• Omer Karel De Laey (1876-1909) was een Vlaamse literator. In 1903 hield hij een dagboek bij tijdens een reis door Italië.
Woensdag, 18 November.
De regen stilt en ik ben op weg naar het Coliseum Al met eens staan zijn aschgrauwe muren vóór mij, met hunne bovenste steenblokken, tot in de wolken. Er ligt, in dit gespleten gebouw, een overblijfsel van macht en grootheid, dat eenen gewonen sterveling een davering, door zijne ribbenkas, jaagt. En deze overweldigende kracht vloeit niet, lijk bij Michel Angelo's reuzenbeelden, uit een gevoel van benauwdheid, maar uit de grootsche harmonie van vier opeengestapelde zuilengangen. De lichtloopende lijnen bezitten niets gruwelijks, maar veel kalmte en bewustheid van eene nooit te evenaren, wereldheerschappij. Eerst, op het zicht der onderaardsche krochten, langs binnen, rijst de keerzijde der oude beschaving. Keizers en slaven, burgers en senatoren, christenen en vestalienen moeten hier een zee uitgemaakt hebben van koppen en mantels, die steeg, van de roodgebloede arena, over Caesar's logie, in bonte kleurenspel, tot langs den blauwen hemel. Ginder hooge, op de bovenste gaanderij, staat een tourist en de zonne, die, uit het Westen, tusschen de pijlers boort, werpt de schaduw van zijn waterproof over den vergulden oostermuur. De stadsbedienden aansteken de gazlanteerns en de vledermuizen komen uit.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten