woensdag 25 juli 2018

Matthijs Vermeulen -- 25 juli 1945

Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Zijn dagboek 1944-1945 is gepubliceerd als Het enige hart.

25 juli 1945
Gistermiddag te Parijs geweest om mij te laten fotograferen daar mijn identiteitskaart vernieuwd moet worden. Ik schik mij met weerzin naar zulke formaliteiten en controles, die mij nutteloze beperkingen schijnen van de vrijheid. Maar ik heb niet kunnen besluiten mijn hoofd te leggen in de handen van een coiffeur. Sinds ik je kende arrangeerde jij mijn kop, en 't is mij onverdraaglijk dat een ander dit zou doen.
Terwijl de trein reed te midden van een onbeweeglijk, feilloos azuur, werd ik opeens overvallen door heel het geweld van je herinnering. De woorden 'het enige hart' kregen plotseling de sonoriteit van een symfonie, de resonans van een onuitsprekelijk geluk. Ik had moeite mijn tranen, die nog niet gevloeid hebben, te weerhouden.
[...]
De foto's zijn geworden als die van een schim. Transparant alsof er voor de plaat en voor het licht nog slechts enkele vage, vluchtige lijnen te vangen waren. Het zou mij verbazen wanneer die bijna onvatbare oorzaak van chemische invloeden nog lang op deze planeet vertoeft.
Ik heb de gelegenheid gebruikt om de expositie te bezichtigen van de 'Hitleriaanse misdaden'. Ik nam er twee fundamentele noties van mee. De eerste: het aantal der systematisch, methodisch vermoorden bedraagt ongeveer tweeënzestig miljoen. Dat is ruim tweemaal meer dan de doden van de zwarte pest die over Europa woedde tussen 1346-1353. Ik heb uitgerekend hoeveel dit is per uur, per minuut. Ten tweede: In de concentratiekampen dienden de lijkverbrandingsovens om de centrale verwarming te stoken van de administratieve gebouwen. Ik heb daarover beschouwingen gehouden, als Hamlet, als Shakespeare. Wanneer die ambtenaren zich een beetje gezellig wensten te voelen bij hun diverse verrichtingen, reclameerden zij meer warmte. De warmte van mannenharten, vrouwenharten, kinderharten.
En ik wist dat, ik wist dat. Elke ochtend van de vijftienhonderd dagen gedurende welke ik mij gereedmaakte voor de muziek, ontvankelijk voor de schoonheid, voor de tederheid, die niet komen kan zonder geloof, elke avond, elke nacht van die dagen heb ik moeten worstelen, tot ik het gesmoord had, met het gekreun der gemartelden, der stervenden, heb ik tegen die woestheid en tegen dat leed moeten strijden, om te getuigen van de liefde.
Weegt mijn getuigenis op?
Het is er. Het is mijn raadsel dat mijn klaarheid wil worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten