• Menno ter Braak (1902-1940) was een Nederlandse schrijver. Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) hield hij een maand lang een journaal bij.
9 Sept.
Warschau gevallen? Nederlandsche mijnenveger gezonken en 30 man verdronken, omdat wij Hitler zes jaar lieten tieren. Verder nog altijd raadselachtige stilte aan het westelijk front.
Gisteren in Gide's journaal min of meer blijven steken door het al te persoonlijke, dat op den duur toch irriteert. Vooral deze zin: ‘Mais m'étant cette nuit, par extraordinaire, servi d'un vase, je constate au matin que mes urines sont extraordinairement troubles.’
Het is mij onbegrijpelijk, dat iemand zooveel waarde aan zijn urine (= pies) hecht, dat hij, na zijn ‘vase’ zorgvuldig geconsulteerd te hebben, daarvan nota neemt in zijn dagboek. De urine is in dit geval voor mij het symbool van een tekort aan vulgariteit en humor; verder kan ik er niets tegen inbrengen, vooral, omdat er nog een intelligent zinnetje op volgt: ‘Joie de pouvoir imputer au corps la défaillance de l'esprit!’
Ik heb soms den indruk, dat het dagboekschrijven bij Gide de functie heeft van het dagelijksch werk bij andere menschen: een deel van den dag moet gevuld worden met bezigheden, die niet de litteraire vormgeving betreffen. Vandaar ook de jaloezie van ‘collectivisten’, die in zulk een journaal onmiddellijk het verzuimde werk voor de maatschappij ruiken. Vgl. de cahiers van E. du P., waarin ook ‘urine-passages’ voorkomen.
Veel gedacht over de hangende quaestie De Groene [Ter Braak was in onderhandeling over een eventueel hoofdredacteurschap van De Groene Amsterdammer]. Soms angstaanvallen, dat ik deze verantwoordelijkheid niet zal kunnen dragen, en speciaal niet in oorlogstijd; ik heb geen ijzeren zenuwen en ben bovendien geen journalist ‘met hart en ziel’ (al kan ik er dikwijls op lijken voor de buitenwacht). Met dat al: het eenige behoorlijke werk, dat op dit moment te doen zou zijn. Mijn hoofdbezwaar gaat, als altijd, tegen de ‘leidende positie’. Ondanks mijzelf ben ik voor sommige kringen een leider geworden; wanneer dat uitgedrukt wordt in een hoofdredacteurschap van een weekblad, wordt het tegelijk gecanoniseerd, en daarvan heb ik altijd den grootst mogelijken afkeer gehad. Leider-allures vervalschen. Stille hoop, dat de onderhandelingen tusschen v. O. en M. afspringen, zoodat ik geen beslissing behoef te nemen. Anderzijds vrees, dat ik voortaan aan Het Vad. niets behoorlijks meer zal kunnen uitrichten, gezien de... leiding.
Vandaag toch nog brief van Gr. [Greshoff], gestempeld 29 Aug. Hij gelooft niet, dat de oorlog zal uitbreken! Inmiddels naderen de Teutonen Warschau, en is het land, waar hij woont, officieel in oorlog met Duitschland! En dat alles, terwijl een brief van Kaapstad naar Zutphen fladderde.
Volgens v. O. in de Haagsche Post wordt deze oorlog gevoerd om het fatsoen. Volgens de News Chronicle zal Engeland alleen vrede sluiten met een ‘fatsoenlijke’ Duitsche regeering. Het is duidelijk, dat dit woord ‘fatsoen’ weer een van die gemeenplaatsen is, die den minimum-inzet aanvaardbaar moeten maken voor de ‘maximalisten’; het fatsoen van de H.P. en van Engeland zijn bij tijd en wijle hoogst onfatsoenlijk. Ook ‘fatsoen’ is een christelijk begrip; het beteekent, dat de ‘fatsoenlijke’ (de ‘vrije’, de ‘rechtvaardige’) een strijder is voor den Staat Gods. Aangezien de religieuze fundeering is weggevallen of althans geen autoriteit meer heeft, hangt deze moreele qualificatie dus in de lucht, als alle christelijke begrippen. Men vecht, m.a.w., voor een nihil, of beter gezegd, voor een paradox. Nog beter gezegd: waarvoor men vecht weet men in woorden in het geheel niet. Ik prefereer daarom het woord ‘minimum’, waardoor tenminste wordt aangeduid, dat er zekere dingen op het spel staan, die door onze cultureele voorgeschiedenis vleesch van ons vleesch zijn geworden, die niet meer uit het leven weggedacht kunnen worden, zonder dat het leven ophoudt menschwaardig leven te zijn. Daarom is het zeer wel mogelijk, dat Engeland strijdt voor zijn kapitalistische belangen en toch voor dat minimum, al kunnen verstokte idealisten zich dat niet voorstellen.
Het gebruikelijke medelijden is een vorm van sentimentaliteit. Werkelijk mede-lijden, in den letterlijken zin des woords, opent een afgrond; men kan zulk een gevoel niet verdragen, omdat alles erin betrokken wordt, zelfs het groeien van een plant, die bestemd is om in den winter af te sterven; het behoort tot de openbaringen van de zinneloosheid der wereld, die als pathologische toestanden door ons organisme worden afgeweerd, wanneer zij zich voordoen.
Vandaag at ik met smaak een haantje, en zag mijzelf plotseling met het oog van den vegetariër als kannibaal, verstoken van de elementairste kenmerken van menschelijke waardigheid. Waarschuwing, om de menschelijke waardigheid niet te vereenzelvigen met ‘iets’, dat voor eens en voor altijd in een formule kan worden vastgelegd (zelfs niet met vegetarisme).
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten