• De Nederlandse schrijver Jan Cremer (1940) schreef in Jan Cremer's logboek ook een aantal reisverslagen.
Sarquaq, Groenland, april 1972.
Ik was bezig onze tent in orde te brengen (door een organisatorisch misverstand hebben we op deze expeditie een twee persoons tent bij ons, waar we met z'n zevenen plus alle bevriesbare bagage in moeten overnachten, voor de nacht die geen nacht wordt. Beneden in het dal zaten ze om het kampvuur allemaal verlekkerd te kijken naar de net geslachte zeehond terwijl de Eskimo's reeds hun deel rauw opaten.
Bob Foster was net een verstopte fles wodka op komen halen en besloot niet op mij te wachten. Moeizaam verdeelde ik de slaapzakken. Alles moest ik op mijn knieën en kruipend doen in de toch al wankele tent. Aan de buitenkant schopte iemand tegen het oranje kanvas. Kwaad stompte ik terug en riep 'Kijk gotdomme uit.' De andere persoon ging nu tegen de tent leunen aan de buitenkant. Ik greep mijn geweer en porde met de kolf in zijn richting. Ik hoorde gebrom en een ingehouden lach en weer zag ik een donkere schaduw tegen de tent leunen. Ik verdacht Foster ervan om met zijn dikke Australische reet tegen de tent te leunen. Ik kon het geintje niet zo erg appreciëren omdat als de tent instortte ik de hele rommel weer op moest zetten bij 50 graden onder nul. Bovendien had ik óók honger en wilde ook wel een stuk gekookte zeehond. Ik stond op zo goed en kwaad als het ging. In de lage tent moest ik mijn kin op mijn borst houden en gaf een vreselijke trap tegen het denkbeeldige zitvlak van mijn produktieleider. Weer hoorde ik alleen maar grinnikend gebrom. Razend en vloekend kroop ik achterstevoren uit de tent. Stond ziedend op en zag een reusachtige beer staan. Ik schrok me dood en op dat moment gingen alle 'survival-lessen' door mijn hoofd. De beer stond op vier poten half op de tent.
Ik was mijn geweer (voor de éérste keer) vergeten, dat lag nog in de tent. In het dal, ver weg, klonken de vrolijke stemmen van mijn reisgenoten. In mijn hoofd en hart bonkte het en ik weet niet wie er in die seconde méér schrok: de ijsbeer of ik. De beer en ik lieten tegelijkertijd een zachte angstkreet. Ik sprong achteruit en hij zette het gillend, jankend en balkend als een ezel op een lopen en draaide zich honderd meter verder nog even om. Toen zette hij het weer op een draf en verdween over de witte heuvelkam.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten