maandag 30 juli 2018

Paul de Wispelaere -- 31 juli 1991

Het verkoolde alfabet. Dagboek 1990-1991 van de Vlaamse schrijver Paul de Wispelaere (1928-2016) volgt gedurende een jaar met een soort zigzag-beweging het leven van de auteur, die er allerlei episoden en gebeurtenissen uit de actualiteit en het verleden associatief met elkaar in verbindt.

Juli
Gistermiddag onze vrienden Herman en Lou Sabbe bezocht. Onze korte omhelzing was een van de treurigste, verscheurend-ste momenten die ik ooit heb beleefd. De nacht voordien was hun vijfentwintigjarige zoon Roel verongelukt met zijn nieuwe, snelle auto. Zij waren verbijsterd, overmand en gebroken door machteloos verdriet. En toch vertelden zij vrij rustig, met een verwonderlijke zelfbeheersing, hoe zij die morgen hadden doorgebracht. Terwijl zij vertelden, kreeg ik een onthutsend besef van de kracht van het woord dat een verhaal voortbrengt waarin de emotie tijdelijk bezworen wordt, en iemand die er plotseling niet meer is als het ware nog in leven wordt gehouden. Het ergste was het zwijgen, de kuil van het niets, en daarom werd er gepraat. Het laatste, het doodgewone, wat hij thuis had gedaan: een overhemd uitkiezen, zorgvuldig een stropdas knopen, een jas aantrekken, kreeg nu de betekenis van een definitief afscheids-ritueel.
Zij waren om half zes gewekt door de telefoon en Lou had onmiddellijk het ergste vermoed. Aan het toestel een stem die als uit de onderwereld was gekomen. Hoe overleeft je lichaam die schok? Daarna waren zij naar de plaats van de ramp gereden en hadden vanaf een afrit van de snelweg de totaal vernielde auto beneden in een weiland zien liggen. Hier, op deze plek had hij, net voor het rammen van de vangrail, nog een ogenblik geleefd. Zelfs geen remsporen, dat laatste ogenblik was razend snel geweest. Hij had te kort geleefd om te leren hoe je dood moet gaan. Niemand zou ooit weten of begrijpen wat er werkelijk was gebeurd. Daarna waren zij naar het gesticht gereden waar hij voorlopig was opgebaard, om hem officieel te identificeren. Er was niets aan hem te zien, hij was mooi alsof hij ontspannen lag te slapen. Alleen, maar daarvoor moest je opzettelijk en nauwkeurig kijken, een dodelijke deuk in het achterhoofd. Was hij het? Geen twijfel mogelijk. 'Ik heb hem omhelsd, maar hij was zo koud, zo koud, en ik kon hem niet meer verwarmen,' zei en herhaalde Lou met de bloedende stem van de moeder die hem gebaard, gekoesterd en onherroepelijk verloren had. En Herman zei onder meer: 'Hij was zo vreemd de laatste tijd, misschien had ik meer met hem moeten praten.' Ach, dacht ik, dat denken we altijd, maar heb je misschien niet juist geleerd te zwijgen in deze tijd waarin de stem van de vader overal op hoongelach wordt onthaald? We hadden het er ook nog even over dat elke tijd en elk systeem zijn eigen waanzin produceert. Jaarlijks tienduizenden jonge doden op de Europese autowegen, die erfenis van Hitier en Mussolini, en de reclame van de geldmacht die die waanzin straffeloos ondersteunt. Ondanks alles dronken we een glas wijn, we keken elkaar met betraande ogen aan in het verschrikkelijke besef dat het leven in dit huis nooit meer hetzelfde zou zijn als voorheen. Ik dacht: hijzelf is van allen die hem hebben gekend de enige die niet weet dat hij dood is en dat zijn afwezigheid in deze kamers nog heel lang al dezelfde vormen aan zal nemen, maar dan in negatief, als toen hij nog aanwezig was.
[...]

1 opmerking:

  1. De kracht van dit geschreven woord geeft de verbeelding alle ruimte..

    BeantwoordenVerwijderen