• Jacob Segersz van der Brugge (?-?), bevelhebber eener expeditie van 7 matrozen, die door de Noorsche compagnie naar Groenland gezonden, daar van 30 Aug. 1633 tot 27 Mei 1634, gedurende 9 maanden min 5 dagen, overwinterde om na te gaan, of in die streken eenig voordeel voor de Compagnie te behalen viel. De bevelhebber gaf van deze overwintering een eenvoudig en trouw verhaal, aan de bewindhebbers zijner Compagnie opgedragen, en getiteld: Journael of dagh-register gehouden by Seven Matroosen in haer overwinteren op Spitsbergen in Maurits-Bay (Amst. c. 1660).
[30 Ianuary 1634]
Den 30 dito, de Windt ende het weder als voren, met donckere lugt. Teghens den middach begonst de dach wat door te breken, so dat wy sagen het ijs sich te separeren ende gaende te werden, als doen sond ick twee van ons Companjons met Touwen naer het strand, om de op gisteren ghedooden Beer daer mede te versekeren, die zy niet vonden, maer wegh gedreven was. Het ijs in de Noord-bahij was mede gescheurt, ende scheen t’ Zeewaert te drijven. Des na-middaechs de Wind Zuijen: wy maekten doen weder Iacht op een Beer, die achter der Deenen vaten lach en sliep, dan also wy voor de wint op hem afquamen, kreegh de snof in de neus, ende nam de vlucht. Snachts variabile wint Z.W. N.W. Zuyden ende Z.O. bol ende sacht na dese Lands Winter gesproken.
[31 Ianuary 1634]
Den 31 dito, de wind Zuyt ende Suyt-Oost, met harde koude ende donckere Lucht. Na-middagh vloeydent water tot twee roeden van de Tent; het hadde noyt so hoog geweest. Het ijs dreef noch gestadigh de West-bahij uyt: maer het scheen ontrent de selve Bahij in Zee dicht van ijs te zijn. Des avonts schoten wy na een Beer achter onse Tent, maer en is niet gerocht. In der nacht verhief sich de Wind weder.
[1 February 1634]
Den eersten Februarij, + variabile wind alles soude omgewaeyt hebben. Verleden nacht hadde het water tot aen ons Tent geweest. Dese voornacht was het soo doncker datmen nauwlijcks sneeu konde bekennen, de windt N. ende N.O.
[2 February 1634]
Den 2 dito, de wind als voren, so dat de Noort-bahy vol ijs lach. Ontrent middagh quamen onse Compagnions uyt de Stoof, seyden sonderlingh geen beeren vernomen te hebben: ick liet haer by ons blijven tot naeder ghelegentheydt. Na-middagh maeckten wy Iacht na vijf of ses beeren, die so haest sy ons vernamen, te water liepen, ende het ons so ontleyden. Inden avond maeckten wy weder drie of 4 mael Iacht op troupen beeren; som twee, drie of 4 by den anderen, doch en konden geen bekruypen: wy bevinden deselve als nu so schou, dat so haest sy ons gewaer werden deur gaen. Het hadde voorleden nacht ende desen dagh soo harde gevrosen, dat de beeren op sommige plaetsen over ’t nieuwe gevrosen ijs liepen. Desen nacht de wind op ’t heele Compas met klaer weer.
[3 February 1634]
Den 3 dito, variabile Windt met duysterheyt ende jacht-sneeu. Desen morgen schoten wy weder na een Beer, dan also sy de Tent schuwen, komen niet wel binnen schoot. Na middach vernamen weder 2 Ionge beeren, daer wy na schoten, ende op uytvielen; sy wilden malkander niet verlaten: over mits al de Lensen krom gheraeckt waren, rochten sy beyde te gelijck van de strandt-ijs inde Bahij, alwaer wy d’ eene gedoodt hebben, het andere daer noch gestadigh by komende bleete, ende wierdt met de lensen 3 of 4 steken ghegeven, endelijck siende dat hy sijn macker niet konde behulpigh wesen, nam de vlucht na ’t Doot-mannen Eylandt: wy hebben de ghedoode beer op ghehaeldt, ende voorts gevilt. Op dato ginck ick met vijf mijne Companjons na ’t Rif over ’t Kerckhof, ende soo voor de Tenten omkomende, hebben niet vernomen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten