24 jan. Dinsdag, 't Kleine zusje van Louisa Domela Nieuwenhuis is gestorven. Arme Louisa. Ze hield zo dol van 't kind.
Zondag liep ik uit de kerk jufr. Scholten naar huis. Ik geloof dat ze een penchant [zwak, voorliefde] voor me heeft - ik heb er een voor haar. Ze lijkt me de echte dochter van haar vader: de grote dogmatische theoloog. Ze heeft ook zoiets deftig, dogmatisch, vrijzinnig: alsof ze geen ogenblik in twijfel is over iets. Ik liep even bij Fruin aan, maar och, het schijnt heel naar te zijn [prof. Robert Fruin had de week ervoor een soort beroerte gehad]. Hij is vreselijk onrustig en schijnt op het ogenblik eigenlijk krankzinnig te zijn. Hij wil niemand zien, valt vreselijk uit, tobt over zijn werk. En hij is anders zo kalm en vriendelijk en zachtzinnig, 't is vreselijk.
Tin is naar Den Haag, naar grootje. 't Gezwel is doorgebroken. Arme grootje, ik ben bang dat 't mis loopt. Als 't nu maar niet lang duurt. Overal narigheid.
Ik denk tegenwoordig altijd aan dood en einde van alles. Ik vind het zo vreemd dat ik, nu zo gezond en sterk, ook eens weg zal zijn, een hoopje as, of ik er nooit geweest was. Ik hoop dat 't nog niet heel gauw zal zijn. Want ik moet mijn weg nog maken. Er moet iets van mij blijven leven. Dat is ook wel een beetje de reden waarom ik dit schrijf. Ik stel mij altijd voor hoe misschien een achter, achternichtje over 100 jaar deze bladzij vindt en er in lezen zal en zich verbazen zal, dat zo'n oude oudtante, nu allang dood, ook eens jong en bloeiend was. Gerard moet niet laat trouwen, 't is niet goed. Hij moet als God wil, zijn kinderen en kleinkinderen zien opgroeien. Als ik mijn examen gedaan heb en meer tijd heb, ga ik hierin mijn hele omgeving beschrijven, al die professoren, die later niets meer dan een naam zullen zijn. Wie weet wie het later eens opslaat, en interessant vindt.
150-2014>
Zondag liep ik uit de kerk jufr. Scholten naar huis. Ik geloof dat ze een penchant [zwak, voorliefde] voor me heeft - ik heb er een voor haar. Ze lijkt me de echte dochter van haar vader: de grote dogmatische theoloog. Ze heeft ook zoiets deftig, dogmatisch, vrijzinnig: alsof ze geen ogenblik in twijfel is over iets. Ik liep even bij Fruin aan, maar och, het schijnt heel naar te zijn [prof. Robert Fruin had de week ervoor een soort beroerte gehad]. Hij is vreselijk onrustig en schijnt op het ogenblik eigenlijk krankzinnig te zijn. Hij wil niemand zien, valt vreselijk uit, tobt over zijn werk. En hij is anders zo kalm en vriendelijk en zachtzinnig, 't is vreselijk.
Tin is naar Den Haag, naar grootje. 't Gezwel is doorgebroken. Arme grootje, ik ben bang dat 't mis loopt. Als 't nu maar niet lang duurt. Overal narigheid.
Ik denk tegenwoordig altijd aan dood en einde van alles. Ik vind het zo vreemd dat ik, nu zo gezond en sterk, ook eens weg zal zijn, een hoopje as, of ik er nooit geweest was. Ik hoop dat 't nog niet heel gauw zal zijn. Want ik moet mijn weg nog maken. Er moet iets van mij blijven leven. Dat is ook wel een beetje de reden waarom ik dit schrijf. Ik stel mij altijd voor hoe misschien een achter, achternichtje over 100 jaar deze bladzij vindt en er in lezen zal en zich verbazen zal, dat zo'n oude oudtante, nu allang dood, ook eens jong en bloeiend was. Gerard moet niet laat trouwen, 't is niet goed. Hij moet als God wil, zijn kinderen en kleinkinderen zien opgroeien. Als ik mijn examen gedaan heb en meer tijd heb, ga ik hierin mijn hele omgeving beschrijven, al die professoren, die later niets meer dan een naam zullen zijn. Wie weet wie het later eens opslaat, en interessant vindt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten