DINSDAG 20 JULI Vanmorgen om acht uur werd er een grote schietoefening gehouden. In een dal bij de mandieplaats was onze schietbaan met zelfgemaakte schietschijven als doelen. Eerst kwamen de tirelaars, daarna de brenschutters en tot slot de mortieren. In het algemeen is er niet gek geschoten en mogen we tevreden zijn. De kapitein is ook hier geweest en nu wordt de post Tigaras omgeruild met een groep van ons. Ik blijf op dezelfde post, waar ik niks treurig om ben. Morgen ga ik naar Siantar mijn haar eens laten knippen, want dat is weer hard nodig.
WOENSDAG 21 JULI Geen bijzonderheden zijn er te melden, alleen is er een gevangengenomen rampokker vandoor gegaan. Ze hadden hem aan een afvalkuil gezet en vergeten binnen te halen toen het donker werd. Van die gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt om er vandoor te gaan, waar ik hem geen ongelijk in kan geven.
Verder heb ik een lange brief geschreven naar het kampterrein waar mijn vroegere troep zou gaan kamperen, 's Avonds heb ik uit verveling wat geschaakt en verloren. Omn twaalf uur naar bed gegaan na mijn gebruikelijke avondgebed te hebben gebeden.
DONDERDAG 22 JULI Vandaag is het weer pasardag en net of ik het voelde; er moest weer een patrouille weg om een zeer donker geval op te gaan lossen. Er was reeds een patrouille naar de pasar en die werden in een jeep teruggebracht. Wij maakten van die gelegenheid gebruik om met drie man in de jeep mee te gaan naar Bangoen Mariah, de plaats van bestemming. Wat was daar nu gebeurd? Een vent had daar zijn eigen zuster 'opgeschreven' twee jaar geleden en was daarna naar Saniosir gevlucht en gisteren teruggekomen. Dit was volgens de kampongbewoners een zware zonde tegen de adat en vandaar dat we hem plus drie getuigen meenamen naar ons kamp. Er werd ook nog gevraagd of we die vent niet konden aframmelen ten aanschouwen van de hele kampong, ik zei dat we dat wel konden maar niet deden, omdat dit geen manier van recht was.
Het was intussen zeven uur en donker geworden en bovendien was er nog een flink onweer en om dit alles drie uur terug te lopen, daar hadden we niet veel zin in en zodoende bleven we in de kampong overnachten. Dat was voor hen een groot feest, want het bezoek van ons was het tweede van blanke personen, de kinderen hadden nog nooit een blanke gezien. Eerst werd er koffie klaargemaakt op zijn Indisch en daarna werd een kip aangeboden, die ik schoonmaakte en liet koken met hulp van een halve kampong. Kortom, in alles werd geholpen, zelfs het oproken van onze sigaretten, waarvoor we slechte terugkregen. Tot twaalf uur hebben we gekletst over adat, noni en meer van die dingen en toen we de keet leegschopten, vroegen ze ons of we soms noni's naast ons wilden hebben om te slapen. Dat werd vlug afgewimpeld. Dat is er niet bij.
Om één uur 's nachts werd ik wakker van een gezang uit de kampong. Ik trok mijn schoenen aan en ging naar buiten om te zien waar het gezang vandaan kwam. Daar waren onder een afdakje een stuk of tien noni's rijst aan 't stampen en met de klap van de stamper klonken hun stemmen en zongen zij echte Batakliedjes, eentonig maar mooi. De maan stond vol aan de hemel en al deze dingen stemden me tot nadenken. Ik stond daar in een wildvreemde omgeving, twintig kilometer van ons kamp, midden in de nacht te luisteren naar het geklop en gezang van de Batakschonen. Het was echt romantisch en het deed me denken aan een sprookje en toen moest ik toegeven, midden in de nacht onder gezang en maanlicht, dat Indië toch wel degelijk mooi en bekoorlijk is.
WOENSDAG 21 JULI Geen bijzonderheden zijn er te melden, alleen is er een gevangengenomen rampokker vandoor gegaan. Ze hadden hem aan een afvalkuil gezet en vergeten binnen te halen toen het donker werd. Van die gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt om er vandoor te gaan, waar ik hem geen ongelijk in kan geven.
Verder heb ik een lange brief geschreven naar het kampterrein waar mijn vroegere troep zou gaan kamperen, 's Avonds heb ik uit verveling wat geschaakt en verloren. Omn twaalf uur naar bed gegaan na mijn gebruikelijke avondgebed te hebben gebeden.
DONDERDAG 22 JULI Vandaag is het weer pasardag en net of ik het voelde; er moest weer een patrouille weg om een zeer donker geval op te gaan lossen. Er was reeds een patrouille naar de pasar en die werden in een jeep teruggebracht. Wij maakten van die gelegenheid gebruik om met drie man in de jeep mee te gaan naar Bangoen Mariah, de plaats van bestemming. Wat was daar nu gebeurd? Een vent had daar zijn eigen zuster 'opgeschreven' twee jaar geleden en was daarna naar Saniosir gevlucht en gisteren teruggekomen. Dit was volgens de kampongbewoners een zware zonde tegen de adat en vandaar dat we hem plus drie getuigen meenamen naar ons kamp. Er werd ook nog gevraagd of we die vent niet konden aframmelen ten aanschouwen van de hele kampong, ik zei dat we dat wel konden maar niet deden, omdat dit geen manier van recht was.
Het was intussen zeven uur en donker geworden en bovendien was er nog een flink onweer en om dit alles drie uur terug te lopen, daar hadden we niet veel zin in en zodoende bleven we in de kampong overnachten. Dat was voor hen een groot feest, want het bezoek van ons was het tweede van blanke personen, de kinderen hadden nog nooit een blanke gezien. Eerst werd er koffie klaargemaakt op zijn Indisch en daarna werd een kip aangeboden, die ik schoonmaakte en liet koken met hulp van een halve kampong. Kortom, in alles werd geholpen, zelfs het oproken van onze sigaretten, waarvoor we slechte terugkregen. Tot twaalf uur hebben we gekletst over adat, noni en meer van die dingen en toen we de keet leegschopten, vroegen ze ons of we soms noni's naast ons wilden hebben om te slapen. Dat werd vlug afgewimpeld. Dat is er niet bij.
Om één uur 's nachts werd ik wakker van een gezang uit de kampong. Ik trok mijn schoenen aan en ging naar buiten om te zien waar het gezang vandaan kwam. Daar waren onder een afdakje een stuk of tien noni's rijst aan 't stampen en met de klap van de stamper klonken hun stemmen en zongen zij echte Batakliedjes, eentonig maar mooi. De maan stond vol aan de hemel en al deze dingen stemden me tot nadenken. Ik stond daar in een wildvreemde omgeving, twintig kilometer van ons kamp, midden in de nacht te luisteren naar het geklop en gezang van de Batakschonen. Het was echt romantisch en het deed me denken aan een sprookje en toen moest ik toegeven, midden in de nacht onder gezang en maanlicht, dat Indië toch wel degelijk mooi en bekoorlijk is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten