[14 mei 1940]
Er gingen al mensen naar de zeekant. In de verte zwaar geschut dat donderde. Gewone gedoe. Vliegmachines in het oosten. Even wat afweervuur. Aankondigingen van weer andere vliegtuigen. Waarschuwingen. Oppassen. Steeds hetzelfde. Vijfde dag van de oorlog. Wanneer ging Scheveningen eraan? Ik verbood naar de berichten van de radio te luisteren omdat al die waarschuwingen van overkomende vliegtuigen de mijnen zo zenuwachtig maakten. Ik zette de pet op en ging het duin op om de kimme af te zien, maar er lag daar niets te móórden. Ons mitrailleursnest op het bastion van De Witte was nog even rustig bezet met mannen vol bedauwde uniformen. Ze kregen hun menage.
Er kwamen uit het zuidwesten zeven machines over. Dekking zoeken. Sirenes. Er werd op geschoten. Niet een viel er. Ik wil dit nu niet verder beschrijven omdat het droog herhalen wordt, maar het bleef gevaarlijk en belangrijk. We lagen naast de muur en wachtten.
Hoe een korporaal in de ene hand een kuch kan hanteren en met de andere het handel en de trekker van een afweerwapen, begreep ik. Nu al kauwende schoot hij heel onverschillig op zijn medemensen daar boven die ons ook trachtten te treffen. Hij nam een slok thee uit een tinnen mok er tussendoor. Mensen zijn toch knappe dieren. Wat weten ze veel en wat doen ze het goed.
Toen de bui over was keken we eens rond. Alles kits. Ik zag een vissersschuitje: een hengst, de haven uitdrijven. Moest die nu garnalen gaan vangen? Mocht dat of gebeurde er nu iets anders? Tzal wel. Ik zag een schildwacht in volle wapenuitrusting met een burger babbelen. Mocht dat? Een schildwacht spreekt alleen het wachtwoord aan zijn meerdere uit. Hij stond te keuvelen en pafte sigaretten van een ochtendmeneer met een glad, natharig hoofd die wel naar iets zou ruiken. Hij had wel een haartang in zijn frontlok gehad. Die babbelende schildwacht beviel me niet. Geen krijgstucht... Wanhoop.
Een verpleegster uit het ziekenhuis aan de Gevers Deynootweg kwam zo vers en fris als een schone zakdoek naar boven. Een knap hompie vrouw. Ondernemende kuiten en flikkerende ogen. Ze floot zachtjes. Ze groette ons gehoorzaam en gedroeg zich alsof ze met ons allen getrouwd was. Volkomen vrijmoedigheid en door het uiterste doodsgevaar... onderworpen. We hadden haar zo kunnen kussen. Aan haar slapen en halsharen zag ik echter dat ze zéér kuis was. Ook godsdienstig. Waarom die zichtbare onderbenen? Waarom? Waarom vrouwen?
Vele vliegtuigen vlogen rond en er gebeurde niets. Droeg ons afweergeschut niet ver genoeg of waren de schutters onervaren?
Ik liep alleen terug en ik kòn het maar niet vinden. Heel Holland in nood en Scheveningen bleef vrij van de grote slagen. Gebeurde dit opzettelijk? Wilde men onze huizen sparen om ze na een mogelijke overgave te benutten als ziekenhuizen voor eigen gewonden? Ik hoopte het oprecht. Ik wilde niet gedood worden, bedacht ik al kuierende. Ik vond het leven een grote weelde. Ik was wel zeventig jaren maar wat betekent het aantal jaren als het lichaam jong is? En er gebeurde niets. Geen doden, geen branden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten