• De dichter J.H. Leopold hield een reisdagboek bij toen hij in 1890 in Italië was.
28 Februari.
Vandaag is het regendag, aldoor grijze lucht, grijze zee en regenbuien. Laat wordt men wakker, want het is donker en als men beneden komt, brandt er in de binnenkamers gas. Buiten is het eenzaam, modder ligt er op de straten en de marmeren tuintrap is glibberig en morsig. In huis is het koud en kil en de gasten zitten bij elkaar, lezen, werken, spelen, en kleumende en zich in de handen wrijvende wordt de dag doorgebracht. Er is van 's morgens vroeg, tot 's middags een gele streep boven den horizont, die niet grooter wordt; verder is de lucht grijs en weerkaatst grijs in de zee.
Een groot verschil met gisteren. Vroeg wordt men wakker, want al is de zon nog niet op, het is helder overal. Er hangt boven den horizont een grijze nevel, overigens is de hemel wolkenloos en de zee blauw. Dan rijst de zon boven de nevels, haar licht is op de bergen, het glijdt lager over de gladde olijven en blijft hangen aan de witte huizen en oude grijze torens, de hanen kraaien, de vogels zingen en nu en dan vliegt er een uit de nabijzijnde gladstammige eucalyptus naar het gindsche olijvenbosch, licht bruin als hij vliegt in golvenden baan door het zonnelicht.
Langzaam komt het licht overal, alleen onder de olijven is het donker op het zwartgroene gras, en misschien zal de zon er den geheelen dag niet doordringen. Er is een schuine streep zonneschijn op mijn vensterbank gekomen en op de opengeslagen jalouziën, en straks zal de zon mijn geheele kamer met stralen licht vullen.
Vreemd, dat in den vreemde het bekende, het hanengekraai, de vogelezang het aangenaamst aandoet.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten