29 september
De heksenketel van het nieuwe werkseizoen begint weer. Er moeten nog twee gedichten-in-opdracht geschreven. De definitieve tekst van de bundel moet voor de jaarwisseling geredigeerd. Er ligt nog een onbeantwoorde brief van Matthijs, die op dit moment wellicht in het Archivo dello Stato archiefonderzoek zit te doen voor zijn doctoraalscriptie. Over twee weken onderbreekt hij die stoffige bezigheid om ons ‘zijn’ Rome te laten zien en ik verheug me daar intens op, eindelijk: Rome! De nieuwe bundel die José de Poortere me toestuurde heb ik alleen nog maar kunnen doorbladeren. Ik moet Goethes Italiënischer Reise nog bestellen. Ik moet nog...
De drukte ontloop ik meestal als een betrapt stekelvarken: doodstil zitten en stekels opzetten totdat de voetstappen wegsterven (meestal doen ze dat niet).
In mijn Bonhoeffer-dagboek las ik gisteren de uitspraak dat ‘een leven vol kan zijn ondanks veel onvervulde wensen’. Datzelfde dagboek begint met:
De dag is de grens van ons zorgen en bezig zijn. Hij is lang genoeg om God te vinden of te verliezen, om het geloof te behouden of in zonde te vallen of tot schande te geraken. Daarom schiep God dag en nacht, opdat we niet in het grenzeloze zouden dwalen, maar 's morgens al het doel van de avond vóór ons zouden zien.Zo'n dominee mag ik wel. En al bedoelt hij het wat anders: elk nieuw gedicht is een onvervulde wens en het vergt permanente inspanning om mijn leven daarvoor voldoende leeg te houden (‘Geef uw aandacht aan de dingen die u zijn opgedragen...’).
Bonhoeffers opmerking is ook de beste millennium-tekst die je je op een billboard rond de jaarwisseling kunt voorstellen. Ik droom van een oudejaarsavond waarin de gezamenlijke omroepen rond het middernachtelijk uur alleen maar de negentigste psalm op het scherm laten verschijnen, voor mijn part als aflevering in de vpro-reeks Dode Dichters Almanak. Per slot van rekening zijn die dode psalmisten niet de slechtste dichters. En misschien helpt het wel.