zondag 6 februari 2022

Rutka Laskier • 6 februari 1943

Rutka Laskier (1929-1943) was een Pools meisje dat in een Duits concentratiekamp om het leven kwam. Ze hield in de laatste maanden van haar leven een dagboek bij. Het is in het Nederlands vertaald door Karol Lesman.

6 II 43[...]
Vandaag heb ik nog eens heel precies de dag van 12-08-’42 voor de geest gehaald, dat wil zeggen het verzamelpunt op Hakoach [sportveld van de Joodse Sport en Gymnastiek Vereniging Hakoach]. Ik zal proberen hem te omschrijven, zodat je er over een paar jaar, als ze me tenminste niet deporteren, nog eens aan kunt terugdenken. Om 4 uur stonden we op. We aten (voor oorlogstijd) eersteklas: eieren, salade, roomboter, koffie met melk. In een mum was het half 6. Toen gingen we op pad. Onderweg duizenden mensen, we moesten om de paar minuten stilstaan om de menigte voor ons te laten doorstromen, om half 7 waren we ter plekke. We hadden een redelijke plek op de tribune. Tot een uur of 9 waren we in best goeden doen. Toen zag ik over de schutting soldaten staan die hun geweren op het park gericht hielden, voor het geval iemand wilde ontsnappen (waarlangs dat kon). Mensen vielen flauw, kinderen huilden, het was gewoon de dag des oordeels. Mensen hadden dorst en er was nergens een druppel te krijgen, de hitte was verschrikkelijk. Toen begon het plotseling te plenzen, en zo bleef het de hele tijd regenen. Om 3 uur arriveerde Kuczynski en toen begon de segregatie. 1 betekende ‘terugkeer’, 1a ‘tewerkstelling’, wat honderd keer erger was dan deportatie, 2 ‘ter controle’ en 3 was ‘deporatie’ ofwel de dood. Toen zag ik wat ongeluk was.
We hebben er tot 4 uur gestaan, mama en papa en mijn broertje gingen naar 1, en ik naar 1a. Ik leek wel verdoofd toen ik daarheen liep. Salek Goldcweig, Linka Gold en Mania Potocka waren er al. Het vreemdst van alles was nog wel dat geen van ons huilde, er werd ab-so-luut geen traan gelaten. Daarna heb ik zo veel ellende gezien, dat is gewoon met geen pen te beschrijven. Kleine kinderen lagen in het van de regen natte gras. Het onweer raasde boven onze hoofden. De politieagenten sloegen en schoten, het was afschuwelijk. Ik heb daar tot 1 uur ’s nachts gezeten, toen ben ik gevlucht. Mijn hart klopte als een hamer. Ik ben van een klein bijgebouwtje van de eerste verdieping gesprongen en ik had niks, er kwam alleen bloed uit mijn kapotgebeten lip, ik zat helemaal onder het bloed, eenmaal op straat viel ik regelrecht in de armen van een of ander ‘uniform’, ik voelde dat ik mijn beheersing zou verliezen. Alles tolde in mijn hoofd, ik was er zeker van dat hij me ervan langs zou geven... Maar hij was dronken, want hij zag mijn Judenstern niet en liet me gaan. Om mij heen was het pikkedonker, alleen verscheurde van tijd tot tijd de bliksem de duisternis en rommelde de donder. De weg waar je normaal een half uur over doet liep ik nu in 10 minuten. Iedereen was thuis behalve oma, die heeft vader de volgende dag opgehaald. Dat was alles, o ja, het belangrijkste ben ik nog vergeten, ik heb met eigen ogen gezien hoe een soldaat een baby van een paar maanden uit de handen van zijn moeder rukte en met alle macht zijn hoofdje tegen een lantaarnpaal sloeg. De hersenen spatten uiteen op het hout, en de moeder kreeg een aanval, ik schrijf het op alsof het niets voorstelt, alsof ik een in wreedheden getraind leger ben, terwijl ik nog maar heel jong ben, ik ben veertien en ik heb in mijn leven nog niet veel gezien, en toch ben ik al zo onverschillig. Ik voel [...] nu alleen zo’n vreselijke angst, als ik een ‘uniform’ zie word ik verdrietig voor al die massa’s die op de dood wachten. Ha ha, om gek van te worden, als je het allemaal voor de geest haalt. [...]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten