29 Juli.
Van avond dit bericht in de courant:
‘Hedenmorgen is tusschen het ijzeren staketsel van het wandelhoofd te Scheveningen gevonden het lijk van Mej. C.v.S. uit A., die sedert eenigen tijd vermist werd.’De werkelijkheid drong niet eens onmiddelijk tot mij door, en ik was op het punt gewoon verder te lezen. Op eens kreeg ik een schok. Ik liet de krant zakken en keek strak voor mij uit. Mej. C.v.S. uit A.
Lientje!...
Ik las het heele bericht nog eens over. C.v.S. uit A. Er was geen twijfel mogelijk.
Toen kwamen die kalmte en die stilte over mij, die wel waarlijk des doods zijn, die alleen des doods zijn. Ik verzonk in gedachten, en 't was of ik recht in die oneindige koele en donkere ruimte staarde, die eens ons allen zal opnemen... Ruimte ja, ruimte en verluchting, dat was mijn voornaamste gewaarwording. Alle angst en afschuw, alle verdriet was mij verre. Dat heb je voor, als je gewend bent met abstracties om te gaan - dan verontrust de dood je in 't minst niet. De dood als feit namelijk. Wanneer de dood eenmaal een feit is, dan heft dit zichzelve op, en... is 't geen feit meer, maar alleen begrip. En als zoodanig houdt 't voor mij niet de minste verschrikking in... Lientje had nu tenminste rust, ze werd niet langer gekweld door haar-zelve. Ze was haarzelve ontvlucht metterdaad. Want 't stond van den beginne bij mij vast, dat er geen sprake van een ongeluk kon zijn. Dit was een vrijwillig, een moedwillig einde geweest... En was dit eigenlijk ook niet de eenige en afdoende oplossing voor haar? Het kind was onder een ongelukkig gesternte geboren - daar viel niets aan te veranderen. Ze zou zich altijd en onder alle omstandigheden ongelukkig gevoeld hebben. Alleen het einde kon bevrijding brengen. Dit was nu gebeurd. Alle pijn, alle angst, alle onrust was geleden. Zoo was 't beter. Zoo was 't goed.
Ik ga nu nog even naar de famile v. Sch.
Vreemd, ik zie heelemaal niet tegen dit bezoek op.
Zoo vertrouwd is mij de dood. Zoozeer beschouw ik hem als een goed vriend.
30 Juli
De heer en mevrouw v. Sch. bleken gisterenavond al naar A. vertrokken te zijn. Ook het lijk zou daarheen vervoerd worden, om in het familie-graf te worden bijgezet. Ik heb geen poging gedaan om Lientje nog eens te zien. Ach, ze is toch eigenlijk wel heel weinig in mijn leven geweest...
Haar ouders heb ik een briefje geschreven. Ze zullen 't niet begrijpen, vrees ik. Ik had hen liever gesproken. De toon, waarop iets gezegd wordt, is van zooveel belang. En ouwerwetsche menschen denken zoo heel anders over dergelijke dingen. Maar ik kan met den besten wil dit geval niet als een ramp beschouwen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten