zondag 30 mei 2021

Alba de Céspedes • 30 mei 1968

• Alba de Céspedes was een Cubaans-Italiaanse schrijfster. 30 mei 1968 was de laatste dag van de Franse studentenopstand - de dag erna keerde de rust weer in Parijs en de rest van het land.
"Gedurende de mei-juni-revolte van 1968 woonde Alba de Céspedes in het hartje van het Parijse Quartier Latin. In de uit twintig ‘teksten’ - mengsel van poëzie en epiek - bestaande bundel ‘Chansons des filles de mai’ (‘Liederen van de meimeisjes’ - Le Seuil) legde zij op hartstochtelijke wijze getuigenis af van haar ongebroken geloof in de ‘verraden revolutie’ van de jeugd, van de ‘meimeisjes’ vooral, de vriendinnen van de jonge studenten en arbeiders, die in zo belangrijke mate het revolutionaire elan uit die bewogen dagen droegen." De vertaling van dit fragment is van Gerrit Komrij. Portret door Claudia Berardinelli,

30 mei 1968

't Is avond geworden en
hier
waar we wonen
op de linkeroever,
gingen vandaag onze dromen stuk.
Achter de ramen branden geen lichten
- sombere holten in vaalbleke gevels -
ogen die geen taal meer spreken
en uitzien over doodstille straten.
Nog één avond,
de laatste,
zullen we bij elkaar zijn:
wij, de verliefden van de revolutie.
Deze oever zal nog één keer
alleen voor ons zijn;
onze gevangenis, een ghetto
voor melaatsen.
De anderen blijven aan hun kant.
Ze durven de grens,
de Seine,
niet over te steken.
Ze gunnen ons het recht
op deze treurige avondwake
op deze vrijheid
bewaakt - op een afstand -
door een leger dat ons
waakzaam
bespiedt,
onze stilte is immers
onrustbarend.

Quartier Latin, de studenten
waken op de binnenplaats
van de Sorbonne.
De place de l'Odéon
koestert in haar armen,
ronde armen,
een zachte lentenacht.
De graffiti die de muren van
de universiteit versieren,
zwerven als dwaallichtjes
langs alle café-tafeltjes
van de boulevard Saint-Germain.
In onze straten, schuldig
aan medeplichtigheid,
is het losgewoelde straatstenengeschut
vervangen in aller ijl,
in alle ernst.
Ja, over de handen van de jeugd,
over de stenen van haar straten
rijden morgen
de mensen van de andere oever
om te genieten van
hun vrije zaterdag.

Op hun zolderkamertjes
rondom de Sorbonne
op hun kleine kamertjes
vol posters
- de fiere blik van Che -
jongens en meisjes, één en al
poëzie en opstand,
vrijend met de moed
der wanhoop
ze zouden liever
huilen.

De jongens met hun lange haar,
de meisjes met hun korte rokken,
hier
waar we wonen,
op de linkeroever,
vertrouwde gezichten.
De wrange geur van hun lichaam
de geur van studenten
is de vertrouwde geur
van onze wijk.

Overal waar je kijkt
hangen pamfletten
in de vorm van gedichten.
Morgen
in alle vroegte
worden er lappen reclame
overheen geplakt
voor koelkasten en
wasmachines.

De zwaluwen in het park
schreeuwen hun afscheidsgroet.
Uit de stapels takken langs de boulevard
stijgt een laatste walm op
van gas
maar niets is daar van over
wanneer ze van de andere oever komen
om zich te laten fotograferen
op de geraamten van
verbrande
auto's.

Oh, wij meikinderen,
helden van nachten vol sterren
en schoten.
Op de rozen van de verbeelding
luidt het antwoord - gummiknuppels.
Op de kruispunten, langs
de boulevards,
de spiedende ogen
op de daken van de
politieauto's;
de overvalwagens, de ambulances
de mannen met helmen,
gekleed, nee
vermomd in 't zwart,
met zwarte schilden;
een zo compleet mogelijke
sinistere
wapenrusting staat klaar om
een revolutie neer
te slaan
die niet plaats zal hebben.

De telefoondraden
doorsnijden de zwijgende hemel:
Littré, Odéon, Médicis,
ze antwoorden niet
vanavond.
Achter onze gesloten ramen,
bij de geluidloze telefoons,
de stille transistors,
waken we zwijgend,
nu wat we hopen
is neergesabeld.
Maar de gebaren van ons,
wij meikinderen,
blijven - onuitwisbaar -
hier
waar we wonen,
op de linkeroever,
hangen in de
lucht de tijd de ruimte.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten