• Femke Halsema (1966) bracht in 2006 - ze was toen fractievoorzitter van GroenLinks - op uitnodiging van Kinderstem/Cordaid een bezoek aan India, na een eerder bezoek dat jaar aan het welvarende deel van het land. Voor NRC Handelsblad hield ze tijdens dat bezoek een 'Hollands dagboek' bij.
[27 juli] [28-29 juli] [30 juli]
Maandag [31 juli]
Om half zes wakker. Voor de deur vier slapende mannen die zich als onze bewaker hebben opgeworpen. Vrouwen halen water, kinderen komen zich vergapen. We nemen lang en ontroerd afscheid.
Eenmaal in Hyderabad knijpen Ebru [Umar] en ik er een paar uur tussen uit. Vannacht vliegen we terug naar huis, na een diner met de plaatselijke notabelen. Het chronische slaapgebrek wreekt zich. In de hotellobby bespreken we de politiek, Theo van Gogh, Hirsi Ali en Verdonk, en andere wereldgebeurtenissen die ons kleine land en meestal ook ons in de greep houden.
Dinsdag [1 augustus]
Van Schiphol rijd ik via een speelgoedwinkel naar huis. In Hyderabad heb ik een Indiase barbie voor mijn dochter bemachtigd. Omdat bij een tweeling verdelende rechtvaardigheid een heilig principe is, schaf ik voor mijn zoon een plastic boormachine aan. Als ik al illusies had over een seksevrije opvoeding, dan heb ik die, sinds zij begonnen te praten, diep begraven.
Thuis vermorzel ik hen zachtjes om daarna de waterschade tot me door te laten dringen. Overal staan droogmachines die het vocht uit de muren en de vloer trekken. De verbouwing van een half jaar geleden is deels ongedaan gemaakt. Terwijl Robert naar zijn werk rent, vertel ik mijn moeder die vandaag oppast over India.
De rest van de dag doe ik boodschappen en de was. ’s Avonds proberen Robert en ik orde in de chaos te scheppen. Met de vervroegde verkiezingen, een nieuwe verbouwing en zijn werk, vragen we ons enigszins vertwijfeld af hoe we het allemaal moeten redden.
dinsdag 31 juli 2018
maandag 30 juli 2018
Paul de Wispelaere -- 31 juli 1991
• Het verkoolde alfabet. Dagboek 1990-1991 van de Vlaamse schrijver Paul de Wispelaere (1928-2016) volgt gedurende een jaar met een soort zigzag-beweging het leven van de auteur, die er allerlei episoden en gebeurtenissen uit de actualiteit en het verleden associatief met elkaar in verbindt.
Juli
Gistermiddag onze vrienden Herman en Lou Sabbe bezocht. Onze korte omhelzing was een van de treurigste, verscheurend-ste momenten die ik ooit heb beleefd. De nacht voordien was hun vijfentwintigjarige zoon Roel verongelukt met zijn nieuwe, snelle auto. Zij waren verbijsterd, overmand en gebroken door machteloos verdriet. En toch vertelden zij vrij rustig, met een verwonderlijke zelfbeheersing, hoe zij die morgen hadden doorgebracht. Terwijl zij vertelden, kreeg ik een onthutsend besef van de kracht van het woord dat een verhaal voortbrengt waarin de emotie tijdelijk bezworen wordt, en iemand die er plotseling niet meer is als het ware nog in leven wordt gehouden. Het ergste was het zwijgen, de kuil van het niets, en daarom werd er gepraat. Het laatste, het doodgewone, wat hij thuis had gedaan: een overhemd uitkiezen, zorgvuldig een stropdas knopen, een jas aantrekken, kreeg nu de betekenis van een definitief afscheids-ritueel.
Zij waren om half zes gewekt door de telefoon en Lou had onmiddellijk het ergste vermoed. Aan het toestel een stem die als uit de onderwereld was gekomen. Hoe overleeft je lichaam die schok? Daarna waren zij naar de plaats van de ramp gereden en hadden vanaf een afrit van de snelweg de totaal vernielde auto beneden in een weiland zien liggen. Hier, op deze plek had hij, net voor het rammen van de vangrail, nog een ogenblik geleefd. Zelfs geen remsporen, dat laatste ogenblik was razend snel geweest. Hij had te kort geleefd om te leren hoe je dood moet gaan. Niemand zou ooit weten of begrijpen wat er werkelijk was gebeurd. Daarna waren zij naar het gesticht gereden waar hij voorlopig was opgebaard, om hem officieel te identificeren. Er was niets aan hem te zien, hij was mooi alsof hij ontspannen lag te slapen. Alleen, maar daarvoor moest je opzettelijk en nauwkeurig kijken, een dodelijke deuk in het achterhoofd. Was hij het? Geen twijfel mogelijk. 'Ik heb hem omhelsd, maar hij was zo koud, zo koud, en ik kon hem niet meer verwarmen,' zei en herhaalde Lou met de bloedende stem van de moeder die hem gebaard, gekoesterd en onherroepelijk verloren had. En Herman zei onder meer: 'Hij was zo vreemd de laatste tijd, misschien had ik meer met hem moeten praten.' Ach, dacht ik, dat denken we altijd, maar heb je misschien niet juist geleerd te zwijgen in deze tijd waarin de stem van de vader overal op hoongelach wordt onthaald? We hadden het er ook nog even over dat elke tijd en elk systeem zijn eigen waanzin produceert. Jaarlijks tienduizenden jonge doden op de Europese autowegen, die erfenis van Hitier en Mussolini, en de reclame van de geldmacht die die waanzin straffeloos ondersteunt. Ondanks alles dronken we een glas wijn, we keken elkaar met betraande ogen aan in het verschrikkelijke besef dat het leven in dit huis nooit meer hetzelfde zou zijn als voorheen. Ik dacht: hijzelf is van allen die hem hebben gekend de enige die niet weet dat hij dood is en dat zijn afwezigheid in deze kamers nog heel lang al dezelfde vormen aan zal nemen, maar dan in negatief, als toen hij nog aanwezig was.
[...]
Juli
Gistermiddag onze vrienden Herman en Lou Sabbe bezocht. Onze korte omhelzing was een van de treurigste, verscheurend-ste momenten die ik ooit heb beleefd. De nacht voordien was hun vijfentwintigjarige zoon Roel verongelukt met zijn nieuwe, snelle auto. Zij waren verbijsterd, overmand en gebroken door machteloos verdriet. En toch vertelden zij vrij rustig, met een verwonderlijke zelfbeheersing, hoe zij die morgen hadden doorgebracht. Terwijl zij vertelden, kreeg ik een onthutsend besef van de kracht van het woord dat een verhaal voortbrengt waarin de emotie tijdelijk bezworen wordt, en iemand die er plotseling niet meer is als het ware nog in leven wordt gehouden. Het ergste was het zwijgen, de kuil van het niets, en daarom werd er gepraat. Het laatste, het doodgewone, wat hij thuis had gedaan: een overhemd uitkiezen, zorgvuldig een stropdas knopen, een jas aantrekken, kreeg nu de betekenis van een definitief afscheids-ritueel.
Zij waren om half zes gewekt door de telefoon en Lou had onmiddellijk het ergste vermoed. Aan het toestel een stem die als uit de onderwereld was gekomen. Hoe overleeft je lichaam die schok? Daarna waren zij naar de plaats van de ramp gereden en hadden vanaf een afrit van de snelweg de totaal vernielde auto beneden in een weiland zien liggen. Hier, op deze plek had hij, net voor het rammen van de vangrail, nog een ogenblik geleefd. Zelfs geen remsporen, dat laatste ogenblik was razend snel geweest. Hij had te kort geleefd om te leren hoe je dood moet gaan. Niemand zou ooit weten of begrijpen wat er werkelijk was gebeurd. Daarna waren zij naar het gesticht gereden waar hij voorlopig was opgebaard, om hem officieel te identificeren. Er was niets aan hem te zien, hij was mooi alsof hij ontspannen lag te slapen. Alleen, maar daarvoor moest je opzettelijk en nauwkeurig kijken, een dodelijke deuk in het achterhoofd. Was hij het? Geen twijfel mogelijk. 'Ik heb hem omhelsd, maar hij was zo koud, zo koud, en ik kon hem niet meer verwarmen,' zei en herhaalde Lou met de bloedende stem van de moeder die hem gebaard, gekoesterd en onherroepelijk verloren had. En Herman zei onder meer: 'Hij was zo vreemd de laatste tijd, misschien had ik meer met hem moeten praten.' Ach, dacht ik, dat denken we altijd, maar heb je misschien niet juist geleerd te zwijgen in deze tijd waarin de stem van de vader overal op hoongelach wordt onthaald? We hadden het er ook nog even over dat elke tijd en elk systeem zijn eigen waanzin produceert. Jaarlijks tienduizenden jonge doden op de Europese autowegen, die erfenis van Hitier en Mussolini, en de reclame van de geldmacht die die waanzin straffeloos ondersteunt. Ondanks alles dronken we een glas wijn, we keken elkaar met betraande ogen aan in het verschrikkelijke besef dat het leven in dit huis nooit meer hetzelfde zou zijn als voorheen. Ik dacht: hijzelf is van allen die hem hebben gekend de enige die niet weet dat hij dood is en dat zijn afwezigheid in deze kamers nog heel lang al dezelfde vormen aan zal nemen, maar dan in negatief, als toen hij nog aanwezig was.
[...]
zondag 29 juli 2018
Raoul de Jong -- 30 juli 1996
• Raoul de Jong (1984) is een schrijver. Hij hield in 1996 een dagboek bij dat is gepubliceerd als Dagboek van een puber.
Dinsdag 30 juli 1996
Lief dagboek,
Ben ik nou wel echt een mens? Ik was vandaag heel erg bezig met wat ik gister op tv heb gezien. Ik ben de laatste tijd ook heel erg bezig met wat nou de waarheid is. Waarom ben ik hier op aarde? En waarom gebeuren de dingen zoals ze gebeuren? De vragen spookten me door het hoofd. Ik was er continu mee bezig. Daarbij kwam ook dat ik de tijd zo snel vind gaan. De twaalf jaar van mijn leven zijn voorbijgevlogen. En dan ben ik bij de volgende vraag beland: waarom gaat de tijd zoals de tijd gaat? Ik voelde me net zoals toen ik ontdekte dat de aarde een planeet was, heel zweverig. Ik was er gewoon niet bij met mijn hoofd.
Dinsdag 30 juli 1996
Lief dagboek,
Ben ik nou wel echt een mens? Ik was vandaag heel erg bezig met wat ik gister op tv heb gezien. Ik ben de laatste tijd ook heel erg bezig met wat nou de waarheid is. Waarom ben ik hier op aarde? En waarom gebeuren de dingen zoals ze gebeuren? De vragen spookten me door het hoofd. Ik was er continu mee bezig. Daarbij kwam ook dat ik de tijd zo snel vind gaan. De twaalf jaar van mijn leven zijn voorbijgevlogen. En dan ben ik bij de volgende vraag beland: waarom gaat de tijd zoals de tijd gaat? Ik voelde me net zoals toen ik ontdekte dat de aarde een planeet was, heel zweverig. Ik was er gewoon niet bij met mijn hoofd.
zaterdag 28 juli 2018
J. Everts -- 29 juli 1911
• In 1915 publiceerde J. Everts (1882-1954) een fictief dagboek in De Gids.
29 Juli.
Van avond dit bericht in de courant:
Lientje!...
Ik las het heele bericht nog eens over. C.v.S. uit A. Er was geen twijfel mogelijk.
Toen kwamen die kalmte en die stilte over mij, die wel waarlijk des doods zijn, die alleen des doods zijn. Ik verzonk in gedachten, en 't was of ik recht in die oneindige koele en donkere ruimte staarde, die eens ons allen zal opnemen... Ruimte ja, ruimte en verluchting, dat was mijn voornaamste gewaarwording. Alle angst en afschuw, alle verdriet was mij verre. Dat heb je voor, als je gewend bent met abstracties om te gaan - dan verontrust de dood je in 't minst niet. De dood als feit namelijk. Wanneer de dood eenmaal een feit is, dan heft dit zichzelve op, en... is 't geen feit meer, maar alleen begrip. En als zoodanig houdt 't voor mij niet de minste verschrikking in... Lientje had nu tenminste rust, ze werd niet langer gekweld door haar-zelve. Ze was haarzelve ontvlucht metterdaad. Want 't stond van den beginne bij mij vast, dat er geen sprake van een ongeluk kon zijn. Dit was een vrijwillig, een moedwillig einde geweest... En was dit eigenlijk ook niet de eenige en afdoende oplossing voor haar? Het kind was onder een ongelukkig gesternte geboren - daar viel niets aan te veranderen. Ze zou zich altijd en onder alle omstandigheden ongelukkig gevoeld hebben. Alleen het einde kon bevrijding brengen. Dit was nu gebeurd. Alle pijn, alle angst, alle onrust was geleden. Zoo was 't beter. Zoo was 't goed.
Ik ga nu nog even naar de famile v. Sch.
Vreemd, ik zie heelemaal niet tegen dit bezoek op.
Zoo vertrouwd is mij de dood. Zoozeer beschouw ik hem als een goed vriend.
30 Juli
De heer en mevrouw v. Sch. bleken gisterenavond al naar A. vertrokken te zijn. Ook het lijk zou daarheen vervoerd worden, om in het familie-graf te worden bijgezet. Ik heb geen poging gedaan om Lientje nog eens te zien. Ach, ze is toch eigenlijk wel heel weinig in mijn leven geweest...
Haar ouders heb ik een briefje geschreven. Ze zullen 't niet begrijpen, vrees ik. Ik had hen liever gesproken. De toon, waarop iets gezegd wordt, is van zooveel belang. En ouwerwetsche menschen denken zoo heel anders over dergelijke dingen. Maar ik kan met den besten wil dit geval niet als een ramp beschouwen.
29 Juli.
Van avond dit bericht in de courant:
‘Hedenmorgen is tusschen het ijzeren staketsel van het wandelhoofd te Scheveningen gevonden het lijk van Mej. C.v.S. uit A., die sedert eenigen tijd vermist werd.’De werkelijkheid drong niet eens onmiddelijk tot mij door, en ik was op het punt gewoon verder te lezen. Op eens kreeg ik een schok. Ik liet de krant zakken en keek strak voor mij uit. Mej. C.v.S. uit A.
Lientje!...
Ik las het heele bericht nog eens over. C.v.S. uit A. Er was geen twijfel mogelijk.
Toen kwamen die kalmte en die stilte over mij, die wel waarlijk des doods zijn, die alleen des doods zijn. Ik verzonk in gedachten, en 't was of ik recht in die oneindige koele en donkere ruimte staarde, die eens ons allen zal opnemen... Ruimte ja, ruimte en verluchting, dat was mijn voornaamste gewaarwording. Alle angst en afschuw, alle verdriet was mij verre. Dat heb je voor, als je gewend bent met abstracties om te gaan - dan verontrust de dood je in 't minst niet. De dood als feit namelijk. Wanneer de dood eenmaal een feit is, dan heft dit zichzelve op, en... is 't geen feit meer, maar alleen begrip. En als zoodanig houdt 't voor mij niet de minste verschrikking in... Lientje had nu tenminste rust, ze werd niet langer gekweld door haar-zelve. Ze was haarzelve ontvlucht metterdaad. Want 't stond van den beginne bij mij vast, dat er geen sprake van een ongeluk kon zijn. Dit was een vrijwillig, een moedwillig einde geweest... En was dit eigenlijk ook niet de eenige en afdoende oplossing voor haar? Het kind was onder een ongelukkig gesternte geboren - daar viel niets aan te veranderen. Ze zou zich altijd en onder alle omstandigheden ongelukkig gevoeld hebben. Alleen het einde kon bevrijding brengen. Dit was nu gebeurd. Alle pijn, alle angst, alle onrust was geleden. Zoo was 't beter. Zoo was 't goed.
Ik ga nu nog even naar de famile v. Sch.
Vreemd, ik zie heelemaal niet tegen dit bezoek op.
Zoo vertrouwd is mij de dood. Zoozeer beschouw ik hem als een goed vriend.
30 Juli
De heer en mevrouw v. Sch. bleken gisterenavond al naar A. vertrokken te zijn. Ook het lijk zou daarheen vervoerd worden, om in het familie-graf te worden bijgezet. Ik heb geen poging gedaan om Lientje nog eens te zien. Ach, ze is toch eigenlijk wel heel weinig in mijn leven geweest...
Haar ouders heb ik een briefje geschreven. Ze zullen 't niet begrijpen, vrees ik. Ik had hen liever gesproken. De toon, waarop iets gezegd wordt, is van zooveel belang. En ouwerwetsche menschen denken zoo heel anders over dergelijke dingen. Maar ik kan met den besten wil dit geval niet als een ramp beschouwen.
woensdag 25 juli 2018
Caroline Cowles Richards -- 26 juli 1863
• Caroline Cowles Richards (1842-1913): Village Life in America 1852-1872, Including the period of the American Civil War as told in the diary of a school-girl.
July 26.—Charlie Wheeler was buried with military honors from the Congregational church to-day. Two companies of the 54th New York State National Guard attended the funeral, and the church was packed, galleries and all. It was the saddest funeral and the only one of a soldier that I ever attended. I hope it will be the last. He was killed at Gettysburg, July 3, by a sharpshooter’s bullet. He was a very bright young man, graduate of Yale college and was practising law. He was captain of Company K, 126th N. Y. Volunteers. I have copied an extract from Mr. Morse’s lecture, “You and I”: “And who has forgotten that gifted youth, who fell on the memorable field of Gettysburg? To win a noble name, to save a beloved country, he took his place beneath the dear old flag, and while cannon thundered and sabers clashed and the stars of the old Union shone above his head he went down in the shock of battle and left us desolate, a name to love and a glory to endure. And as we solemnly know, as by the old charter of liberty we most sacredly swear, he was truly and faithfully and religiously
July 26.—Charlie Wheeler was buried with military honors from the Congregational church to-day. Two companies of the 54th New York State National Guard attended the funeral, and the church was packed, galleries and all. It was the saddest funeral and the only one of a soldier that I ever attended. I hope it will be the last. He was killed at Gettysburg, July 3, by a sharpshooter’s bullet. He was a very bright young man, graduate of Yale college and was practising law. He was captain of Company K, 126th N. Y. Volunteers. I have copied an extract from Mr. Morse’s lecture, “You and I”: “And who has forgotten that gifted youth, who fell on the memorable field of Gettysburg? To win a noble name, to save a beloved country, he took his place beneath the dear old flag, and while cannon thundered and sabers clashed and the stars of the old Union shone above his head he went down in the shock of battle and left us desolate, a name to love and a glory to endure. And as we solemnly know, as by the old charter of liberty we most sacredly swear, he was truly and faithfully and religiously
Of all our friends the noblest,These were patriots, these were our jewels. When shall we see their like again? And of every soldier who has fallen in this war his friends may 155write just as lovingly as you and I may do of those to whom I pay my feeble tribute.”
The choicest and the purest,
The nearest and the dearest,
In the field at Gettysburg.
154Of all the heroes bravest,
Of soul the brightest, whitest,
Of all the warriors greatest,
Shot dead at Gettysburg.
And where the fight was thickest,
And where the smoke was blackest,
And where the fire was hottest,
On the fields of Gettysburg,
There flashed his steel the brightest,
There blazed his eyes the fiercest,
There flowed his blood the reddest
On the field of Gettysburg.
O wailing winds of heaven!
O weeping dew of evening!
O music of the waters
That flow at Gettysburg,
Mourn tenderly the hero,
The rare and glorious hero,
The loved and peerless hero,
Who died at Gettysburg.
His turf shall be the greenest,
His roses bloom the sweetest,
His willow droop the saddest
Of all at Gettysburg.
His memory live the freshest,
His fame be cherished longest,
Of all the holy warriors,
Who fell at Gettysburg.
Matthijs Vermeulen -- 25 juli 1945
• Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Zijn dagboek 1944-1945 is gepubliceerd als Het enige hart.
25 juli 1945
Gistermiddag te Parijs geweest om mij te laten fotograferen daar mijn identiteitskaart vernieuwd moet worden. Ik schik mij met weerzin naar zulke formaliteiten en controles, die mij nutteloze beperkingen schijnen van de vrijheid. Maar ik heb niet kunnen besluiten mijn hoofd te leggen in de handen van een coiffeur. Sinds ik je kende arrangeerde jij mijn kop, en 't is mij onverdraaglijk dat een ander dit zou doen.
Terwijl de trein reed te midden van een onbeweeglijk, feilloos azuur, werd ik opeens overvallen door heel het geweld van je herinnering. De woorden 'het enige hart' kregen plotseling de sonoriteit van een symfonie, de resonans van een onuitsprekelijk geluk. Ik had moeite mijn tranen, die nog niet gevloeid hebben, te weerhouden.
[...]
De foto's zijn geworden als die van een schim. Transparant alsof er voor de plaat en voor het licht nog slechts enkele vage, vluchtige lijnen te vangen waren. Het zou mij verbazen wanneer die bijna onvatbare oorzaak van chemische invloeden nog lang op deze planeet vertoeft.
Ik heb de gelegenheid gebruikt om de expositie te bezichtigen van de 'Hitleriaanse misdaden'. Ik nam er twee fundamentele noties van mee. De eerste: het aantal der systematisch, methodisch vermoorden bedraagt ongeveer tweeënzestig miljoen. Dat is ruim tweemaal meer dan de doden van de zwarte pest die over Europa woedde tussen 1346-1353. Ik heb uitgerekend hoeveel dit is per uur, per minuut. Ten tweede: In de concentratiekampen dienden de lijkverbrandingsovens om de centrale verwarming te stoken van de administratieve gebouwen. Ik heb daarover beschouwingen gehouden, als Hamlet, als Shakespeare. Wanneer die ambtenaren zich een beetje gezellig wensten te voelen bij hun diverse verrichtingen, reclameerden zij meer warmte. De warmte van mannenharten, vrouwenharten, kinderharten.
En ik wist dat, ik wist dat. Elke ochtend van de vijftienhonderd dagen gedurende welke ik mij gereedmaakte voor de muziek, ontvankelijk voor de schoonheid, voor de tederheid, die niet komen kan zonder geloof, elke avond, elke nacht van die dagen heb ik moeten worstelen, tot ik het gesmoord had, met het gekreun der gemartelden, der stervenden, heb ik tegen die woestheid en tegen dat leed moeten strijden, om te getuigen van de liefde.
Weegt mijn getuigenis op?
Het is er. Het is mijn raadsel dat mijn klaarheid wil worden.
25 juli 1945
Gistermiddag te Parijs geweest om mij te laten fotograferen daar mijn identiteitskaart vernieuwd moet worden. Ik schik mij met weerzin naar zulke formaliteiten en controles, die mij nutteloze beperkingen schijnen van de vrijheid. Maar ik heb niet kunnen besluiten mijn hoofd te leggen in de handen van een coiffeur. Sinds ik je kende arrangeerde jij mijn kop, en 't is mij onverdraaglijk dat een ander dit zou doen.
Terwijl de trein reed te midden van een onbeweeglijk, feilloos azuur, werd ik opeens overvallen door heel het geweld van je herinnering. De woorden 'het enige hart' kregen plotseling de sonoriteit van een symfonie, de resonans van een onuitsprekelijk geluk. Ik had moeite mijn tranen, die nog niet gevloeid hebben, te weerhouden.
[...]
De foto's zijn geworden als die van een schim. Transparant alsof er voor de plaat en voor het licht nog slechts enkele vage, vluchtige lijnen te vangen waren. Het zou mij verbazen wanneer die bijna onvatbare oorzaak van chemische invloeden nog lang op deze planeet vertoeft.
Ik heb de gelegenheid gebruikt om de expositie te bezichtigen van de 'Hitleriaanse misdaden'. Ik nam er twee fundamentele noties van mee. De eerste: het aantal der systematisch, methodisch vermoorden bedraagt ongeveer tweeënzestig miljoen. Dat is ruim tweemaal meer dan de doden van de zwarte pest die over Europa woedde tussen 1346-1353. Ik heb uitgerekend hoeveel dit is per uur, per minuut. Ten tweede: In de concentratiekampen dienden de lijkverbrandingsovens om de centrale verwarming te stoken van de administratieve gebouwen. Ik heb daarover beschouwingen gehouden, als Hamlet, als Shakespeare. Wanneer die ambtenaren zich een beetje gezellig wensten te voelen bij hun diverse verrichtingen, reclameerden zij meer warmte. De warmte van mannenharten, vrouwenharten, kinderharten.
En ik wist dat, ik wist dat. Elke ochtend van de vijftienhonderd dagen gedurende welke ik mij gereedmaakte voor de muziek, ontvankelijk voor de schoonheid, voor de tederheid, die niet komen kan zonder geloof, elke avond, elke nacht van die dagen heb ik moeten worstelen, tot ik het gesmoord had, met het gekreun der gemartelden, der stervenden, heb ik tegen die woestheid en tegen dat leed moeten strijden, om te getuigen van de liefde.
Weegt mijn getuigenis op?
Het is er. Het is mijn raadsel dat mijn klaarheid wil worden.
zondag 22 juli 2018
Jan Bouwer -- 23 juli 1944
• De Nederlandse journalist Jan Bouwer zat tijdens de bezetting door de Japanners ondergedoken in Bandoeng. Zijn dagboek uit die tijd is gepubliceerd onder de titel Het vermoorde land.
Zondag, 23 juli
De Japanse premier Tojo heeft in een rede aan het Japanse volk medegedeeld, dat 'na zware strijd Saipan in handen van de vijand is gevallen'. Nog is zijn taal opschepperig, wanneer hij zegt, dat 'nu de gelegenheid is gekomen om de vijanden van Dai Nippon te vernietigen en de eindoverwinning te behalen'. 'De echte oorlog begint nu pas', waarschuwde Tojo het Japanse volk. Voor Japan zelf is dat zeker waar...
Intussen hebben verdere wijzigingen in de Japanse oorlogsleiding plaatsgehad. O.m. is een nieuw hoofd van de legervoorlichting benoemd.
Zelfs de kampioen-wensdenker onder de Japanners, adm. Takahashi slaat een gematigder toon aan. In een artikel in Japanse bladen, overgenomen door de Indonesische pers, zei hij, dat 'de oorlog plotseling een wending heeft genomen. De vijand zal zijn posities op de veroverde eilanden versterken en daarna verder oprukken. Ook het voornemen van de vijand om nu Nippon zelf aan te vallen, mag niet langer als onwaarschijnlijk worden beschouwd'.
Volgens inlichtingen uit Indonesische bron hebben geallieerde vliegtuigen in de nacht van 15 op 16 juli j.l. delen van de spoorlijn, die aan de zuidkust in aanleg is tussen Malingping, Bajah en Pelaboehanratoe gebombardeerd.
De ongeregeldheden in het gebied van Indramajoe lijken meer op een rampokpartij dan een opstand. De relletjes zijn door het optreden van de Japanners beperkt gebleven tot Djatiwangi, waar de wedana en de assistent-wedana zijn vermoord. De regent van Indramajoe is er vandoor gegaan.
In Tjilatjap zijn 48 'heiho's' door de Japanners geëxecuteerd, omdat zij weigerden aan boord van een Japans transportschip te gaan. De berichten over deserties in het volksleger worden steeds talrijker.
Het nieuws uit de stad draait om berichten, dat de concentratiekampen weer door elkaar worden geschud. De meeste mensen weten niet meer waar de mannen en vrouwen in de kampen op dit ogenblik zijn. Er is geen touw meer aan vast te knopen. Het is voor mij ook vrijwel ondoenlijk geworden om de verplaatsingen van de gevangenen en geïnterneerden bij te houden.
In Midden-Java overleed op 19 juli j.1. na een kortstondige ziekte de Mangkoenegoro, hoofd van het Mangkoenegorose rijk, een vorst, die het Nederlandse gezag zeer goed was gezind. Tot zijn opvolger hebben de Japanners benoemd zijn bijzoon K.B.P. Hamidjojo Saroso. Premier Tojo en de opperbevelhebber van de Japanse strijdkrachten in de zuidelijk Pacific, maarschalk graaf Terachi zonden condoleantie-telegrammen.
Zondag, 23 juli
De Japanse premier Tojo heeft in een rede aan het Japanse volk medegedeeld, dat 'na zware strijd Saipan in handen van de vijand is gevallen'. Nog is zijn taal opschepperig, wanneer hij zegt, dat 'nu de gelegenheid is gekomen om de vijanden van Dai Nippon te vernietigen en de eindoverwinning te behalen'. 'De echte oorlog begint nu pas', waarschuwde Tojo het Japanse volk. Voor Japan zelf is dat zeker waar...
Intussen hebben verdere wijzigingen in de Japanse oorlogsleiding plaatsgehad. O.m. is een nieuw hoofd van de legervoorlichting benoemd.
Zelfs de kampioen-wensdenker onder de Japanners, adm. Takahashi slaat een gematigder toon aan. In een artikel in Japanse bladen, overgenomen door de Indonesische pers, zei hij, dat 'de oorlog plotseling een wending heeft genomen. De vijand zal zijn posities op de veroverde eilanden versterken en daarna verder oprukken. Ook het voornemen van de vijand om nu Nippon zelf aan te vallen, mag niet langer als onwaarschijnlijk worden beschouwd'.
Volgens inlichtingen uit Indonesische bron hebben geallieerde vliegtuigen in de nacht van 15 op 16 juli j.l. delen van de spoorlijn, die aan de zuidkust in aanleg is tussen Malingping, Bajah en Pelaboehanratoe gebombardeerd.
De ongeregeldheden in het gebied van Indramajoe lijken meer op een rampokpartij dan een opstand. De relletjes zijn door het optreden van de Japanners beperkt gebleven tot Djatiwangi, waar de wedana en de assistent-wedana zijn vermoord. De regent van Indramajoe is er vandoor gegaan.
In Tjilatjap zijn 48 'heiho's' door de Japanners geëxecuteerd, omdat zij weigerden aan boord van een Japans transportschip te gaan. De berichten over deserties in het volksleger worden steeds talrijker.
Het nieuws uit de stad draait om berichten, dat de concentratiekampen weer door elkaar worden geschud. De meeste mensen weten niet meer waar de mannen en vrouwen in de kampen op dit ogenblik zijn. Er is geen touw meer aan vast te knopen. Het is voor mij ook vrijwel ondoenlijk geworden om de verplaatsingen van de gevangenen en geïnterneerden bij te houden.
In Midden-Java overleed op 19 juli j.1. na een kortstondige ziekte de Mangkoenegoro, hoofd van het Mangkoenegorose rijk, een vorst, die het Nederlandse gezag zeer goed was gezind. Tot zijn opvolger hebben de Japanners benoemd zijn bijzoon K.B.P. Hamidjojo Saroso. Premier Tojo en de opperbevelhebber van de Japanse strijdkrachten in de zuidelijk Pacific, maarschalk graaf Terachi zonden condoleantie-telegrammen.
Augustus Henry Irby -- 22 juli 1860
• Augustus Henry Irby (1808-1861) was een Britse legerofficier. Hij schreef The Diary of a Hunter from the Punjab to the Karakorum Mountains, over een tocht die hij maakte.
22nd July. Sunday. I find no place to walk to out of this enclosure, all outside being either fields or rough barren ground with difficult paths. The town looks uninviting, so I remained in my tent.
The jemadar, a civil, obliging, intelligent man, in the afternoon informed me that Basti Ram, the thanadar, was waiting in his house, prepared to pay me a visit, if I could receive him. I, of course, assented; and ere long, preceded by a dirty band of soldiery, he made his appearance, seated in a janpan, which being halted at the requisite respectful distance, the old gentleman was assisted forward, and I requested him to be seated on a 'rizai' which had been spread for him. He is a pleasing-looking old man, of mild aspect, bodily infirm, but with a voice still strong. We chatted a long time; and I hinted at the Karakorum with regard to shikar, but he evidently disapproves of my going in that direction, saying, that the road was bad, the country barren, and no shikar, but that in the Chan-than and Roopschoo country game abounded. He politely assured me of his desire to furnish me with all I required, to any extent, in money, horses, or men.
I questioned him about the sad fate of the poor Schlagentweit brother; and he gave me a long narrative, from which I gather that the unfortunate traveller was plundered on the way to Yarkand; that he reached that place, and thence proceeded on to the Kokand country, where he rode into the presence of a chief, Walli Khan, who, feeling or pretending to feel insulted, ordered his attendants to cut him down, which was instantly done; and thus the unfortunate M. Schlagentweit was murdered, and all his effects plundered. But these had been previously seized, and probably he was then in search of justice, and the restoration of his property. Walli Khan has since denied all share in the death of the saheb; and as he is a powerful chief, with a strong fortress on a steep hill, the thanadar said, "What can be done?" Several men have been sent to try and recover the effects, and procure unmistakable testimony to the circumstances of the murder; but they state all the property to have been scattered here and there in remote parts of Turkistan, and have discovered nothing further as to the foul deed. I am in hopes of yet ascertaining more, when the Yarkand merchants arrive, but it must be acquired through tact and judgment, all enquiries being regarded suspiciously, as perhaps connected with ulterior designs. After a satisfactory interview Basti Ram took leave, the jemadar remaining behind, and giving some interesting particulars of the country north of Leh, through part of which the road to Yarkand runs. The district is called the Lobrah pergunnah; and the jemadar, who once travelled there with a saheb, Dr. Thomson, declares it to abound with game. It is a fertile country, he says, highly cultivated, with abundance of everything. It is reached in three days; in three more a place, called Gopoor, where are upland plains abounding with wild animals; but the yâk is not there met with. Four or five days further travelling in an uninhabited tract will bring one to grassy plains, called Moorgaby: there are yâk, and kyang, and other animals. I requested the jemadar to try and find a resident of Lobrah, who could give me precise information as to the best shooting grounds. This he promised to do.
22nd July. Sunday. I find no place to walk to out of this enclosure, all outside being either fields or rough barren ground with difficult paths. The town looks uninviting, so I remained in my tent.
The jemadar, a civil, obliging, intelligent man, in the afternoon informed me that Basti Ram, the thanadar, was waiting in his house, prepared to pay me a visit, if I could receive him. I, of course, assented; and ere long, preceded by a dirty band of soldiery, he made his appearance, seated in a janpan, which being halted at the requisite respectful distance, the old gentleman was assisted forward, and I requested him to be seated on a 'rizai' which had been spread for him. He is a pleasing-looking old man, of mild aspect, bodily infirm, but with a voice still strong. We chatted a long time; and I hinted at the Karakorum with regard to shikar, but he evidently disapproves of my going in that direction, saying, that the road was bad, the country barren, and no shikar, but that in the Chan-than and Roopschoo country game abounded. He politely assured me of his desire to furnish me with all I required, to any extent, in money, horses, or men.
I questioned him about the sad fate of the poor Schlagentweit brother; and he gave me a long narrative, from which I gather that the unfortunate traveller was plundered on the way to Yarkand; that he reached that place, and thence proceeded on to the Kokand country, where he rode into the presence of a chief, Walli Khan, who, feeling or pretending to feel insulted, ordered his attendants to cut him down, which was instantly done; and thus the unfortunate M. Schlagentweit was murdered, and all his effects plundered. But these had been previously seized, and probably he was then in search of justice, and the restoration of his property. Walli Khan has since denied all share in the death of the saheb; and as he is a powerful chief, with a strong fortress on a steep hill, the thanadar said, "What can be done?" Several men have been sent to try and recover the effects, and procure unmistakable testimony to the circumstances of the murder; but they state all the property to have been scattered here and there in remote parts of Turkistan, and have discovered nothing further as to the foul deed. I am in hopes of yet ascertaining more, when the Yarkand merchants arrive, but it must be acquired through tact and judgment, all enquiries being regarded suspiciously, as perhaps connected with ulterior designs. After a satisfactory interview Basti Ram took leave, the jemadar remaining behind, and giving some interesting particulars of the country north of Leh, through part of which the road to Yarkand runs. The district is called the Lobrah pergunnah; and the jemadar, who once travelled there with a saheb, Dr. Thomson, declares it to abound with game. It is a fertile country, he says, highly cultivated, with abundance of everything. It is reached in three days; in three more a place, called Gopoor, where are upland plains abounding with wild animals; but the yâk is not there met with. Four or five days further travelling in an uninhabited tract will bring one to grassy plains, called Moorgaby: there are yâk, and kyang, and other animals. I requested the jemadar to try and find a resident of Lobrah, who could give me precise information as to the best shooting grounds. This he promised to do.
donderdag 19 juli 2018
Jan van Riebeeck -- 20 juli 1652
• Jan van Riebeeck (1619–1677) was een Nederlands chirurgijn en koopman in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). In 1652 stichtte hij de eerste Europese handelspost in Zuid-Afrika. De nederzetting met Fort de Goede Hoop bij Kaap de Goede Hoop zou uitgroeien tot de Kaapkolonie en uiteindelijk tot de huidige Republiek Zuid-Afrika. Dagboek 1652.
Den 20 dito.
- Zijn wij eens gegaan na het wrak van het verongelukte schip Haarlem, dat daar diep in het zand nog zagen liggen. Niet mogelijk om het geschut daar uit te krijgen, als zijnde al te diep in het zand geweld, leggende verscheide schoone balken alsmede twee masten op het strand gespoeld, die ons dapper zouden te pas komen, als wij ze hier bij het fort hadden, maar te moeijelijk vallen om te halen, alzoo zij vrij wat ver en zwaar zijn, waartoe men karren zoude moeten maken, gelijk wij ook voornemens zijn, doch principaallijk om het zout, daaromtrent heden in redelijke abundantie bevonden, te halen, zulks dat wij van Batavia of Holland niet nodig zouden hebben, zout te ontbieden. Op dato zijn twee personen van den Oliphant door ziekte overleden, genaamd Swens Erasmus en Jacob Martens.
Den 23 dito.
- 's Morgens vuil, hard, stormig weder, vermengd met harde hagelbuijen uit het Z.W. zulks dat wij genoeg te doen hadden ons goed in de opgeslagene woning droog te houden, ten welken einde daar nog een zeil over halen moesten, als kunnende met de planken zoo digt niet maken, dat wij het brood konden droog houden.
Den 20 dito.
- Zijn wij eens gegaan na het wrak van het verongelukte schip Haarlem, dat daar diep in het zand nog zagen liggen. Niet mogelijk om het geschut daar uit te krijgen, als zijnde al te diep in het zand geweld, leggende verscheide schoone balken alsmede twee masten op het strand gespoeld, die ons dapper zouden te pas komen, als wij ze hier bij het fort hadden, maar te moeijelijk vallen om te halen, alzoo zij vrij wat ver en zwaar zijn, waartoe men karren zoude moeten maken, gelijk wij ook voornemens zijn, doch principaallijk om het zout, daaromtrent heden in redelijke abundantie bevonden, te halen, zulks dat wij van Batavia of Holland niet nodig zouden hebben, zout te ontbieden. Op dato zijn twee personen van den Oliphant door ziekte overleden, genaamd Swens Erasmus en Jacob Martens.
Den 23 dito.
- 's Morgens vuil, hard, stormig weder, vermengd met harde hagelbuijen uit het Z.W. zulks dat wij genoeg te doen hadden ons goed in de opgeslagene woning droog te houden, ten welken einde daar nog een zeil over halen moesten, als kunnende met de planken zoo digt niet maken, dat wij het brood konden droog houden.
woensdag 18 juli 2018
John Newton -- 19 juli 1758
• John Newton (1725-1807) was eerst slavenhandelaar en later dominee. Hij was de schrijver van het wereldberoemde 'Amazing Grace'. Hij hield een dagboek bij dagboek bij waarin hij verslag deed van zijn spirituele groei en verlangens.
Thursday 19 July. Sad heartless fruitless times. Some short & precious intervals have now & then occur'd, but for the most part since I wrote last my mind has been a chaos, a scene of darkness & confusion. I have daily experience that He who has begun the work of Grace in my heart is alone able to maintain it, & that in proportion as he withdraws my enemies immediately prevail – Conscie[n]tious compunctions, & resolutions are no more restraint to the power of indwelling sin when I am left to these helps, than the withe with which Sampson was bound were to the exercise of his strength. I have need to put my mouth in the dust & cry Unclean Unclean. Perhaps I have never found [commissions?] more active, & less spirit to resist & deny them since my first entrance upon this warfare, the consequence has been exceeding detrimental to my studies, gifts, comforts & usefulness – all these have been folly – this morning I have found some returning liberty to pray & mourn before the Lord, I hope it is an indication of better times, for whenever he disposes one to seek him, I am sure He is near & ready to be found of me; & I generally find all my other tempers & experiences to be proportionable to the spirit of my prayers, when this prayer is a burthen nothing does me good; but as long as the door of access is kept open & duly attended, I find the joy of the Lord to be my strength, & nothing is suffered to harm me. On the 7 inst I wrote a full account of my situation to Dr. Young, & entreated his good offices, receivd his answer two days since. I am encouragd by his approbation, but he cannot help me. I have only now to appeal to my Lord of [Canten?] & leave the issue with the Lord; for I think upon a refusal there which I am prepard to expect, that I will retract the pursuit, & take up the conclusion Mr. Romaine has already made for me, that it is not the will of God I should appear on that side.
Thursday 19 July. Sad heartless fruitless times. Some short & precious intervals have now & then occur'd, but for the most part since I wrote last my mind has been a chaos, a scene of darkness & confusion. I have daily experience that He who has begun the work of Grace in my heart is alone able to maintain it, & that in proportion as he withdraws my enemies immediately prevail – Conscie[n]tious compunctions, & resolutions are no more restraint to the power of indwelling sin when I am left to these helps, than the withe with which Sampson was bound were to the exercise of his strength. I have need to put my mouth in the dust & cry Unclean Unclean. Perhaps I have never found [commissions?] more active, & less spirit to resist & deny them since my first entrance upon this warfare, the consequence has been exceeding detrimental to my studies, gifts, comforts & usefulness – all these have been folly – this morning I have found some returning liberty to pray & mourn before the Lord, I hope it is an indication of better times, for whenever he disposes one to seek him, I am sure He is near & ready to be found of me; & I generally find all my other tempers & experiences to be proportionable to the spirit of my prayers, when this prayer is a burthen nothing does me good; but as long as the door of access is kept open & duly attended, I find the joy of the Lord to be my strength, & nothing is suffered to harm me. On the 7 inst I wrote a full account of my situation to Dr. Young, & entreated his good offices, receivd his answer two days since. I am encouragd by his approbation, but he cannot help me. I have only now to appeal to my Lord of [Canten?] & leave the issue with the Lord; for I think upon a refusal there which I am prepard to expect, that I will retract the pursuit, & take up the conclusion Mr. Romaine has already made for me, that it is not the will of God I should appear on that side.
dinsdag 17 juli 2018
Koos van Zomeren -- 18 juli 2004
• Een moord met feodale trekjes en het Waaldorp Herwijnen, het dorp van zijn jeugd, staan centraal in Nog in morgens gemeten, een dagboek over het jaar 2004 van schrijver Koos van Zomeren (1946).
18 juli 2004
Nou vooruit, leuke wandeling, mooi dorp.
Op de heenweg zagen we Arme Kaldenberg fietsen en Gijs de Slager op een bankje zitten en toen er een auto voor ons stopte, werd het raampje opengedaan door Genie van ome Gijs. Op de terugweg kwam ons bij d'n Hoek een niet meer zo jonge man tegemoet fietsen, en zijn vrouw fietste achter hem. Hij stak in het voorbijgaan zijn hand op. 'Van Zomeren!'
'Hoi,' zei ik.
'Wie was dat?' vroeg Iris.
'Ik zou het niet weten,’ zei ik.
'Ik zou het niet weten,' herhaalde ik. 'En ik geef je op een briefje dat die man weet dat ik het niet weet... die zit nu te genieten op zijn fiets.'
Iedereen kan overal op de wereld van alles meemaken, maar voor iedereen zijn er ook dingen die hij maar op één plaats kan meemaken. Dit met die geestige fietser kon ik in ieder geval alleen maar op Herwijnen meemaken.
Ik geloof dat ik ergens gezegd heb dat ik nooit overwogen heb op Herwijnen te gaan wonen. Dat was niet helemaal waar. Ik heb wel degelijk ooit overwogen een boerendochter aan de haak te slaan. Zij zou rijk zijn, ik zou rijk zijn (en boer op de koop toe) – waar anders dan op Herwijnen?
18 juli 2004
Nou vooruit, leuke wandeling, mooi dorp.
Op de heenweg zagen we Arme Kaldenberg fietsen en Gijs de Slager op een bankje zitten en toen er een auto voor ons stopte, werd het raampje opengedaan door Genie van ome Gijs. Op de terugweg kwam ons bij d'n Hoek een niet meer zo jonge man tegemoet fietsen, en zijn vrouw fietste achter hem. Hij stak in het voorbijgaan zijn hand op. 'Van Zomeren!'
'Hoi,' zei ik.
'Wie was dat?' vroeg Iris.
'Ik zou het niet weten,’ zei ik.
'Ik zou het niet weten,' herhaalde ik. 'En ik geef je op een briefje dat die man weet dat ik het niet weet... die zit nu te genieten op zijn fiets.'
Iedereen kan overal op de wereld van alles meemaken, maar voor iedereen zijn er ook dingen die hij maar op één plaats kan meemaken. Dit met die geestige fietser kon ik in ieder geval alleen maar op Herwijnen meemaken.
Ik geloof dat ik ergens gezegd heb dat ik nooit overwogen heb op Herwijnen te gaan wonen. Dat was niet helemaal waar. Ik heb wel degelijk ooit overwogen een boerendochter aan de haak te slaan. Zij zou rijk zijn, ik zou rijk zijn (en boer op de koop toe) – waar anders dan op Herwijnen?
maandag 16 juli 2018
Minka Nijhuis -- 17 juli 2010
• Minka Nijhuis (1958) is een Nederlandse schrijfster en journaliste. Tijdens haar verblijf in Afghanistan in 2010 hield ze een dagboek bij, dat later gepubliceerd werd als Weblog Afghanistan. Hieronder de laatste twee dagen daaruit.
15 juli - Afghaanse visvangst
Een dag tevoren hadden de Afghaanse militairen met wie ik op pad was een minibus met explosieven onderschept. Na al dat harde werken was het tijd mij hun favoriete plek te laten zien. Een meer van wazig smaragd waar ze op Afghaanse wijze vissen vingen. 'Ik ben verliefd op mijn land,' zei een van hen terwijl de kogels van een M16-geweer in het roerloze water knalden.
17 juli - Afscheid
Najib was in een bespiegelende bui. 'Het leven is een gok. Soms gokje goed, soms fout/ zei hij. Misschien kwam zijn stemming door mijn verhaal over de stervende Afghaanse militairen die ik zojuist in het ziekenhuis had gezien. Een vader die in het hospitaal werkte, had min of meer bij toeval in het levenloze lichaam dat alleen nog dankzij een beademingsapparaat op deze wereld werd gehouden zijn zoon ontdekt Of misschien kwam het door de passagier die met ruzie uit een taxi naast ons stapte. Terwijl hij aan zijn mouwloze vest rukte schreeuwde hij: 'Meer geld heb ik niet. Moet ik je soms mijn kleren geven?' Het schokte Najib dat de taxichauffeur na die woorden geen mededogen toonde. Misschien kwam het ook door het naderende afscheid, en ons gesprek over wat vierenhalve maand in zijn land mij aan reportages opgeleverd had. De meesten waren grimmig. Heel grimmig zelfs.
Ondertussen bloeiden de zonnebloemen bij mijn tijdelijke thuis alsof Afghanistan niets dan goeds te wachten stond.
15 juli - Afghaanse visvangst
Een dag tevoren hadden de Afghaanse militairen met wie ik op pad was een minibus met explosieven onderschept. Na al dat harde werken was het tijd mij hun favoriete plek te laten zien. Een meer van wazig smaragd waar ze op Afghaanse wijze vissen vingen. 'Ik ben verliefd op mijn land,' zei een van hen terwijl de kogels van een M16-geweer in het roerloze water knalden.
17 juli - Afscheid
Najib was in een bespiegelende bui. 'Het leven is een gok. Soms gokje goed, soms fout/ zei hij. Misschien kwam zijn stemming door mijn verhaal over de stervende Afghaanse militairen die ik zojuist in het ziekenhuis had gezien. Een vader die in het hospitaal werkte, had min of meer bij toeval in het levenloze lichaam dat alleen nog dankzij een beademingsapparaat op deze wereld werd gehouden zijn zoon ontdekt Of misschien kwam het door de passagier die met ruzie uit een taxi naast ons stapte. Terwijl hij aan zijn mouwloze vest rukte schreeuwde hij: 'Meer geld heb ik niet. Moet ik je soms mijn kleren geven?' Het schokte Najib dat de taxichauffeur na die woorden geen mededogen toonde. Misschien kwam het ook door het naderende afscheid, en ons gesprek over wat vierenhalve maand in zijn land mij aan reportages opgeleverd had. De meesten waren grimmig. Heel grimmig zelfs.
Ondertussen bloeiden de zonnebloemen bij mijn tijdelijke thuis alsof Afghanistan niets dan goeds te wachten stond.
zondag 15 juli 2018
Randy Newman -- 16 juli 2006
• Randy Newman (1943) is een Amerikaanse liedcomponist en zanger. Hij houdt op incidentele basis een journaal bij wanneer hij op tournee is.
— LA DOLCE VITA, 16 July 2006 —
We are in Rimini in northern Italy. We have a day off tomorrow due to too few Slovenians being interested enough to pay a week’s salary to see me perform for seventy-five minutes. My feelings aren’t hurt.
Personally, I’m unaffected by this Balkan dis. But, I must admit that I am embarrassed for my country. When I played Slovenia last time we stopped to look at the site of an old concentration camp near the Austrian border. I let it go. But this pisses me off. We (I use the plural not in the Imperial sense but to include Cathy who is an important part of the Newman team – without her the whole delicate mechanism we work so hard to perfect would collapse, and be as “dust in the wind”) are playing Verucchio on Monday. The people of the region are reacting to the news of my show in much the same way that the Slovenes did, but I’m going to Verucchio and I’ll play whether they like it or not. I have feelings too.
We played Montreux on the night of the World Cup Final. I don’t know how many people were out there but they seemed to like the show. I saw the end of the match. When Italy won everyone in the town went crazy until four in the morning. There was just a big fireworks display out of the window of the hotel. The weirder the road gets the better it is at this point in my life.
I played at a castle in Udine. Udine is northeast of Trieste. And is still in Italy. Trieste has been in so many different countries it reminds me of Herbie Hancock with whom I shared the stage at the North Sea Jazz Festival in Rotterdam. I saw Susan, Suzanne and Jeroen backstage after the show. I love seeing them. The show was sold out I think and went very well. I always try my hardest in Holland. Rotterdam sure has a big port. It ought to be a hotel in Las Vegas.
I was just in Las Vegas for the first time in many years (NbC – apparently he doesn’t count that show at the House of Blues) there was a charity auction up at Pixar for a showing of “Cars” and I bid for, and won, a trip to Las Vegas and tickets to see O and Ka, Cirque du Soleil shows. My brother is retiring from Medicine. I thought this would be a nice gift for his wife and him. I mention all this because I very badly want to say something about O and Ka. I said many of the things I want to say under my breath and finally quite loudly at the shows themselves. But I find that I am not yet ready to put my thoughts into writing. I will say this: I can play several pieces from the show using only my nose and my buttocks. Sometimes I put on tights, put out some dry ice and just run around as if I were mad! My brother is the best Newman we’ve had so far. It was great to see him and as you may have noticed, I’m a better person because of it.
A word about the title of this entry, there are a lot of things in this town named after Fellini. I think he was born here maybe. Anyone who knows, send your answer to the Newman Foundation in Tulsa, OK along with five Euros.
Grazie.
Randy and Cathy
16 July 2006
— LA DOLCE VITA, 16 July 2006 —
We are in Rimini in northern Italy. We have a day off tomorrow due to too few Slovenians being interested enough to pay a week’s salary to see me perform for seventy-five minutes. My feelings aren’t hurt.
Personally, I’m unaffected by this Balkan dis. But, I must admit that I am embarrassed for my country. When I played Slovenia last time we stopped to look at the site of an old concentration camp near the Austrian border. I let it go. But this pisses me off. We (I use the plural not in the Imperial sense but to include Cathy who is an important part of the Newman team – without her the whole delicate mechanism we work so hard to perfect would collapse, and be as “dust in the wind”) are playing Verucchio on Monday. The people of the region are reacting to the news of my show in much the same way that the Slovenes did, but I’m going to Verucchio and I’ll play whether they like it or not. I have feelings too.
We played Montreux on the night of the World Cup Final. I don’t know how many people were out there but they seemed to like the show. I saw the end of the match. When Italy won everyone in the town went crazy until four in the morning. There was just a big fireworks display out of the window of the hotel. The weirder the road gets the better it is at this point in my life.
I played at a castle in Udine. Udine is northeast of Trieste. And is still in Italy. Trieste has been in so many different countries it reminds me of Herbie Hancock with whom I shared the stage at the North Sea Jazz Festival in Rotterdam. I saw Susan, Suzanne and Jeroen backstage after the show. I love seeing them. The show was sold out I think and went very well. I always try my hardest in Holland. Rotterdam sure has a big port. It ought to be a hotel in Las Vegas.
I was just in Las Vegas for the first time in many years (NbC – apparently he doesn’t count that show at the House of Blues) there was a charity auction up at Pixar for a showing of “Cars” and I bid for, and won, a trip to Las Vegas and tickets to see O and Ka, Cirque du Soleil shows. My brother is retiring from Medicine. I thought this would be a nice gift for his wife and him. I mention all this because I very badly want to say something about O and Ka. I said many of the things I want to say under my breath and finally quite loudly at the shows themselves. But I find that I am not yet ready to put my thoughts into writing. I will say this: I can play several pieces from the show using only my nose and my buttocks. Sometimes I put on tights, put out some dry ice and just run around as if I were mad! My brother is the best Newman we’ve had so far. It was great to see him and as you may have noticed, I’m a better person because of it.
A word about the title of this entry, there are a lot of things in this town named after Fellini. I think he was born here maybe. Anyone who knows, send your answer to the Newman Foundation in Tulsa, OK along with five Euros.
Grazie.
Randy and Cathy
16 July 2006
Marie Bashkirtseff -- 15 juli 1877
• Marie Bashkirtseff (1858-1884) was een Oekraïense schilderes, die na haar dood - ze overleed aan tbc - vooral bekend is geworden door haar dagboek, dat als Waarom zou ik liegen in het Nederlands vertaald is (door Marianne Kaas).
Zondag 15 juli. – Ik verveel me, zo erg dat ik zou willen dat ik dood was. Ik verveel me zó dat, lijkt het, niets ter wereld me kan afleiden, mijn belangstelling kan wekken. Ik wens niets, ik wil niets! Toch wel, ik zou veel wensen: me er niet voor schamen helemaal af te stompen. Niets hoeven doen, kortom, nergens aan hoeven denken, te kunnen leven als een plant, zonder me schuldig te voelen.
Kapitein B... heeft de avond bij ons doorgebracht, we hebben geconverseerd. Mijn conversatie staat me nogal tegen sinds ik heb gelezen wat madame de Staël zegt over het imiteren van de Franse esprit door buitenlanders. Als je afgaat op wat zij zegt kun je je maar beter terugtrekken in je hol en het in geen geval wagen de confrontatie aan te gaan met de superieure Franse geest.
Lezen, tekenen, muziekmaken, maar verveling, verveling, verveling! Naast zijn bezigheden, zijn vertier heeft een mens iets levends nodig, en ik verveel me.
Ik verveel me niet omdat ik een grote meid ben die rijp is voor het huwelijk, nee, als u dat denkt hebt u een te hoge dunk van me. Ik verveel me omdat er niets deugt van mijn leven en omdat ik me verveel!
Parijs is me onverdraaglijk! Het is een café, een hotel waar alles op rolletjes loopt, een bazaar. Nu ja, als het winter wordt, met de Opéra, het Bois, de studie, zal ik er hopelijk aan wennen.
Zondag 15 juli. – Ik verveel me, zo erg dat ik zou willen dat ik dood was. Ik verveel me zó dat, lijkt het, niets ter wereld me kan afleiden, mijn belangstelling kan wekken. Ik wens niets, ik wil niets! Toch wel, ik zou veel wensen: me er niet voor schamen helemaal af te stompen. Niets hoeven doen, kortom, nergens aan hoeven denken, te kunnen leven als een plant, zonder me schuldig te voelen.
Kapitein B... heeft de avond bij ons doorgebracht, we hebben geconverseerd. Mijn conversatie staat me nogal tegen sinds ik heb gelezen wat madame de Staël zegt over het imiteren van de Franse esprit door buitenlanders. Als je afgaat op wat zij zegt kun je je maar beter terugtrekken in je hol en het in geen geval wagen de confrontatie aan te gaan met de superieure Franse geest.
Lezen, tekenen, muziekmaken, maar verveling, verveling, verveling! Naast zijn bezigheden, zijn vertier heeft een mens iets levends nodig, en ik verveel me.
Ik verveel me niet omdat ik een grote meid ben die rijp is voor het huwelijk, nee, als u dat denkt hebt u een te hoge dunk van me. Ik verveel me omdat er niets deugt van mijn leven en omdat ik me verveel!
Parijs is me onverdraaglijk! Het is een café, een hotel waar alles op rolletjes loopt, een bazaar. Nu ja, als het winter wordt, met de Opéra, het Bois, de studie, zal ik er hopelijk aan wennen.
vrijdag 13 juli 2018
August Muls -- 13 juli 1917
• August Muls (1878-1958) beheerde samen met zijn broer Henri een mangaanmijn in Georgië, toen hij in 1917 opeens klem kwam te zitten tussen de oprukkende Russische revolutie en de Duitse bezetters. Hij hield in die tijd een dagboek bij.
Vrijdag 13 juli
Brief naar de Franse 'attaché commercial' in Petrograd om te klagen over de vertraging in het bekomen der wagons voor het peroxyde en om opnieuw zijn steun in te roepen.
't Is heel warm en we zitten bijna de ganse dag binnen. Ik zie brieven en geschriften na met Henri, terwijl Pieter wat naar het huishouden omziet en veel piano speelt. Hij is nochtans niet tevreden en beweert dat het jammer is zoveel tijd aan keuken en huishouden te besteden in plaats van b.v. Russisch te leren, te studeren of piano te spelen. Ik zeg hem dat hij maar al de tijd die hij nodig oordeelt aan piano of studie moet wijden, maar dat hij toch niet de ganse dag voor de piano kan zitten of over boeken kan gebogen liggen en dat het huiswerk dat geen twee uren per dag inneemt, dan als ontspanning kan gelden. Hij is slecht geluimd en we kunnen niet t'akkoord geraken. Ik stel me nu goed de geestestoestand voor waarin Pieter verkeerde gedurende de vier jaar die hij hier verbleef, want Henri heeft me op de hoogte gesteld van zijn betrekkingen met onze gebuurvrouw. Er ontbreekt een gezellin in Pieters leven en dat maakt hem ontevreden. Hij heeft in 't geheel dat knechtenleven niet dat hij ons altijd heeft afgeschilderd. Nicolas doet de keuken en Pieter moet hem enkel nu en dan wat aanwijzingen geven. Hij is dus vrij te studeren omtrent zoveel hij wil en hij heeft inderdaad veel tijd aan studie gewijd want hij spreekt en schrijft nu vlotweg Russisch en Georgiaans. Ook van de zaken is hij door Henri op de hoogte gehouden en moest de fabriek opnieuw werken, dan zou hij daar een nuttige betrekking vervullen. Zijn klaagbrieven naar huis waren dus fel overdreven en het is wel liefde en de verwijdering van huis waar hij raad zou vinden, die hem droefgeestig en zenuwachtig maken. Nu ik hier ben, zal dat wel veranderen, denk ik.
Naar onze gebuurvrouw ziet hij in 't geheel niet om. Soms zit hij in de hof in een leunstoel te lezen, maar hij draait dan opzettelijk, denk ik, de rug naar Tsjkeidzes huis om Tamara niet te zien die dan gewoonlijk in haar hut aan de andere zijde van het schutsel rondloopt. Als hij ze buiten ontmoet, geeft hij haar een schier onmerkbare 'goedendag' door met het hoofd te knikken.
