maandag 17 april 2023

Dagmar Hilarová • 18 april 1945

• De Tsjechische Dagmar Hilarová (1928-1996) schreef als meisje in de oorlog gedichten die veel vertaald zijn. Miep Diekmann schreef samen met haar een boek over haar leven. Dagbooek hier.

18 april 1945
Bericht dat de oorlog afgelopen is. Het gaat als een lopend vuurtje door het kamp, dat - volgens de geruchten - nu onder bescherming van het Internationale Rode Kruis staat.
Door de straat voor de kerk, die een soort wandelpromenade is en die we daarom spottend Wenceslasplein noemen (naar de hoofdstraat in Praag), stromen de gevangenen in één jubelende massa. Ex-gevangenen. Ze scheuren de vernederende tekens van hun jassen af en roepen: ‘Leve de Republiek!’
Maar met hun enthousiasme is het gauw gedaan wanneer de eerste ss-ers opdagen om de orde te handhaven. Iedereen druipt af als een geslagen hond, naar zijn hok, zijn barak.
Hebben we niet al lang geleden geleerd dat we niets en niemand moeten vertrouwen? Daarom geloven we de berichten ook niet dat het Sowjet-leger Berlijn heeft omsingeld en het einde van de oorlog werkelijk in zicht is.

20 april 1945
Er komt een transport binnen van zulke onttakelde gevangenen, dat ze niets menselijks meer hebben. Ze wemelen van de luizen, hebben kaalgeschoren schedels en hun lichamen zitten vol zweren. Wanneer ik ‘lichaam’ zeg, bedoel ik een geraamte zonder vlees, en vel zonder vet. Afgrijselijk! We deinzen letterlijk terug. Allemaal lijken ze op elkaar. Onmogelijk om te raden hoe oud ze zijn en van welk geslacht. Ze komen uit verschillende geëvacueerde kampen en kunnen amper meer op hun benen staan.
Toen ze uit de veewagons gelost werden, wisten we niet wie dood was en wie nog leefde.
Van hen horen we voor het eerst de hele waarheid over de gaskamers en onmenselijke martelingen, die zij alleen door toeval overleefd hebben. We horen over massagraven, terechtstellingen en wreedheden, waar de middeleeuwen niks bij zijn. Op hun armen zien we de getatoeëerde nummers, op hun lichamen littekens en etterende wonden. We zien uitgebluste ogen, verblind door de brand van leed, waarin zelfs geen vonkje en geen angst meer smeult. Niets!
Ze kijken ons aan vanuit een andere wereld, vanaf een andere oever.
Het kamp verandert in een enorm veldlazaret. Elke dag komen er nieuwe stakkerds, nieuwe levende lijken binnen. Die moeten gewassen, van ongedierte ontdaan worden, aangekleed. Allemaal hebben ze hulp nodig.
Is het dan nog een wonder dat er een epidemie uitbreekt? Dysenterie en tyfus.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten