Rome, 19 Mei.
De Sint-Pieter! Wie heeft nooit hooren spreken van de waereldberoemde Basiliek der waereldstad en der waereld? Wie, haar niet om strijd hooren verheerlijken door Dichter en Wijsgeer, door Kunstkenner en niet-kenner, door geloovige en ongeloovige? ‘De Sint-Pieter,’ zegt er een, ‘is het kortbegrip van het Nieuw en Christelijk Rome, gelijk het Kolossëum dat van het Oude Rome is: daar zijn op aarde geen twee gedenkteekenen, die, schoon op verschillende wijze, nadrukkelijker spreken tot het hart.’ Een ander noemt haar: ‘A huge gate of heaven, such as all flesh shall flock to kneel’ [‘een wijde hemelpoort, waar alles heenstroomt om te knielen’]; ja, zelfs de befaamde schrijver van The decline and fall of the Roman Empire, prijst haar als ‘het heerlijkste gebouw, dat ooit ten behoeve der Godsdienst is verrezen.’ Anderen, in zijne geestdrift deelende, plaatsen haar boven Salomoos Tempel en noemen haar met Ariostoos woorden, het Heiligdom ‘il piu bello e meglio adorno che vegge il sole’ [‘het schoonste en sierlijkste dat de zon beschijnt’]. Ik zou mijne citaten kunnen vermeerderen, maar meen er genoeg te hebben verzameld om geloof te vinden voor de verzekering, dat ik mij heden morgen met ongeduldig verlangen opmaakte om mij van mijne gelofte van gisteren te kwijten, en geen stap verder te doen, eer ik die ‘waereld in een waereld’ zou gezien hebben, zoo als - laatste citaat! - Albano uitriep, toen hij door het luik boven aan den koepel dezer kerk in de ontzettende diepte nederblikte. Ik kwam en zag en - besefte, dat ik hier nog menigmalen zou moeten komen en zien, wilde ik ook maar eenigermate verandwoording kunnen geven van wat ik zag; en zoo besloot ik, hier elken morgen, zoolang ik in Rome vertoefde, een uur van studie en genot te slijten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten