dus het is net alsof ze altijd zo optreden.
In Leiden is het ijs- en ijskoud. En met de zenuwen erbij doe ik niets anders dan klappertanden. Gelukkig mogen we ons in een zijkamertje voorbereiden op het Grote Moment. Mijn ouders komen erbij, dochter 1 is helemaal opgewonden en ligt in een deuk omdat mama erbij loopt als de dominee. Als ik nog even mijn handen ga wassen staat het academiegebouw al vol met mensen, inclusief onze echte dominee. Mijn assistenten hebben een lijst met foto’s van prominenten die op de voorste rij moeten worden gezet, en een lijstje met personen die er niet in mogen, omdat ze bij ons centrum als stalkers bekend staan. Ik moet het van me af zetten, maar eventjes maak ik me nog zorgen of de lijsten niet per ongeluk verwisseld worden en het hoofd van de veiligheidsdienst naast onze stalker-van-dienst komt te zitten. Maar het valt mee. De nationale coördinator terrorisme-en veiligheid zit aan de ene kant naast de directeur van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, en aan de andere kant naast mijn tante Tineke.
Om vier uur word ik opgehaald door mijn directeur, Edwin Bakker en collega hoogleraar Jaap de Hoop Scheffer. Het is wel een erg aardig gebruik in Leiden dat de kersverse hoogleraar eerst wordt toegesproken door de rector, in aanwezigheid van het cortège, voordat de oratie in de aula begint. Dat breekt het ijs en geeft een persoonlijke noot. Maar de zenuwen zijn niet meer in te tomen, ik moet mijn best doen om niet te gaan klappertanden. De nieuwe rector, Carel Stolker, heeft een heel mooi, gedetailleerd verhaal. En dan is het zover. We lopen onder orgelbegeleiding met de hele stoet hoogleraren en wat naaste collega’s de aula in, en ik neem plaats op het spreekgestoelte. Wat een ervaring, om zoveel mensen te zien zitten die ik allemaal ken, en die allemaal zijn gekomen om te luisteren naar mijn verhaal. Ik moet me goed vasthouden om niet duizelig te worden. Maar een paar gezichten springen eruit en lachen me toe. En dochterlief op de eerste rij laat haar hele rol snoepjes vallen en kijkt schuldbewust omhoog. Nu begint het. Het wetenschappelijke verhaal over herkenning en registratie van personen van de vroegmoderne tijd tot het heden eindigt met een persoonlijke noot over de subjectieve betekenis van namen en naamgeving (in tegenstelling tot de objectiverende, veiligheidstechnische). Ik eindig met een gedicht van Neeltje Maria Min dat uitdrukt waar het echt om gaat, op deze dag, in het leven:
En dan is het alweer gebeurd: “Ik heb gezegd”. De lezing ging als een roes voorbij, het handen schudden ook. Drie uur later kan ik nauwelijks meer op mijn nieuwe hakken staan. Alles ging goed. De Griekse jazzband zorgde voor sfeer, de stalkers zijn niet op komen dagen, mijn dochter vond het geweldig en is inmiddels met de buren mee naar huis. Alle vrienden en familie waren er, en ook de collega’s hebben zich volgens mij goed vermaakt.
Voor het diner gaan we met een grote groep naar het Prentenkabinet. Ook daar pakt de tafelschikking goed uit en wordt het een gezellig geroezemoes. Greetje en Agnes spelen de sterren van de hemel. De toespraakjes zijn kort en krachtig, de vice-rector Simone Buitendijk houdt een vlammend pleidooi voor minder ‘middelbare blanke mannen’ en meer vrouwen in de wetenschap. Hear, hear. De speech van manlief is de allerleukste. Ik kan het met niet eens meer goed allemaal herinneren, daarvoor moet ik eerst de foto’s nog eens terugzien van de dag. Maar aan elke tafel zitten er leuke mensen en worden er geanimeerde gesprekken gevoerd, over BMW’s, terroristen, baby’s, Duitsland of mensenrechten. Bij iedereen zou ik wel even aan willen schuiven. We eindigen na het diner nog in een barretje, ergens aan het Rapenburg, met de jongere garde collega’s. Ceremoniemeester Liesbeth is terecht apetrots. Wat een prestatie heeft ze afgeleverd, er is niets, maar dan ook helemaal niets verkeerd gegaan, en alles liep gesmeerd. Om twee uur zijn we thuis, waar we nog net wat uurtjes slaap kunnen pakken voordat de baby om 6:15 zijn aandacht weer zal opvragen. Opgelucht en vooral innig dankbaar vallen we in slaap.
Vrijdag
Het uur u is aangebroken. Kind 1 naar school, kind 2 alvast gemasseerd dat ze vanavond een filmpje mag kijken en een pizza met de oppas mag bestellen (‘die komt op een scooter!’), om de pijn weg te nemen dat de oudste zus wel mag naar de oratie. De baby wordt nog even uitgebreid gevoed en geknuffeld, want die zie ik verder vandaag ook niet meer.
De toga en de baret hangen klaar, een extra panty in mijn tas, nog even naar de stad fietsen om cadeaus voor mijn onmisbare assistentes en ceremoniemeester, alsmede voor de pedel te kopen, en dan ben ik er klaar voor. Mijn hoogzwangere vriendin uit Brussel is gearriveerd, zij zal samen met een andere, even hoogzwangere vriendin, vanavond een stukje muziek spelen tijdens het diner. Ik heb voor vriendin 1 de Frans-Nederlandse bruiloft in Brussel mogen begeleiden als ceremoniemeester, voor vriendin 2 heb ik haar bruiloft met een fagot luister bij gezet, dus we houden elkaar fijn bezig. Ze hebben precies hetzelfde zwangerschapsjurkje aan, met eendere, prachtige, buik, dus het is net alsof ze altijd zo optreden.
In Leiden is het ijs- en ijskoud. En met de zenuwen erbij doe ik niets anders dan klappertanden. Gelukkig mogen we ons in een zijkamertje voorbereiden op het Grote Moment. Mijn ouders komen erbij, dochter 1 is helemaal opgewonden en ligt in een deuk omdat mama erbij loopt als de dominee. Als ik nog even mijn handen ga wassen staat het academiegebouw al vol met mensen, inclusief onze echte dominee. Mijn assistenten hebben een lijst met foto’s van prominenten die op de voorste rij moeten worden gezet, en een lijstje met personen die er niet in mogen, omdat ze bij ons centrum als stalkers bekend staan. Ik moet het van me af zetten, maar eventjes maak ik me nog zorgen of de lijsten niet per ongeluk verwisseld worden en het hoofd van de veiligheidsdienst naast onze stalker-van-dienst komt te zitten. Maar het valt mee. De nationale coördinator terrorisme-en veiligheid zit aan de ene kant naast de directeur van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, en aan de andere kant naast mijn tante Tineke.
Om vier uur word ik opgehaald door mijn directeur, Edwin Bakker en collega hoogleraar Jaap de Hoop Scheffer. Het is wel een erg aardig gebruik in Leiden dat de kersverse hoogleraar eerst wordt toegesproken door de rector, in aanwezigheid van het cortège, voordat de oratie in de aula begint. Dat breekt het ijs en geeft een persoonlijke noot. Maar de zenuwen zijn niet meer in te tomen, ik moet mijn best doen om niet te gaan klappertanden. De nieuwe rector, Carel Stolker, heeft een heel mooi, gedetailleerd verhaal. En dan is het zover. We lopen onder orgelbegeleiding met de hele stoet hoogleraren en wat naaste collega’s de aula in, en ik neem plaats op het spreekgestoelte. Wat een ervaring, om zoveel mensen te zien zitten die ik allemaal ken, en die allemaal zijn gekomen om te luisteren naar mijn verhaal. Ik moet me goed vasthouden om niet duizelig te worden. Maar een paar gezichten springen eruit en lachen me toe. En dochterlief op de eerste rij laat haar hele rol snoepjes vallen en kijkt schuldbewust omhoog. Nu begint het. Het wetenschappelijke verhaal over herkenning en registratie van personen van de vroegmoderne tijd tot het heden eindigt met een persoonlijke noot over de subjectieve betekenis van namen en naamgeving (in tegenstelling tot de objectiverende, veiligheidstechnische). Ik eindig met een gedicht van Neeltje Maria Min dat uitdrukt waar het echt om gaat, op deze dag, in het leven:
Mijn moeder is mijn naam vergeten,Voor de hele oratie zie: https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/20648/Oratie%20de%20Graaf%20B.pdf?sequence=2
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
En dan is het alweer gebeurd: “Ik heb gezegd”. De lezing ging als een roes voorbij, het handen schudden ook. Drie uur later kan ik nauwelijks meer op mijn nieuwe hakken staan. Alles ging goed. De Griekse jazzband zorgde voor sfeer, de stalkers zijn niet op komen dagen, mijn dochter vond het geweldig en is inmiddels met de buren mee naar huis. Alle vrienden en familie waren er, en ook de collega’s hebben zich volgens mij goed vermaakt.
Voor het diner gaan we met een grote groep naar het Prentenkabinet. Ook daar pakt de tafelschikking goed uit en wordt het een gezellig geroezemoes. Greetje en Agnes spelen de sterren van de hemel. De toespraakjes zijn kort en krachtig, de vice-rector Simone Buitendijk houdt een vlammend pleidooi voor minder ‘middelbare blanke mannen’ en meer vrouwen in de wetenschap. Hear, hear. De speech van manlief is de allerleukste. Ik kan het met niet eens meer goed allemaal herinneren, daarvoor moet ik eerst de foto’s nog eens terugzien van de dag. Maar aan elke tafel zitten er leuke mensen en worden er geanimeerde gesprekken gevoerd, over BMW’s, terroristen, baby’s, Duitsland of mensenrechten. Bij iedereen zou ik wel even aan willen schuiven. We eindigen na het diner nog in een barretje, ergens aan het Rapenburg, met de jongere garde collega’s. Ceremoniemeester Liesbeth is terecht apetrots. Wat een prestatie heeft ze afgeleverd, er is niets, maar dan ook helemaal niets verkeerd gegaan, en alles liep gesmeerd. Om twee uur zijn we thuis, waar we nog net wat uurtjes slaap kunnen pakken voordat de baby om 6:15 zijn aandacht weer zal opvragen. Opgelucht en vooral innig dankbaar vallen we in slaap.
woensdag 20 maart 2019
Josep Pla • 21 maart 1919
• De journalen van de Catalaanse schrijver Josep Pla i Casadevall (1897-1981) omvatten zo’n 30.000 bladzijden vol dagboekaantekeningen, reisimpressies, invallen en literaire portretten. Het grijze schrift (vertaald door Adri Boon) bestrijkt de jaren 1918-1920, voordat de jonge Pla als dagbladcorrespondent naar Parijs vertrok.
21 maart 1919
In dit land [Spanje] hebben wij een heel rare gewoonte. Wanneer twee personen elkaar op straat tegen het lijf lopen hebben zij elkaar nauwelijks iets te zeggen. Maar eenmaal afscheid genomen komt ons na zeven of acht passen te hebben gedaan een reeks dingen in gedachten waar we degene die we zojuist hebben verlaten dringend van op de hoogte willen stellen. Dan richten we hard schreeuwend, met aanzienlijke stemverheffing, het woord tot hem, daarbij omstandig met de armen zwaaiend. De ander antwoordt ons logischerwijs door ook te schreeuwen en met dezelfde heftigheid te zwaaien. Daar we ondertussen onze weg vervolgen en we dus steeds verder van onze gesprekspartner verwijderd raken, ontaardt de conversatie in een vreselijk geblèr. Ten slotte is de afstand zo groot dat het praktisch onmogelijk is nog iets te verstaan. Dan zegt men met enorme krachtsinspanning: ‘Nou goed, we praten er nog wel over...
De ander antwoordt als een bezetene: ‘Ja, ja, we praten er nog wel over...’
En als we elkaar dan weer ontmoeten, hebben we niets te zeggen.
21 maart 1919
In dit land [Spanje] hebben wij een heel rare gewoonte. Wanneer twee personen elkaar op straat tegen het lijf lopen hebben zij elkaar nauwelijks iets te zeggen. Maar eenmaal afscheid genomen komt ons na zeven of acht passen te hebben gedaan een reeks dingen in gedachten waar we degene die we zojuist hebben verlaten dringend van op de hoogte willen stellen. Dan richten we hard schreeuwend, met aanzienlijke stemverheffing, het woord tot hem, daarbij omstandig met de armen zwaaiend. De ander antwoordt ons logischerwijs door ook te schreeuwen en met dezelfde heftigheid te zwaaien. Daar we ondertussen onze weg vervolgen en we dus steeds verder van onze gesprekspartner verwijderd raken, ontaardt de conversatie in een vreselijk geblèr. Ten slotte is de afstand zo groot dat het praktisch onmogelijk is nog iets te verstaan. Dan zegt men met enorme krachtsinspanning: ‘Nou goed, we praten er nog wel over...
De ander antwoordt als een bezetene: ‘Ja, ja, we praten er nog wel over...’
En als we elkaar dan weer ontmoeten, hebben we niets te zeggen.
dinsdag 19 maart 2019
Geerten Meijsing -- 20 maart 1978
• Geerten Meijsing (1950), hier schrijvend onder het pseudoniem Joyce & Co, woont sinds 1979 in Italië. Zijn Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken geven “onontbeerlijke informatie over de interessewereld van een schrijver, die in zijn intieme geschriften veel prijsgeeft van zijn vorming als kunstenaar en zijn opvattingen als platonische demiurg” (zijnde een ‘wereldbouwer’ ofwel een ‘tussenpersoon tussen de godheid en de lagere sferen’).
Venetië, 20 maart 1978
Allemaal voorspelbaar! Het kamermeisje dat mijn bed opmaakt is heel erg mooi (zwart haar, blauwe ogen, blanke huid), heeft een jongensfiguur (bijna platte borst, brede schouders, smalle beweeglijke heupen, géén wespetaille, en een sublieme kont) en heet Gilda! Omdat ik erop sta te ontbijten voordat ik mijn tanden poets en de deur uitga, zit ik ’s ochtends in de keuken van de oude mevrouw die het hotel drijft te wachten tot Gilda van de dichtstbijzijnde bar een dienblad met een kop capuccino en twee pezzi heeft gehaald. De koffie is koud als ze arriveert; op mijn verzoek warmt ze het geheel weer op in een pannetje op het eigen fornuis, waar ze met haar heupen tegenaan geleund staat, gestadig naar mij achterom kijkend, tot de inhoud is overgekookt. De volgende keren neem ik een flink glas spumante bij het ontbijt; daar kan alleen de prik uitgaan, en ik vind het idee niet onaangenaam dat Gilda daarvan elke keer een slok genomen heeft, ‘om niet over de rand te knoeien’. Ik kus haar via dit glas, ik drink dolce. Zij is overigens goed vertrouwd met de weinige intieme bagage die ik bij me heb. Als ik terugkom op mijn kamer, om na een dag in de boeken te zoeken wat ik in ’t echt niet vinden kan, zijn al mijn aantekenschriftjes, foto’s, brieven en boeken op geheel nieuwe wijze gesorteerd; de bovenliggende foto van U op mijn nachtkastje is verwisseld met die van een ander meisje; mijn Chanel vervliegt dubbel zo snel, en niet alleen van mijn wangen.
Venetië, 20 maart 1978
Allemaal voorspelbaar! Het kamermeisje dat mijn bed opmaakt is heel erg mooi (zwart haar, blauwe ogen, blanke huid), heeft een jongensfiguur (bijna platte borst, brede schouders, smalle beweeglijke heupen, géén wespetaille, en een sublieme kont) en heet Gilda! Omdat ik erop sta te ontbijten voordat ik mijn tanden poets en de deur uitga, zit ik ’s ochtends in de keuken van de oude mevrouw die het hotel drijft te wachten tot Gilda van de dichtstbijzijnde bar een dienblad met een kop capuccino en twee pezzi heeft gehaald. De koffie is koud als ze arriveert; op mijn verzoek warmt ze het geheel weer op in een pannetje op het eigen fornuis, waar ze met haar heupen tegenaan geleund staat, gestadig naar mij achterom kijkend, tot de inhoud is overgekookt. De volgende keren neem ik een flink glas spumante bij het ontbijt; daar kan alleen de prik uitgaan, en ik vind het idee niet onaangenaam dat Gilda daarvan elke keer een slok genomen heeft, ‘om niet over de rand te knoeien’. Ik kus haar via dit glas, ik drink dolce. Zij is overigens goed vertrouwd met de weinige intieme bagage die ik bij me heb. Als ik terugkom op mijn kamer, om na een dag in de boeken te zoeken wat ik in ’t echt niet vinden kan, zijn al mijn aantekenschriftjes, foto’s, brieven en boeken op geheel nieuwe wijze gesorteerd; de bovenliggende foto van U op mijn nachtkastje is verwisseld met die van een ander meisje; mijn Chanel vervliegt dubbel zo snel, en niet alleen van mijn wangen.
maandag 18 maart 2019
Willem Pijper -- 19 maart 1921
• Willem Pijper (1894-1947) was een Nederlandse componist die ook recensies schreef, voor onder meer het Utrechts Dagblad.
Kerkconcert Petri-Kloos
19 maart 1921 (UD)
Remonstrantse kerk
Willem Petri (orgel) en Max Kloos (zang)
Werken van Bach, Gulbins, e.a.
Ik hoorde Max Kloos voor de eerste maal. Max Kloos schijnt bezig te zijn zich een naam te veroveren en het speet mij steeds dat ik hem niet te horen kon krijgen. Ook thans mag ik hem nog niet definitief kritiseren op een paar liederen van Bach en een aria uit de Matthäus-Passion, met orgelbegeleiding. Ik kan naar aanleiding hiervan nog pas vier of vijf mooie, sappige tonen signaleren, plus een waarschijnlijk wat ongedifferentieerd temperament, plus een vrij onvolmaakte consonantvorming (‘o Noth’, driemaal - de eerste keer met een accent circonflexe, dan met een accent grave, dan met een accent aigu en een doffer staartje. Kloos wist best dat hij knoeide, want in het tweede coupletje was het op dezelfde plaats in orde!). Een Bach-zanger: sterk, fantastisch, helder, hartstochtelijk en geresigneerd, toonde hij zich nog niet. Het was meer een prekende dan een verkondigende Bach en het was nogal eens zalvend ook. Zalvend gaat men een ernstige muziek spelen of zingen als men er geen weg meer mee weet (of: nog niet mee weet). Ik vermoed dus dat de heer Kloos zich psychisch nog geducht zal moeten ontwikkelen voor wij meer in hem zullen kunnen zien dan een veelbelovend zanger. Zijn wezen lijkt me op het ogenblik ook nog meer dat van een zoeker naar de expressie dan van een doorgloeid vinder der scheppingen. Wat voorzichtig, wat esthetisch. Nog niet rücksichtslos, doelbewust, gehallucineerd - en dan meeslepend.
Van Petri hoorde ik slechts opus 58 van Max Gulbins ‘Für die Passionszeit’: één gefigureerd koraal met een moorddadig ritme (trochaius), één ‘modern’ geharmoniseerde reeks opmaten, buitengewoon onsamenhangend (Karg-Elert), één herinnering aan Brahms' Es ist ein Ros' entsprungen. Bruikbare orgelmuziek.
Kerkconcert Petri-Kloos
19 maart 1921 (UD)
Remonstrantse kerk
Willem Petri (orgel) en Max Kloos (zang)
Werken van Bach, Gulbins, e.a.
Ik hoorde Max Kloos voor de eerste maal. Max Kloos schijnt bezig te zijn zich een naam te veroveren en het speet mij steeds dat ik hem niet te horen kon krijgen. Ook thans mag ik hem nog niet definitief kritiseren op een paar liederen van Bach en een aria uit de Matthäus-Passion, met orgelbegeleiding. Ik kan naar aanleiding hiervan nog pas vier of vijf mooie, sappige tonen signaleren, plus een waarschijnlijk wat ongedifferentieerd temperament, plus een vrij onvolmaakte consonantvorming (‘o Noth’, driemaal - de eerste keer met een accent circonflexe, dan met een accent grave, dan met een accent aigu en een doffer staartje. Kloos wist best dat hij knoeide, want in het tweede coupletje was het op dezelfde plaats in orde!). Een Bach-zanger: sterk, fantastisch, helder, hartstochtelijk en geresigneerd, toonde hij zich nog niet. Het was meer een prekende dan een verkondigende Bach en het was nogal eens zalvend ook. Zalvend gaat men een ernstige muziek spelen of zingen als men er geen weg meer mee weet (of: nog niet mee weet). Ik vermoed dus dat de heer Kloos zich psychisch nog geducht zal moeten ontwikkelen voor wij meer in hem zullen kunnen zien dan een veelbelovend zanger. Zijn wezen lijkt me op het ogenblik ook nog meer dat van een zoeker naar de expressie dan van een doorgloeid vinder der scheppingen. Wat voorzichtig, wat esthetisch. Nog niet rücksichtslos, doelbewust, gehallucineerd - en dan meeslepend.
Van Petri hoorde ik slechts opus 58 van Max Gulbins ‘Für die Passionszeit’: één gefigureerd koraal met een moorddadig ritme (trochaius), één ‘modern’ geharmoniseerde reeks opmaten, buitengewoon onsamenhangend (Karg-Elert), één herinnering aan Brahms' Es ist ein Ros' entsprungen. Bruikbare orgelmuziek.
zondag 17 maart 2019
Jacob Segersz van der Brugge -- 18 maart 1634
• Jacob Segersz van der Brugge (?-?), bevelhebber eener expeditie van 7 matrozen, die door de Noorsche compagnie naar Groenland gezonden, daar van 30 Aug. 1633 tot 27 Mei 1634, gedurende 9 maanden min 5 dagen, overwinterde om na te gaan, of in die streken eenig voordeel voor de Compagnie te behalen viel. De bevelhebber gaf van deze overwintering een eenvoudig en trouw verhaal, aan de bewindhebbers zijner Compagnie opgedragen, en getiteld: Journael of dagh-register gehouden by Seven Matroosen in haer overwinteren op Spitsbergen in Maurits-Bay (Amst. c. 1660).
[15 Maert 1634]
[...] In den avont was ick een groot stuk achter ons Tent twee Rheenen [rendieren] siende, daer wy jacht op maekten, ende den Hondt lieten na loopen; doch also sy met den Hond bergewaert op ende den ijsberch, overliepen, mede den avont op de hand sijnde, keerden wy sonder den Hondt ofte de Rheenen langer na te loopen. [...] op ’t eerste quartier verhief sich den Wind met veel jacht-sneeu, soo dat ick vreesden, dat de Hond niet te recht raken en soude.
[17 Maert 1634]
Den 17 dito, weer ende wint als voren, so dat het niet mogelijck en was om na den Hond te gaen soecken, voor dat het weder sich wat getempert aen stelt.
[18 Maert 1634]
Den 18. dito, het weer ende windt als voren. In de morghen-stont quam weder een beer aen den laest gedooden Beer op de Bahy eten, daer wy nae toe zijn ghegaen, die soo haest hy ons vernam vluchtich werde: wy schoten dagelijcks veel Vossen tot verversinge van ons Kock, om die voor het Scheur-buyck te eten: de Vossen gevilt zijnde, laten wyse 2 of drie daghen in de wint vervriesen, alsdan gekookt ten deele met pruymen ende rozijnen; sommige hebben wy ghestooft met Peper ende Azijn in een Panne.
[22 Maert 1634]
[...] In de voor-avondt is den Hondt na dat hy acht Etmael van ons, ende in’t Geberchte geweest was, weder aen ons Tent ghekomen, daer over wy verblijdt waren; welcken Hond so mager was dat het deselve niet en gheleeck. Aen den Oever waren wy 14. of 16. beeren by den anderen siende, die te met groot gevecht hadden.
[15 Maert 1634]
[...] In den avont was ick een groot stuk achter ons Tent twee Rheenen [rendieren] siende, daer wy jacht op maekten, ende den Hondt lieten na loopen; doch also sy met den Hond bergewaert op ende den ijsberch, overliepen, mede den avont op de hand sijnde, keerden wy sonder den Hondt ofte de Rheenen langer na te loopen. [...] op ’t eerste quartier verhief sich den Wind met veel jacht-sneeu, soo dat ick vreesden, dat de Hond niet te recht raken en soude.
[17 Maert 1634]
Den 17 dito, weer ende wint als voren, so dat het niet mogelijck en was om na den Hond te gaen soecken, voor dat het weder sich wat getempert aen stelt.
[18 Maert 1634]
Den 18. dito, het weer ende windt als voren. In de morghen-stont quam weder een beer aen den laest gedooden Beer op de Bahy eten, daer wy nae toe zijn ghegaen, die soo haest hy ons vernam vluchtich werde: wy schoten dagelijcks veel Vossen tot verversinge van ons Kock, om die voor het Scheur-buyck te eten: de Vossen gevilt zijnde, laten wyse 2 of drie daghen in de wint vervriesen, alsdan gekookt ten deele met pruymen ende rozijnen; sommige hebben wy ghestooft met Peper ende Azijn in een Panne.
[22 Maert 1634]
[...] In de voor-avondt is den Hondt na dat hy acht Etmael van ons, ende in’t Geberchte geweest was, weder aen ons Tent ghekomen, daer over wy verblijdt waren; welcken Hond so mager was dat het deselve niet en gheleeck. Aen den Oever waren wy 14. of 16. beeren by den anderen siende, die te met groot gevecht hadden.
Luuk Gruwez -- 17 maart 1996
• Luuk Gruwez (1953) is een Vlaamse schrijver. In Het land van de wangen kijkt hij terug op episodes uit zijn leven. Het hart van het boek vormen de dagboeknotities die hij enige jaren bijhield naar aanleiding van zijn bezoeken aan zijn steeds verder aftakelende grootouders.
Deerlijk, 17 maart 1996
Ieper, omstreeks 1915. Hier heeft Knor de eerste stille film gezien, in de openlucht. Hier heeft hij de eerste auto gezien en daarvoor zelfs de eerste fiets: ‘een tuig des duivels’, volgens de pastoor. Als knaapje had Knor glazen benen voor politieagenten. Hun kantoor was in de Lakenhallen gevestigd. Als daar een agent buiten stond, liep hij er in een wijde boog omheen en hij zocht bescherming in de rokken van zijn moeder, die hij aanbad. Ik begrijp dat ontzag en die angst voor uniformdragers. In elke man herken ik de beul. En ook ik dicht de redding aan vrouwen toe. Zelfs onder dit dak heb ik dat altijd gedaan: bij Liesje. Ik moet tot mijn zeer grote spijt vaststellen dat mannen, vooral mannen in mijn leven mijn idolen zijn geweest. Een enkele keer waren zij ook onderwerp van mijn haat. Er is nauwelijks één vrouw die mijn idool is geweest, maar van vrouwen heb ik altijd gehouden. Ik verwelkom in hen de betere helft van de mensheid. Zoals mijn grootvader hier elke dag zit te sidderen voor zijn nakende einde, kan het niet anders of hij stelt zich ook de dood in uniform voor. Knor en ik: allebei zijn wij bange jongetjes gebleven.
Deerlijk, 17 maart 1996
Ieper, omstreeks 1915. Hier heeft Knor de eerste stille film gezien, in de openlucht. Hier heeft hij de eerste auto gezien en daarvoor zelfs de eerste fiets: ‘een tuig des duivels’, volgens de pastoor. Als knaapje had Knor glazen benen voor politieagenten. Hun kantoor was in de Lakenhallen gevestigd. Als daar een agent buiten stond, liep hij er in een wijde boog omheen en hij zocht bescherming in de rokken van zijn moeder, die hij aanbad. Ik begrijp dat ontzag en die angst voor uniformdragers. In elke man herken ik de beul. En ook ik dicht de redding aan vrouwen toe. Zelfs onder dit dak heb ik dat altijd gedaan: bij Liesje. Ik moet tot mijn zeer grote spijt vaststellen dat mannen, vooral mannen in mijn leven mijn idolen zijn geweest. Een enkele keer waren zij ook onderwerp van mijn haat. Er is nauwelijks één vrouw die mijn idool is geweest, maar van vrouwen heb ik altijd gehouden. Ik verwelkom in hen de betere helft van de mensheid. Zoals mijn grootvader hier elke dag zit te sidderen voor zijn nakende einde, kan het niet anders of hij stelt zich ook de dood in uniform voor. Knor en ik: allebei zijn wij bange jongetjes gebleven.
woensdag 13 maart 2019
Wolfgang Herrndorf -- 14 maart 2010
• Wolfgang Herrndorf (1965-2013) was een Duitse schilder en schrijver. Nadat bij hem in 2010 een hersentumor geconstateerd werd, begon hij een online dagboek dat hij bijhield tot aan zijn dood. Het is daarna ook in boekvorm gepubliceerd. De Nederlandse vertaling hiervan is van Pauline de Bok.
13-3-2010 10:07
Eerste bezoek thuis zonder begeleiding, de geruststellende aanblik van bekende voorwerpen. De wasmachine, die mijn ouders bij hun verblijf in mijn huis vernield dachten te hebben en die meerdere wasbeurten niet deed wat ze moest doen, doet het weer. Zomaar. Miele. De machine is nog door mijn oma gekocht, een wasmachine model 1968, dus uit een tijd dat er nog geen stap op de maan was gezet, Borussia Neunkirchen nog in de Bundesliga zat en het elektronische signaallampje nog niet was uitgevonden.
Het mechanische equivalent van het signaallampje is de overstroming van de vloer, die de eigenaar erop wijst dat het pluizenfilter vol is. Je moet het filter dan uitnemen en ontpluizen, ongeveer elke vijf jaar, wat betekent dat dit in het leven van de automaat zeven of acht keer is gebeurd, en ik herinner me hoe geroerd ik altijd was bij het ontpluizen: hoe de tijd vergaat. De machine werd nooit onderhouden en was nooit kapot. Het volledige opschrift luidt: miele automatic w 429 s.
13-3-2010 10:12
Neurie al dagen ongemerkt ‘Slangen, adders, staakt uw sissen, / Egels houdt uw stekels in, / Hazelwormen, hagedissen, / Weg van onze koningin.’ Kende de tekst maar tot ’staakt uw sissen’, moest googelen. Sinds mijn verblijf in het militair ziekenhuis speel ik op autorepeat twee cassettes, cassette 1: Dowland, Handford, Rosseter, Lawes, Monteverdi, Bach-koralen. Opgenomen door Calvin, mijn beste vriend uit mijn Neurenberger tijd, die met Holm het personage Desmond in In Plüschgewit- tern uitmaakt (zonder de louche zaken, die zijn verzonnen). Nu orkestmusicus in Christchurch, nz. Al jaren niet gezien. Schreef de laatste keer tegen kerst, nodigde me zoals altijd uit om hem te bezoeken.
Weet niet hoe ik het hem moet zeggen. Waanzinnig gevoelige man, kan zelfs geen bloed zien.
Cassette 2, kant A: Campian, Marchant, Corkine, Dowland, Morley, Perrichon, Hume, Anne Boleyn. Kant B: Mendelssohn- Bartholdy, Zomernachtsdroom, door mijzelf opgenomen in de tijd dat ik verliefd was op A. Vijftien jaar gruwelijk liefdesverdriet om één vrouw, die ik in al die jaren sinds ik voor het eerst bij haar op bezoek ging, niet langer dan acht uur heb gezien. Nooit een foto van haar gehad. Honderden brieven geschreven, ontstellende brieven. Haar een keer opgezocht vlak voor mijn studie begon, om haar te tekenen: compleet mislukt. Zwartste dag van mijn leven. ’s Avonds haar vader met zijn auto weggesleept, hij was gestrand en belde. Daarna in het huis overnacht, want al laat. Geen seconde geslapen, heen en weer geslingerd tussen hoop en verstand. De volgende dag beschamende bekentenis, met de hele razernij van mijn sociale incompetentie. Dan met 150 km/h terug naar Hamburg, over de bochtige provinciale wegen van de Holsteinische Schweiz, en ik herinner me nog precies hoe verbaasd ik was te merken dat auto’s zijwaarts kunnen schuiven zoals schaatsers – en het gevoel in mijn maag. Dat je het daarna nog een kwart eeuw uithoudt in deze wereld, ook een prestatie.
Overigens ben ik totaal niet muzikaal. Dat Emma Kirkby fantastisch zingt, weet ik van Calvin. Geloof ook te kunnen horen dat ze fantastisch zingt, maar weet uit ervaring dat ik een redelijke muziekuitvoering niet van een goede kan onderscheiden. Eveneens zwak ontwikkelde zintuigen: smaak, geur. De rest is oké.
‘Wir eilen mit schwachen, doch emsigen Schritten’. Uit mijn laatste brief aan Calvin, 27-12-2009: ‘Mijn voorstelling van het leven was altijd die van een parabool: vanaf de geboorte met een lichte kromming tot het hoogtepunt stijgend, dan met een even lichte kromming en steeds sneller omlaag vallend tot het eind. Waarbij dat hoogtepunt niet als het hoogtepunt van vitaliteit of iets dergelijks voorgesteld moet worden, maar slechts als geometrisch midden van het leven, als statistisch merkteken; en sinds ik dit statistische merkteken definitief overschreden heb en mezelf dag na dag en nacht na nacht op een dalende lijn met een sierlijke boog naar het graf zie roetsjen, is mijn toch al niet geringe thanatofobie nog eens naar heel andere dimensies gekatapulteerd. Omdat de psychologie zich, vanwege bewezen gegrondheid en realiteitsgehalte, niet op de behandeling van deze angst toelegt, heb ik de afgelopen maanden niet zonder succes zelfmedicatie op gang gebracht met salmiak-wodka.’ Drie weken voor alles begint.
13-3-2010 10:07
Eerste bezoek thuis zonder begeleiding, de geruststellende aanblik van bekende voorwerpen. De wasmachine, die mijn ouders bij hun verblijf in mijn huis vernield dachten te hebben en die meerdere wasbeurten niet deed wat ze moest doen, doet het weer. Zomaar. Miele. De machine is nog door mijn oma gekocht, een wasmachine model 1968, dus uit een tijd dat er nog geen stap op de maan was gezet, Borussia Neunkirchen nog in de Bundesliga zat en het elektronische signaallampje nog niet was uitgevonden.
Het mechanische equivalent van het signaallampje is de overstroming van de vloer, die de eigenaar erop wijst dat het pluizenfilter vol is. Je moet het filter dan uitnemen en ontpluizen, ongeveer elke vijf jaar, wat betekent dat dit in het leven van de automaat zeven of acht keer is gebeurd, en ik herinner me hoe geroerd ik altijd was bij het ontpluizen: hoe de tijd vergaat. De machine werd nooit onderhouden en was nooit kapot. Het volledige opschrift luidt: miele automatic w 429 s.
13-3-2010 10:12
Neurie al dagen ongemerkt ‘Slangen, adders, staakt uw sissen, / Egels houdt uw stekels in, / Hazelwormen, hagedissen, / Weg van onze koningin.’ Kende de tekst maar tot ’staakt uw sissen’, moest googelen. Sinds mijn verblijf in het militair ziekenhuis speel ik op autorepeat twee cassettes, cassette 1: Dowland, Handford, Rosseter, Lawes, Monteverdi, Bach-koralen. Opgenomen door Calvin, mijn beste vriend uit mijn Neurenberger tijd, die met Holm het personage Desmond in In Plüschgewit- tern uitmaakt (zonder de louche zaken, die zijn verzonnen). Nu orkestmusicus in Christchurch, nz. Al jaren niet gezien. Schreef de laatste keer tegen kerst, nodigde me zoals altijd uit om hem te bezoeken.
Weet niet hoe ik het hem moet zeggen. Waanzinnig gevoelige man, kan zelfs geen bloed zien.
Cassette 2, kant A: Campian, Marchant, Corkine, Dowland, Morley, Perrichon, Hume, Anne Boleyn. Kant B: Mendelssohn- Bartholdy, Zomernachtsdroom, door mijzelf opgenomen in de tijd dat ik verliefd was op A. Vijftien jaar gruwelijk liefdesverdriet om één vrouw, die ik in al die jaren sinds ik voor het eerst bij haar op bezoek ging, niet langer dan acht uur heb gezien. Nooit een foto van haar gehad. Honderden brieven geschreven, ontstellende brieven. Haar een keer opgezocht vlak voor mijn studie begon, om haar te tekenen: compleet mislukt. Zwartste dag van mijn leven. ’s Avonds haar vader met zijn auto weggesleept, hij was gestrand en belde. Daarna in het huis overnacht, want al laat. Geen seconde geslapen, heen en weer geslingerd tussen hoop en verstand. De volgende dag beschamende bekentenis, met de hele razernij van mijn sociale incompetentie. Dan met 150 km/h terug naar Hamburg, over de bochtige provinciale wegen van de Holsteinische Schweiz, en ik herinner me nog precies hoe verbaasd ik was te merken dat auto’s zijwaarts kunnen schuiven zoals schaatsers – en het gevoel in mijn maag. Dat je het daarna nog een kwart eeuw uithoudt in deze wereld, ook een prestatie.
Overigens ben ik totaal niet muzikaal. Dat Emma Kirkby fantastisch zingt, weet ik van Calvin. Geloof ook te kunnen horen dat ze fantastisch zingt, maar weet uit ervaring dat ik een redelijke muziekuitvoering niet van een goede kan onderscheiden. Eveneens zwak ontwikkelde zintuigen: smaak, geur. De rest is oké.
‘Wir eilen mit schwachen, doch emsigen Schritten’. Uit mijn laatste brief aan Calvin, 27-12-2009: ‘Mijn voorstelling van het leven was altijd die van een parabool: vanaf de geboorte met een lichte kromming tot het hoogtepunt stijgend, dan met een even lichte kromming en steeds sneller omlaag vallend tot het eind. Waarbij dat hoogtepunt niet als het hoogtepunt van vitaliteit of iets dergelijks voorgesteld moet worden, maar slechts als geometrisch midden van het leven, als statistisch merkteken; en sinds ik dit statistische merkteken definitief overschreden heb en mezelf dag na dag en nacht na nacht op een dalende lijn met een sierlijke boog naar het graf zie roetsjen, is mijn toch al niet geringe thanatofobie nog eens naar heel andere dimensies gekatapulteerd. Omdat de psychologie zich, vanwege bewezen gegrondheid en realiteitsgehalte, niet op de behandeling van deze angst toelegt, heb ik de afgelopen maanden niet zonder succes zelfmedicatie op gang gebracht met salmiak-wodka.’ Drie weken voor alles begint.
dinsdag 12 maart 2019
Sergej Prokofjev -- 13 maart 1914
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. De dagboeken uit zijn jonge jaren zijn gepubliceerd als Diaries 1907-1914 (vertaling Antony Phillips). Onderstaand fragment schreef hij nadat hij met succes het eerste deel van zijn eindexamen had afgelegd.
13 March
Oof! How good it is to feel the weight of this exam lifted from my shoulders! But the second leg is yet to come. Will my Concerto be my salvation or my doom? Will the judges be repelled by its dissonant harmonies or will they, on the contrary, be stunned by its brilliance and ardour? Perhaps it would be better, while there is still time, to choose another work? No, I still think that I will succeed in giving it the kind of performance that will stun the jury, and that is the route to victory. In any case it will be a first: no one in the history of the St Petersburg Conservatoire has ever graduated performing his own concerto. So, it's settled - I shall play my Concerto. I went into the Conservatoire, where a Figaro rehearsal was in progress. According to new rules the examination marks had not been announced, but Gabel smiled his sly smile and said, 'You'll be very pleased!'
Tcherepnin found out from Glazunov that my mark was 5+ [5 was het hoogst haalbare cijfer] and that he, Glazunov, had been especially pleased with the Bach: 'The fugue was played with great insight.'
Tcherepnin repeated his congratulations and is already making plans to include my Concerto in the Graduation Concert. I went into the Kuskova students' exam, where all the girls greeted me as the hero of yesterday's performances. But unfortunately I did not get to hear Galperin, who I was told had given an exceptionally powerful account of Islamey, had received 5+ and was clearly a rival for the piano prize. Damskaya says that all the talk is about whether I shall be the winner of the grand piano. I had to listen to many congratulations on yesterday's performance. In the evening, vint [Russisch kaartspelletje] with Saradzhev, visiting again from Moscow, and Kolechka Myaskovsky. We played no more and no less than ten rubbers and had a very lively time of it. I telephoned Oleg asking him to join us but he said that he was too hard at work preparing for his exam.
13 March
Oof! How good it is to feel the weight of this exam lifted from my shoulders! But the second leg is yet to come. Will my Concerto be my salvation or my doom? Will the judges be repelled by its dissonant harmonies or will they, on the contrary, be stunned by its brilliance and ardour? Perhaps it would be better, while there is still time, to choose another work? No, I still think that I will succeed in giving it the kind of performance that will stun the jury, and that is the route to victory. In any case it will be a first: no one in the history of the St Petersburg Conservatoire has ever graduated performing his own concerto. So, it's settled - I shall play my Concerto. I went into the Conservatoire, where a Figaro rehearsal was in progress. According to new rules the examination marks had not been announced, but Gabel smiled his sly smile and said, 'You'll be very pleased!'
Tcherepnin found out from Glazunov that my mark was 5+ [5 was het hoogst haalbare cijfer] and that he, Glazunov, had been especially pleased with the Bach: 'The fugue was played with great insight.'
Tcherepnin repeated his congratulations and is already making plans to include my Concerto in the Graduation Concert. I went into the Kuskova students' exam, where all the girls greeted me as the hero of yesterday's performances. But unfortunately I did not get to hear Galperin, who I was told had given an exceptionally powerful account of Islamey, had received 5+ and was clearly a rival for the piano prize. Damskaya says that all the talk is about whether I shall be the winner of the grand piano. I had to listen to many congratulations on yesterday's performance. In the evening, vint [Russisch kaartspelletje] with Saradzhev, visiting again from Moscow, and Kolechka Myaskovsky. We played no more and no less than ten rubbers and had a very lively time of it. I telephoned Oleg asking him to join us but he said that he was too hard at work preparing for his exam.
maandag 11 maart 2019
Jozef van Walleghem -- 12 maart 1799
• Jozef van Walleghem (1757-1801), een Brugs handelaar in garen en linten die een winkel hield op de Eiermarkt, hield van 1787 tot 1800 een journaal bij, dat eind vorige eeuw door het Stadsarchief van Brugge gepubliceerd is. Zijn dagboeken gaan over de cruciale periode van de Franse Tijd te Brugge.
(12 maerte 1799)
Op den 12 maerte was er een groot disorder op de Vischmart omdat het wel thien uren was eer den weijnigen aengekomen verschen visch, die men gewoon is voor den negen uren te verkoopen, in de mijne konde verkogt worden. Welke veranderinge men dan vernam veroorsakt te zijn wegens een nieuw Fransch bekent gemakt decreet door hetwelcke geordoneert wordt dat alle de aengekomen verschen visch die in de mijne moet verkogt worden, vooraleer zij mag worden verkogt worden, ten grooten comptoire moet worden geanregisteert, van welcke naerdat se verkogt is, een merkelijk aendeel van de verkogte somme aen de Fransche republijke moet betaelt worden, welke niet alleen een groot detardement [vertraging] in des zelfs verkoopinge zal veroorsaeken maer bovendien een groote dierte [duurte], temeer omdat er nu maer zeer weijnigen verschen visch wordt aengebragt, omdat er nauwelijks meer eenige vischsloepen konnen uijtvaeren door de menigte Engelsche en Russissche oorloogschepen die langs alle zijden van onse zeekusten swerven. Den visch was heden zoo dier [duur] dat eenen cabaliauw van gemeene groote tot vier Fransche kroonen verkogt is geworden.
(12 maerte 1799)
Op den 12 maerte was er een groot disorder op de Vischmart omdat het wel thien uren was eer den weijnigen aengekomen verschen visch, die men gewoon is voor den negen uren te verkoopen, in de mijne konde verkogt worden. Welke veranderinge men dan vernam veroorsakt te zijn wegens een nieuw Fransch bekent gemakt decreet door hetwelcke geordoneert wordt dat alle de aengekomen verschen visch die in de mijne moet verkogt worden, vooraleer zij mag worden verkogt worden, ten grooten comptoire moet worden geanregisteert, van welcke naerdat se verkogt is, een merkelijk aendeel van de verkogte somme aen de Fransche republijke moet betaelt worden, welke niet alleen een groot detardement [vertraging] in des zelfs verkoopinge zal veroorsaeken maer bovendien een groote dierte [duurte], temeer omdat er nu maer zeer weijnigen verschen visch wordt aengebragt, omdat er nauwelijks meer eenige vischsloepen konnen uijtvaeren door de menigte Engelsche en Russissche oorloogschepen die langs alle zijden van onse zeekusten swerven. Den visch was heden zoo dier [duur] dat eenen cabaliauw van gemeene groote tot vier Fransche kroonen verkogt is geworden.
zondag 10 maart 2019
Lizzy van Dorp -- 11 maart 1899
• Lizzy van Dorp (1872-1945) was de eerste vrouwelijke rechtenstudent van Nederland, later econome en politica. Haar studentendagboek staat hier online.
Zaterdag 11 maart. Vandaag voor 't eerst weer paard gereden: 'r is toch altijd even heerlijk. Ik heb juist Laura Marholm" uitgelezen. Veel waars en veel onwaars. Dat ook op de meest geestelijk ontwikkelde vrouwen liefde een grote invloed heeft, dat ook er behoefte aan hebben - wie zal het loochenen , maar daarom te beweren dat de vrouw een leeg vat is, waaraan slechts de man inhoud geeft - treurig voor al die vrouwen die trouwen met mannen die lege vaten zijn. En waarom dat juist van de vrouwen beweerd. Kan de man soms zonder de vrouw? Maar 't verschil is waar, dat de man zich altijd 'de vrouw' verschaffen kan en niet omgekeerd. Vandaar dat een vrouw, die zinnelijk aangelegd is, en niet trouwt, licht een onbevredigd wezen zonder evenwicht wordt. Is men niet zinnelijk en heeft men zelf een inhoud aan zijn leven gegeven, dan zal men ook na de wreedste teleurstelling zijn evenwicht terugvinden. Maar hoe beoordeelt men dikwijls vrouwen? Zo bij oom: Cor - waarvoor is ze opgevoed? Voor niets. Ze heeft hersens. Ze is begonnen een beetje te werken , heette er toen te zwak voor, en oom was de eerste niet om 't haar af te raden. Zo'n meisje heeft toch een inhoud nodig. Ze moet zich toch met iets vullen, met iets haar geest bezighouden. Nu is ze opeens fel op uitgaan geworden; nu heeft ze toch iets om over te denken - en nu is oom de eerste om er over te vallen, en te smalen - in plaats van te begrijpen! Een heerlijke brief van frau Von Butler die vertelt dat ze in 'r voorjaar in Scheveningen komt. Hoe ik me verheug!
Zaterdag 11 maart. Vandaag voor 't eerst weer paard gereden: 'r is toch altijd even heerlijk. Ik heb juist Laura Marholm" uitgelezen. Veel waars en veel onwaars. Dat ook op de meest geestelijk ontwikkelde vrouwen liefde een grote invloed heeft, dat ook er behoefte aan hebben - wie zal het loochenen , maar daarom te beweren dat de vrouw een leeg vat is, waaraan slechts de man inhoud geeft - treurig voor al die vrouwen die trouwen met mannen die lege vaten zijn. En waarom dat juist van de vrouwen beweerd. Kan de man soms zonder de vrouw? Maar 't verschil is waar, dat de man zich altijd 'de vrouw' verschaffen kan en niet omgekeerd. Vandaar dat een vrouw, die zinnelijk aangelegd is, en niet trouwt, licht een onbevredigd wezen zonder evenwicht wordt. Is men niet zinnelijk en heeft men zelf een inhoud aan zijn leven gegeven, dan zal men ook na de wreedste teleurstelling zijn evenwicht terugvinden. Maar hoe beoordeelt men dikwijls vrouwen? Zo bij oom: Cor - waarvoor is ze opgevoed? Voor niets. Ze heeft hersens. Ze is begonnen een beetje te werken , heette er toen te zwak voor, en oom was de eerste niet om 't haar af te raden. Zo'n meisje heeft toch een inhoud nodig. Ze moet zich toch met iets vullen, met iets haar geest bezighouden. Nu is ze opeens fel op uitgaan geworden; nu heeft ze toch iets om over te denken - en nu is oom de eerste om er over te vallen, en te smalen - in plaats van te begrijpen! Een heerlijke brief van frau Von Butler die vertelt dat ze in 'r voorjaar in Scheveningen komt. Hoe ik me verheug!
vrijdag 8 maart 2019
Italo Svevo -- 10 maart 1898
• Italo Svevo (1861-1928) was een Italiaanse schrijver. In Autobiografisch profiel (vertaald door Yolanda Bloemen) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.
10 maart 1898
Uitgegeven vanuit het vreselijke hok [Svevo’s kantoor bij de Union Bank] waar ik al 18 jaar zit, op 10 maart 1898 om 4 uur ’s namiddags. Dit beroerde leven uiteindelijk moe geworden, heb ik besloten 10 volle jaren [over de 1 zit gedeeltelijk een inktvlek] niet meer te roken. Zonder op enigerlei wijze de gunstige effecten op mijn gezondheid die eruit voort zullen komen in de berekening te betrekken, zal ik in deze tien jaar – en dat lijkt een betrouwbare berekening – het sommetje van duizend gulden verdienen, dat ik direct zal aanwenden om de geit [Svevo’s vrouw Livia] naar Salsomaggiore te sturen om haar gehavende wollen vacht in orde te laten brengen. Over de overige bestemmingen moeten we nog eens nadenken.
Ettore I van naam en kwaliteiten.
10 maart 1898
Uitgegeven vanuit het vreselijke hok [Svevo’s kantoor bij de Union Bank] waar ik al 18 jaar zit, op 10 maart 1898 om 4 uur ’s namiddags. Dit beroerde leven uiteindelijk moe geworden, heb ik besloten 10 volle jaren [over de 1 zit gedeeltelijk een inktvlek] niet meer te roken. Zonder op enigerlei wijze de gunstige effecten op mijn gezondheid die eruit voort zullen komen in de berekening te betrekken, zal ik in deze tien jaar – en dat lijkt een betrouwbare berekening – het sommetje van duizend gulden verdienen, dat ik direct zal aanwenden om de geit [Svevo’s vrouw Livia] naar Salsomaggiore te sturen om haar gehavende wollen vacht in orde te laten brengen. Over de overige bestemmingen moeten we nog eens nadenken.
Ettore I van naam en kwaliteiten.
Rogi Wieg -- 9 maart 1997
• Rogi Wieg (1962-2015) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboek over het jaar 1997 is gepubliceerd als Liefde is een zwaar beroep.
Zondag, 9 maart
De ouders van G. leren kennen. Ze zijn per auto gearriveerd uit Boedapest.
Er is een wiskundige kromme waaraan alles in de natuur gehoorzaamt. Volgens de vader van G. Deze kromme is door een Belg ontdekt doordat hij de lengte van duizend soldaten heeft opgemeten. De kleinste soldaat was 120 cm, de langste was 2 meter en 80 cm. Ik denk echter dat je niet in dienst mag als je een dwerg bent, en reuzen hebben ze ook niet nodig als soldaat. Ook bloemen gehoorzamen aan deze kromme, zegt de vader van G. Helemaal links op de kromme bevindt zich een Belgische oude man die harmonica speelt, vertelde hij me in het Frans.
Vrijdag heb ik opgetreden in Steenwijk. Ik heb pianogespeeld en grappen verteld. Adriaan van Dis was er ook en vond mijn act fantastisch. Dat deed me goed. Van Dis schrijft tegenwoordig naast romans ook goede, zeer open gedichten. 'Het geheugen denkt niet aan de toekomst', dicht hij ergens. Na afloop kwam iemand naar me toe en vroeg: 'Bent u echt zo, of is het allemaal ingestudeerd?' G. was erbij. Ze antwoordde: 'Hij is nog veel meer zo dan u denkt.'
Ik ben erg moe door het boek dat van mij is verschenen, en voel me vogelvrij; iedereen kan weer over me schrijven. In de Zwolse Courant van vorige week zeg ik dat ik in werkelijkheid een bankovervaller ben. Wie weet. Het wereldnieuws gaat de laatste dagen aan me voorbij. Om rust te vinden lees ik over het gedrag van vloeistoffen onder bepaalde condities (turbulentie).
Zondag, 9 maart
De ouders van G. leren kennen. Ze zijn per auto gearriveerd uit Boedapest.
Er is een wiskundige kromme waaraan alles in de natuur gehoorzaamt. Volgens de vader van G. Deze kromme is door een Belg ontdekt doordat hij de lengte van duizend soldaten heeft opgemeten. De kleinste soldaat was 120 cm, de langste was 2 meter en 80 cm. Ik denk echter dat je niet in dienst mag als je een dwerg bent, en reuzen hebben ze ook niet nodig als soldaat. Ook bloemen gehoorzamen aan deze kromme, zegt de vader van G. Helemaal links op de kromme bevindt zich een Belgische oude man die harmonica speelt, vertelde hij me in het Frans.
Vrijdag heb ik opgetreden in Steenwijk. Ik heb pianogespeeld en grappen verteld. Adriaan van Dis was er ook en vond mijn act fantastisch. Dat deed me goed. Van Dis schrijft tegenwoordig naast romans ook goede, zeer open gedichten. 'Het geheugen denkt niet aan de toekomst', dicht hij ergens. Na afloop kwam iemand naar me toe en vroeg: 'Bent u echt zo, of is het allemaal ingestudeerd?' G. was erbij. Ze antwoordde: 'Hij is nog veel meer zo dan u denkt.'
Ik ben erg moe door het boek dat van mij is verschenen, en voel me vogelvrij; iedereen kan weer over me schrijven. In de Zwolse Courant van vorige week zeg ik dat ik in werkelijkheid een bankovervaller ben. Wie weet. Het wereldnieuws gaat de laatste dagen aan me voorbij. Om rust te vinden lees ik over het gedrag van vloeistoffen onder bepaalde condities (turbulentie).
donderdag 7 maart 2019
Gaston Burssens -- 8 maart 1848
• Gaston Burssens (1896-1965) was een Belgische dichter. Zijn dagboek werd gepubliceerd in 1988.
8 maart
Kunst is een concretisering van abstracte krankzinnigheid.
8 maart
Kunst is een concretisering van abstracte krankzinnigheid.
woensdag 6 maart 2019
Sofia Tolstoj -- 7 maart 1898
• Sofja Andrejewna Tolstaja (1844-1919) was de echtgenote van de Russische schrijver Leo Tolstoj. Gedeeltes uit haar dagboeken zijn gepubliceerd in Dagboek (vertaling Ton Eekman).
7 maart 1898
Vanochtend had ik een onaangenaam gesprek met Lev Nikolajevitsj [Tolstoj]. Hij wil steeds maar aanvullingen aan zijn artikel toevoegen, maar ik ben bang dat de censuur aanmerkingen op die aanvullingen zal hebben, zodat het de verschijning van het boek weer zal vertragen; ik wil het in dertigduizend exemplaren laten drukken. Van het ene woord kwam het andere, we smeten elkaar verwijten naar het hoofd; ik betichtte hem ervan dat hij mij mijn vrijheid ontneemt, dat hij me niet naar St. Petersburg laat gaan; en hij mij dat ik zijn boeken te gelde maak; waarop ik antwoordde dat ik geen profijt van dat geld heb, maar zijn kinderen in de eerste plaats, die hij aan hun lot heeft overgelaten, die hij niet heeft opgevoed en geen vak heeft laten leren. Daar voegde ik aan toe dat ik hem zijn rijpaard, zijn fruit en asperges, zijn liefdadigheid, zijn fietsen enzovoort enzovoort verschaft had van dat geld, en dat ik er zelf het minst van allen van profiteerde. Dat zou ik hem niet gezegd hebben als hij niet geroepen had dat ik te ver ging en dat hij me kon verbieden die boeken te verkopen. Ik zei: daar zal ik erg blij om zijn, verbied het me maar, dan ga ik voor mezelf werken, als lerares, correctrice of zo. Ik houd van werken en heb een hekel aan mijn huidige leven, dat zo heel anders ingericht is dan mijn smaak zou zijn, door de inertie en door mijn gezin – mijn man en kinderen.
• In haar dagboeken beschrijft Sofia Tolstoj haar 48 jaar durende huwelijk met Lev Tolstoj (1828-1910). Hoewel ze een sterke en artistieke persoonlijkheid was (ze schreef en fotografeerde), stelde ze haar leven volledig in dienst van de grote schrijver met al zijn nukken.
7 maart 1898
Vanochtend had ik een onaangenaam gesprek met Lev Nikolajevitsj [Tolstoj]. Hij wil steeds maar aanvullingen aan zijn artikel toevoegen, maar ik ben bang dat de censuur aanmerkingen op die aanvullingen zal hebben, zodat het de verschijning van het boek weer zal vertragen; ik wil het in dertigduizend exemplaren laten drukken. Van het ene woord kwam het andere, we smeten elkaar verwijten naar het hoofd; ik betichtte hem ervan dat hij mij mijn vrijheid ontneemt, dat hij me niet naar St. Petersburg laat gaan; en hij mij dat ik zijn boeken te gelde maak; waarop ik antwoordde dat ik geen profijt van dat geld heb, maar zijn kinderen in de eerste plaats, die hij aan hun lot heeft overgelaten, die hij niet heeft opgevoed en geen vak heeft laten leren. Daar voegde ik aan toe dat ik hem zijn rijpaard, zijn fruit en asperges, zijn liefdadigheid, zijn fietsen enzovoort enzovoort verschaft had van dat geld, en dat ik er zelf het minst van allen van profiteerde. Dat zou ik hem niet gezegd hebben als hij niet geroepen had dat ik te ver ging en dat hij me kon verbieden die boeken te verkopen. Ik zei: daar zal ik erg blij om zijn, verbied het me maar, dan ga ik voor mezelf werken, als lerares, correctrice of zo. Ik houd van werken en heb een hekel aan mijn huidige leven, dat zo heel anders ingericht is dan mijn smaak zou zijn, door de inertie en door mijn gezin – mijn man en kinderen.
• In haar dagboeken beschrijft Sofia Tolstoj haar 48 jaar durende huwelijk met Lev Tolstoj (1828-1910). Hoewel ze een sterke en artistieke persoonlijkheid was (ze schreef en fotografeerde), stelde ze haar leven volledig in dienst van de grote schrijver met al zijn nukken.
dinsdag 5 maart 2019
Anna Achmatova -- 6 maart 1963
• Anna Achmatova (1889-1966) was een Russische dichteres. Dagboekfragmenten van haar zijn opgenomen in De echte twintigste eeuw (vertaald door Alissa Leigh en Silvana Wedemann).
Het gesprek duurde vele nachtelijke uren. En kun je het een gesprek noemen? Werden er woorden uitgesproken of waren die niet nodig? Of het over de dood of over poëzie ging, is ook niet helemaal duidelijk. Een ding staat vast: mijn hele wezen nam eraan deel met een intensiteit die ik tot die nacht niet had gekend.
Ik was zo volkomen in beslag genomen door het wonder dat mij overkwam dat ik niemand de drempel over zou hebben gelaten, zelfs niet mijn gespreksgenoot, die trouwens heel hoffelijk aan het begin van de avond vertrok. Ik voel dat ik door het opschrijven erg veel verlies, maar ik heb geen keus. Waarschijnlijk herhalen zulke dingen zich niet, maar ik heb ze (omdat ze zo weinig voorkomen) nog niet onderzocht en ik kan waarschijnlijk niet op een antwoord rekenen.
Ik volsta ermee te zeggen dat het in niets op een droom leek, ook niet op gedichten. Het leek eerder op een ochtendstraal van de Aziatische zomerzon, nog niet schroeiend, maar van een weldadige gelijkmatige hitte en — om de een of andere reden wil ik dit woord gebruiken — allesomvattendheid. Achter het raam buiten klaagde de klassieke Finse sneeuwstorm, sliepen de spechten en stond er een rijzige, jeugdige en van frisse kracht overstromende populier klaar voor de lente, die niets om zich heen opmerkte.
Maart 1963
Het gesprek duurde vele nachtelijke uren. En kun je het een gesprek noemen? Werden er woorden uitgesproken of waren die niet nodig? Of het over de dood of over poëzie ging, is ook niet helemaal duidelijk. Een ding staat vast: mijn hele wezen nam eraan deel met een intensiteit die ik tot die nacht niet had gekend.
Ik was zo volkomen in beslag genomen door het wonder dat mij overkwam dat ik niemand de drempel over zou hebben gelaten, zelfs niet mijn gespreksgenoot, die trouwens heel hoffelijk aan het begin van de avond vertrok. Ik voel dat ik door het opschrijven erg veel verlies, maar ik heb geen keus. Waarschijnlijk herhalen zulke dingen zich niet, maar ik heb ze (omdat ze zo weinig voorkomen) nog niet onderzocht en ik kan waarschijnlijk niet op een antwoord rekenen.
Ik volsta ermee te zeggen dat het in niets op een droom leek, ook niet op gedichten. Het leek eerder op een ochtendstraal van de Aziatische zomerzon, nog niet schroeiend, maar van een weldadige gelijkmatige hitte en — om de een of andere reden wil ik dit woord gebruiken — allesomvattendheid. Achter het raam buiten klaagde de klassieke Finse sneeuwstorm, sliepen de spechten en stond er een rijzige, jeugdige en van frisse kracht overstromende populier klaar voor de lente, die niets om zich heen opmerkte.
Maart 1963
maandag 4 maart 2019
I.S. Toergenjev -- 5 maart 1852
• Uit een brief van de Russische schrijver Ivan Sergejevitsj Toergenjev (1818-1883) aan zangeres Pauline Viardot, de liefde van zijn leven (die met een ander getrouwd was). De Russische schrijver Gogol heeft inderdaad onder invloed van een soort priester vlak voor zijn dood al zijn nog niet gepubliceerde werk verbrand – waar hij vrijwel onmiddellijk spijt van had. Hij stierf doordat hij geen voedsel meer tot zich nam. Uit: Brieven (vertaald door Tom Eekman).
St. Petersburg, 4-7 maart 1852
Het is me onmogelijk deze brief te vervolgen zoals ik hem begonnen ben. Een heel groot ongeluk heeft ons getroffen: Gogol is in Moskou gestorven, nadat hij alles verbrand had: alles, het tweede deel van Dode zielen, een massa voltooide of begonnen geschriften, kortom, alles. Het zal u moeilijk vallen de totale omvang van dit zo wrede en zo volledige verlies te beseffen. Er is geen Rus wiens hart op dit ogenblik niet bloedt. Hij was voor ons meer dan gewoon een schrijver: hij heeft ons onszelf geopenbaard. Hij was in meer dan één opzicht de voortzetter van Peter de Grote voor ons. Die woorden komen u misschien overdreven voor, ingegeven door smart. Maar u kent hem niet, kent geen van zijn werken, en ook al zou u ze allemaal kennen, dan zou het u moeilijk vallen te begrijpen wat hij voor ons betekende. Je moet Rus zijn om het aan te voelen. De scherpzinnigste geesten in het buitenland, een Mérimée bijvoorbeeld, zagen in Gogol slechts een humorist in de Engelse trant. Zijn historische betekenis is hun volkomen ontgaan. Ik herhaal, je moet een Rus zijn om te beseffen wat we verloren hebben ...
St. Petersburg, 4-7 maart 1852
Het is me onmogelijk deze brief te vervolgen zoals ik hem begonnen ben. Een heel groot ongeluk heeft ons getroffen: Gogol is in Moskou gestorven, nadat hij alles verbrand had: alles, het tweede deel van Dode zielen, een massa voltooide of begonnen geschriften, kortom, alles. Het zal u moeilijk vallen de totale omvang van dit zo wrede en zo volledige verlies te beseffen. Er is geen Rus wiens hart op dit ogenblik niet bloedt. Hij was voor ons meer dan gewoon een schrijver: hij heeft ons onszelf geopenbaard. Hij was in meer dan één opzicht de voortzetter van Peter de Grote voor ons. Die woorden komen u misschien overdreven voor, ingegeven door smart. Maar u kent hem niet, kent geen van zijn werken, en ook al zou u ze allemaal kennen, dan zou het u moeilijk vallen te begrijpen wat hij voor ons betekende. Je moet Rus zijn om het aan te voelen. De scherpzinnigste geesten in het buitenland, een Mérimée bijvoorbeeld, zagen in Gogol slechts een humorist in de Engelse trant. Zijn historische betekenis is hun volkomen ontgaan. Ik herhaal, je moet een Rus zijn om te beseffen wat we verloren hebben ...
zondag 3 maart 2019
O.C.A. van Lidth de Jeude -- 3 Maart 1945
• Otto van Lidth de Jeude (1881-1952) was een Nederlandse waterbouwkundige en politicus. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef hij in Londen. Hij was voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis en vanaf 1942 minister van Oorlog. Over de periode 1940-1945 hield hij een dagboek bij.
Het onderstaande fragment schreef hij in het Schotse Perth, gelegen aan de Tay, waar hij heen was gegaan voor een visvakantie.
3 Maart 1945
Het schijnt, dat bewesten den Rijn de moffen worden opgerold.Venlo is eindelijk door de geallieerden genomen en het ziet er naar uit, alsof Roermond spoedig zal volgen. Beide steden zullen zéér zwaar geleden hebben. Goebbels hield dezer dagen een rede, waarin hij het Duitsche volk nog steeds een 'uiteindelijke overwinning' voorhoudt, maar tusschen de regels door kan men bespeuren, dat hij de grootste moeite heeft zijn 'gedweeë' schapen bijeen te houden. Het kraakt, geloof ik, aan alle kanten! —
Mijn moeite is beloond! Heden een pracht zalm van ruim 17 pond gevangen. Voort nog zes 'kelts' ('te magere zalmen'); hoewel die weer aan de rivier worden teruggeven - wettelijk voorschrift en straf bij overtreding - is de sport toch dezelfde. Het zijn pootige vechtersbazen en men heeft zijn handen eraan vol om ze veilig te landen. Steeds een verrassing als zij boven water komen, of het een waardevolle zalm of een waardelooze kelt is. Allergenoegelijkste dag, hoewel koud op het water en geen zon. Gisteren was Peter, de chauffeur, op de rivier en waagde ook een kansje, voordat wij huiswaarts gingen. Hij ving twee kelts en was zeer opgewonden en zenuwachtig, trotsch op zijn vangst. Wij hebben ons even omgedraaid en toen gebeurde het groote wonder - de kelts werden zalmen en verdwenen in Peters 'bag'. Hij was er 'vol' van en vertelde aan iedereen dat hij twee zalmen had gevangen. Eigenlijk 'laten' vangen, want Mr. Ness moest ze voor hem ophalen. Een vermakelijk mannetje. Een soort 'duivelstoejager' van Kalis. Hij bezorgt mij 12 eieren om'mee te nemen'.
Er is hier blijkbaar van alles overvloed, vergeleken met Londen. Een genoegelijk land. Het spijt mij, dat ik weer terug moet.
Het onderstaande fragment schreef hij in het Schotse Perth, gelegen aan de Tay, waar hij heen was gegaan voor een visvakantie.
3 Maart 1945
Het schijnt, dat bewesten den Rijn de moffen worden opgerold.Venlo is eindelijk door de geallieerden genomen en het ziet er naar uit, alsof Roermond spoedig zal volgen. Beide steden zullen zéér zwaar geleden hebben. Goebbels hield dezer dagen een rede, waarin hij het Duitsche volk nog steeds een 'uiteindelijke overwinning' voorhoudt, maar tusschen de regels door kan men bespeuren, dat hij de grootste moeite heeft zijn 'gedweeë' schapen bijeen te houden. Het kraakt, geloof ik, aan alle kanten! —
Mijn moeite is beloond! Heden een pracht zalm van ruim 17 pond gevangen. Voort nog zes 'kelts' ('te magere zalmen'); hoewel die weer aan de rivier worden teruggeven - wettelijk voorschrift en straf bij overtreding - is de sport toch dezelfde. Het zijn pootige vechtersbazen en men heeft zijn handen eraan vol om ze veilig te landen. Steeds een verrassing als zij boven water komen, of het een waardevolle zalm of een waardelooze kelt is. Allergenoegelijkste dag, hoewel koud op het water en geen zon. Gisteren was Peter, de chauffeur, op de rivier en waagde ook een kansje, voordat wij huiswaarts gingen. Hij ving twee kelts en was zeer opgewonden en zenuwachtig, trotsch op zijn vangst. Wij hebben ons even omgedraaid en toen gebeurde het groote wonder - de kelts werden zalmen en verdwenen in Peters 'bag'. Hij was er 'vol' van en vertelde aan iedereen dat hij twee zalmen had gevangen. Eigenlijk 'laten' vangen, want Mr. Ness moest ze voor hem ophalen. Een vermakelijk mannetje. Een soort 'duivelstoejager' van Kalis. Hij bezorgt mij 12 eieren om'mee te nemen'.
Er is hier blijkbaar van alles overvloed, vergeleken met Londen. Een genoegelijk land. Het spijt mij, dat ik weer terug moet.
zaterdag 2 maart 2019
Adriaan Roland Holst -- 2 maart 1910
• Uit de correspondentie die Adriaan Roland Holst (1888-1976), een van de drie Nederlanders die de eretitel ‘prins der dichters’ is toegekend, in de periode 1908-1913 voerde met Marius Brinkgreve, toen nog student klassieke letteren en veelbelovend. Later ging hij het bedrijfsleven in en sloot zich aan bij verschillende fascistische organisaties. Brieven aan Marcus Brinkgreve 1908-1914 (bezorgd door Margaretha H. Schenkeveld).
Oxford, 2 maart 1910
Denk verder nóóit dat ik jouw vriendschap verkeerd voor hem [Jaap van Gelder, een gemeenschappelijke vriend] vind. Integendeel, ik weet dat je hem een groote steun bent, hoewel ik ook vind dat jullie twee levens niet bepaald gunstig op elkaar kunnen wisselwerken—maar dat ligt voornamelijk in jullie omgeving, die aan jouw ontwikkeling niet veel schade kan doen, maar aan J.’s heel veel. – Jij bent in je beschouwing van iemand dien je een dichter vindt te veel... … een 80-er! Al dat sentimenteele gezanik van ‘als een dichter maar één vers heeft gemaakt dat mooi is, dan... etc.’ – heeft mij altijd kotserig gemaakt door zijn kwijlerige burgerlijkheid, en juist daarom deed een waarachtig kunstenaarsmilieu als ‘Laren’ mij zoo goed, waar wij ons dikwijls slap lachten om diverse ‘schoonheids’-veréérders, die er wel eens over de vloer kwamen, en waar al dergelijk gekwezel altijd heel hartelijk en prozaïsch wordt de deur gewezen. Ik zeg ’t je zoo ronduit omdat ik weet dat jij er au fond te goed voor bent, en ook omdat je mij toch niet zult beschouwen als een mensch die alleen naar hoeveelheid kijkt. ‘
Oxford, 2 maart 1910
Denk verder nóóit dat ik jouw vriendschap verkeerd voor hem [Jaap van Gelder, een gemeenschappelijke vriend] vind. Integendeel, ik weet dat je hem een groote steun bent, hoewel ik ook vind dat jullie twee levens niet bepaald gunstig op elkaar kunnen wisselwerken—maar dat ligt voornamelijk in jullie omgeving, die aan jouw ontwikkeling niet veel schade kan doen, maar aan J.’s heel veel. – Jij bent in je beschouwing van iemand dien je een dichter vindt te veel... … een 80-er! Al dat sentimenteele gezanik van ‘als een dichter maar één vers heeft gemaakt dat mooi is, dan... etc.’ – heeft mij altijd kotserig gemaakt door zijn kwijlerige burgerlijkheid, en juist daarom deed een waarachtig kunstenaarsmilieu als ‘Laren’ mij zoo goed, waar wij ons dikwijls slap lachten om diverse ‘schoonheids’-veréérders, die er wel eens over de vloer kwamen, en waar al dergelijk gekwezel altijd heel hartelijk en prozaïsch wordt de deur gewezen. Ik zeg ’t je zoo ronduit omdat ik weet dat jij er au fond te goed voor bent, en ook omdat je mij toch niet zult beschouwen als een mensch die alleen naar hoeveelheid kijkt. ‘
vrijdag 1 maart 2019
Wouter Jacobsz -- 1 maart 1576
• Wouter Jacobsz (1521-1595) was een Amsterdamse kloosterbroeder die tussen 1572 en 1579 verslag deed van de 'troebelen', oftewel de opstand van de geuzen. Zijn verslag is gepubliceerd als Dagboek van broeder Wouter Jacobsz 1572-1579.
Op de eerste dag van maart waren de voorbereidingen van de geuzen om met schepen de Meer op te gaan weer onderwerp van gesprek. Men was bang dat ze hun oog hadden laten vallen op het Huis ter Hart om het te overvallen en op die manier Haarlem in de problemen te brengen. En daarom werd uit naam van de koning de schans bij het huis van proviand voorzien en met meerdere soldaten versterkt.
Velen vonden dat de rechtgelovigen er slechter voor stonden dan drie jaar geleden. Ze hebben alle hoop laten varen.
Op de tweede dag van maart hield het gerucht van gisteren aan en men beweerde ten stelligste dat de geuzen ook vanuit het Noorderkwartier onderweg waren om samen met die uit Zuid Holland, Haarlem te belegeren. Verscheidene mensen in Amsterdam dachten dat Haarlem makkelijk op de geuzen heroverd kon worden.
Op de 3de hoorden we alleen maar van rampspoed. Men zei dat de geuzen veel steun uit Engeland kregen, zoals soldaten, zwaar geschut, licht geschut, gotelingen* en nog een grote som geld. Zoveel hulp stuurde de Engelse koningin dat men haar ervan verdacht het oproer te steunen, maar velen zagen dit als leugens en fabeltjes.
Op de 4de werd dit bericht weersproken. In een brief van de gouverneur-generaal zou staan dat de angst dat de koningin van Engeland vijandig stond tegenover de Spaanse koning, onterecht was.
Op de 5de maakte groot hartzeer zich van ons meester. Dat kwam door de hevige onrust in het Ter Lelieklooster, toen de hopeloze toestand aan de nonnen bekend werd gemaakt. In weerwil van onze raad en ons verzet Hebben ze een eind gemaakt aan hun gemeenschap. Ze zijn overeengekomen dat iedereen op zichzelf zou gaan wonen om zelf de kost te verdienen. Velen waren erg terneergeslagen, maar wie het niet aanstond, moest zich erbij neerleggen. Eerst hadden ze geklaagd over het eten dat ze kregen voorgezet. In hutspot hadden ze geen zin meer, van gezouten kabeljauw walgden ze, schollen hadden ze zich tegen gegeten en ten slotte kwamen ze ervoor uit dat ze niet langer armoede wilden lijden en niet van plan waren om nog langer fraaie handwerken te maken voor het klooster. Dit vond rond deze tijd plaats en ondermijnde de discipline in het klooster ernstig.
Op de 6de rommelde het nog steeds in het klooster. Alle eetwaren, kaarsen, zeep, turf, hout, vlas en dergelijke hebben ze onder elkaar verdeeld. Veel kloosterlingen voelden zich zichtbaar benauwd om het hart, diep ellendig dat hun klooster in zo'n droevige situatie terecht was gekomen: ze hadden hun staat en hun religie lief. Maar er waren er ook die wél ingenomen waren met die toestand, blij dat hun plan dat ze al lang gekoesterd hadden, in praktijk werd gebracht.
Op de 8ste sloten we een overeenkomst met de ziekenverzorgster, met de kosteres, de weefsters en de scheerders in het klooster. De ziekenverzorgster kreeg de kost wanneer ze zieken te verzorgen had, de kosteres kreeg een pond Vlaams per jaar, de weefsters twee stuivers en een duit per el die ze voor het klooster zouden weven en de scheerders een braspenning voor ieder pond dat ze schoren en spoelden. Zo ging de tijd verder, waarin deze ongewone dingen door geprofeste religieuzen geduldig gedragen moesten worden.
Op de eerste dag van maart waren de voorbereidingen van de geuzen om met schepen de Meer op te gaan weer onderwerp van gesprek. Men was bang dat ze hun oog hadden laten vallen op het Huis ter Hart om het te overvallen en op die manier Haarlem in de problemen te brengen. En daarom werd uit naam van de koning de schans bij het huis van proviand voorzien en met meerdere soldaten versterkt.
Velen vonden dat de rechtgelovigen er slechter voor stonden dan drie jaar geleden. Ze hebben alle hoop laten varen.
Op de tweede dag van maart hield het gerucht van gisteren aan en men beweerde ten stelligste dat de geuzen ook vanuit het Noorderkwartier onderweg waren om samen met die uit Zuid Holland, Haarlem te belegeren. Verscheidene mensen in Amsterdam dachten dat Haarlem makkelijk op de geuzen heroverd kon worden.
Op de 3de hoorden we alleen maar van rampspoed. Men zei dat de geuzen veel steun uit Engeland kregen, zoals soldaten, zwaar geschut, licht geschut, gotelingen* en nog een grote som geld. Zoveel hulp stuurde de Engelse koningin dat men haar ervan verdacht het oproer te steunen, maar velen zagen dit als leugens en fabeltjes.
Op de 4de werd dit bericht weersproken. In een brief van de gouverneur-generaal zou staan dat de angst dat de koningin van Engeland vijandig stond tegenover de Spaanse koning, onterecht was.
Op de 5de maakte groot hartzeer zich van ons meester. Dat kwam door de hevige onrust in het Ter Lelieklooster, toen de hopeloze toestand aan de nonnen bekend werd gemaakt. In weerwil van onze raad en ons verzet Hebben ze een eind gemaakt aan hun gemeenschap. Ze zijn overeengekomen dat iedereen op zichzelf zou gaan wonen om zelf de kost te verdienen. Velen waren erg terneergeslagen, maar wie het niet aanstond, moest zich erbij neerleggen. Eerst hadden ze geklaagd over het eten dat ze kregen voorgezet. In hutspot hadden ze geen zin meer, van gezouten kabeljauw walgden ze, schollen hadden ze zich tegen gegeten en ten slotte kwamen ze ervoor uit dat ze niet langer armoede wilden lijden en niet van plan waren om nog langer fraaie handwerken te maken voor het klooster. Dit vond rond deze tijd plaats en ondermijnde de discipline in het klooster ernstig.
Op de 6de rommelde het nog steeds in het klooster. Alle eetwaren, kaarsen, zeep, turf, hout, vlas en dergelijke hebben ze onder elkaar verdeeld. Veel kloosterlingen voelden zich zichtbaar benauwd om het hart, diep ellendig dat hun klooster in zo'n droevige situatie terecht was gekomen: ze hadden hun staat en hun religie lief. Maar er waren er ook die wél ingenomen waren met die toestand, blij dat hun plan dat ze al lang gekoesterd hadden, in praktijk werd gebracht.
Op de 8ste sloten we een overeenkomst met de ziekenverzorgster, met de kosteres, de weefsters en de scheerders in het klooster. De ziekenverzorgster kreeg de kost wanneer ze zieken te verzorgen had, de kosteres kreeg een pond Vlaams per jaar, de weefsters twee stuivers en een duit per el die ze voor het klooster zouden weven en de scheerders een braspenning voor ieder pond dat ze schoren en spoelden. Zo ging de tijd verder, waarin deze ongewone dingen door geprofeste religieuzen geduldig gedragen moesten worden.
Abonneren op:
Posts (Atom)