Bezoek van Grigorasjvili die ik had uitgenodigd bij ons te komen avondmalen. De soep is walgelijk: het is boonsoep die wat lang op voorhand is gereedgemaakt en zuur geworden is. Niemand van ons kan ze door de keel krijgen. Grigorasjvili zwelgt nochtans zijn ganse telloor in alsof het de beste bouillon ware.
Hij stelt mij op de hoogte van wat er in Tsjiatoeri omgaat en vindt het nodig een plechtige verklaring af te leggen over het voordeel dat hij had van bij ons in dienst geweest te zijn. Al wat hij nu is - en hij is een gewichtig man geworden, 'séquestre' van de Duitse firma's -heeft hij aan ons te danken.
Pieter gedraagt zich heel koel tegenover hem. Het schijnt dat hij hem niet kan vergeven van onbeleefd geweest te zijn tegenover moeder. Ik kan dat moeilijk geloven. Grigorasjvili heeft natuurlijk geen heel fijne beschaving en het mangelt hem aan manieren, maar hij zal toch nooit opzettelijk onbeleefd zijn.
Hij handelt nu als onze agent in Tsjiatoeri, vervult de nodige formaliteiten bij spoorweg en administratie en trekt daarvoor 75 rbl. per maand. Pieter zou maar gaarne van hem af zijn en denkt dat we misschien met Tarcy, de vertegenwoordiger van Drinnan in Tsjiatoeri, een akkoord kunnen maken om de taak van Grigorasjvili over te nemen. Ik vind dat heel onvoordelig: Grigorasjvili, als Georgiaan die Frans spreekt, onze zaak en heel de streek goed kent, is onmisbaar.
Vrijdag 13 juli
Brief naar de Franse 'attaché commercial' in Petrograd om te klagen over de vertraging in het bekomen der wagons voor het peroxyde en om opnieuw zijn steun in te roepen.
't Is heel warm en we zitten bijna de ganse dag binnen. Ik zie brieven en geschriften na met Henri, terwijl Pieter wat naar het huishouden omziet en veel piano speelt. Hij is nochtans niet tevreden en beweert dat het jammer is zoveel tijd aan keuken en huishouden te besteden in plaats van b.v. Russisch te leren, te studeren of piano te spelen. Ik zeg hem dat hij maar al de tijd die hij nodig oordeelt aan piano of studie moet wijden, maar dat hij toch niet de ganse dag voor de piano kan zitten of over boeken kan gebogen liggen en dat het huiswerk dat geen twee uren per dag inneemt, dan als ontspanning kan gelden. Hij is slecht geluimd en we kunnen niet t'akkoord geraken. Ik stel me nu goed de geestestoestand voor waarin Pieter verkeerde gedurende de vier jaar die hij hier verbleef, want Henri heeft me op de hoogte gesteld van zijn betrekkingen met onze gebuurvrouw. Er ontbreekt een gezellin in Pieters leven en dat maakt hem ontevreden. Hij heeft in 't geheel dat knechtenleven niet dat hij ons altijd heeft afgeschilderd. Nicolas doet de keuken en Pieter moet hem enkel nu en dan wat aanwijzingen geven. Hij is dus vrij te studeren omtrent zoveel hij wil en hij heeft inderdaad veel tijd aan studie gewijd want hij spreekt en schrijft nu vlotweg Russisch en Georgiaans. Ook van de zaken is hij door Henri op de hoogte gehouden en moest de fabriek opnieuw werken, dan zou hij daar een nuttige betrekking vervullen. Zijn klaagbrieven naar huis waren dus fel overdreven en het is wel liefde en de verwijdering van huis waar hij raad zou vinden, die hem droefgeestig en zenuwachtig maken. Nu ik hier ben, zal dat wel veranderen, denk ik.
Naar onze gebuurvrouw ziet hij in 't geheel niet om. Soms zit hij in de hof in een leunstoel te lezen, maar hij draait dan opzettelijk, denk ik, de rug naar Tsjkeidzes huis om Tamara niet te zien die dan gewoonlijk in haar hut aan de andere zijde van het schutsel rondloopt. Als hij ze buiten ontmoet, geeft hij haar een schier onmerkbare 'goedendag' door met het hoofd te knikken.
Bezoek van Grigorasjvili die ik had uitgenodigd bij ons te komen avondmalen. De soep is walgelijk: het is boonsoep die wat lang op voorhand is gereedgemaakt en zuur geworden is. Niemand van ons kan ze door de keel krijgen. Grigorasjvili zwelgt nochtans zijn ganse telloor in alsof het de beste bouillon ware.
Hij stelt mij op de hoogte van wat er in Tsjiatoeri omgaat en vindt het nodig een plechtige verklaring af te leggen over het voordeel dat hij had van bij ons in dienst geweest te zijn. Al wat hij nu is - en hij is een gewichtig man geworden, 'séquestre' van de Duitse firma's -heeft hij aan ons te danken.
Pieter gedraagt zich heel koel tegenover hem. Het schijnt dat hij hem niet kan vergeven van onbeleefd geweest te zijn tegenover moeder. Ik kan dat moeilijk geloven. Grigorasjvili heeft natuurlijk geen heel fijne beschaving en het mangelt hem aan manieren, maar hij zal toch nooit opzettelijk onbeleefd zijn.
Hij handelt nu als onze agent in Tsjiatoeri, vervult de nodige formaliteiten bij spoorweg en administratie en trekt daarvoor 75 rbl. per maand. Pieter zou maar gaarne van hem af zijn en denkt dat we misschien met Tarcy, de vertegenwoordiger van Drinnan in Tsjiatoeri, een akkoord kunnen maken om de taak van Grigorasjvili over te nemen. Ik vind dat heel onvoordelig: Grigorasjvili, als Georgiaan die Frans spreekt, onze zaak en heel de streek goed kent, is onmisbaar.
woensdag 11 juli 2018
Paul Horgan -- 12 juli 1968
• Paul Horgan (1903-1995) was een Amerikaanse schrijver. "In these entries from 1968, Paul Horgan reflected on his loneliness as he approached age sixty-five and commented on the young hippies he observed on the streets of Aspen." Lees hier meer.
What is it in me—solitary in public places—which knows a sinking of the heart at overheard conversations between persons who are so intensely connected? The mere fact of their connection (on any level or subject, certainly not only amorous or sexual) is what makes my own relevance seem so precarious—and my faith, even, so full of qualified and imaginative vagaries, so many longings of permissive compromise. I remember once being sent to bed physically ill because I could not be a part of the off-hand dinner conversation of a couple—young, beautiful, articulate—at the next table, in a hotel restaurant in Corpus Christi, Texas. To be ready to die because a beautiful young man and a beautiful girl were not known to me, or did not want me with them! . . .
In 18 days I will be 65 years old. Aside from the wild, the offensive fact, I must recognize that I am no closer than ever in all these years to ease of connection with others obviously attracted to me, or at the very least neutral, pending my own revelation of interest.
I observe intentionally from afar, and by the very factor of this distance, I must feel—and remember—the more keenly than if I rushed to embrace.
With advancing age, conventionality overtakes youth; and then the possibility of love for its own sake (hors responsibility) progressively recedes; until, in old age, love's most pure self is the most clearly seen when it is most generally beyond reach. . . .
There is a prevailing air of self-flesh and self-sex absorption in the youth of this hour. They adore the sun which turns their skin into copper gold—their hair into gold filaments—their flesh into a deeply warmed organ or reminder of how dear and feeling-ful is their own substance. But we have the distinct impression that all this is only of internal interest—it exists to satisfy only itself, no one else; & within the faun and the naiad of the sun and the clay and the forest and the river resides only a high school or college brat, using the gestures of paganism only to match the images projected by advertising, film, and TV.
There is no grasp of the mortal responsibility of temptation which attends such self-conscious attention to the exploitation of personal beauty. The pagan and the puritan ache to join—but only in a kidding sense of visual tension. The wholesome have no moral right to be so ruinously beautiful. The ruinously beautiful have no right to be so basically wholesome. The moral dilemma embedded in this tension is helping to tear apart our youth, in public and private—not to mention our elders. . . .
This summer I reflect on the pros and cons of intermittent loneliness, mostly the cons, naturally, after brief demonstrations of companionship meaningful enough to make this termination or interruption keenly illustrative of ultimate certainties—proper to my time of life, though not necessarily welcome.
What is it in me—solitary in public places—which knows a sinking of the heart at overheard conversations between persons who are so intensely connected? The mere fact of their connection (on any level or subject, certainly not only amorous or sexual) is what makes my own relevance seem so precarious—and my faith, even, so full of qualified and imaginative vagaries, so many longings of permissive compromise. I remember once being sent to bed physically ill because I could not be a part of the off-hand dinner conversation of a couple—young, beautiful, articulate—at the next table, in a hotel restaurant in Corpus Christi, Texas. To be ready to die because a beautiful young man and a beautiful girl were not known to me, or did not want me with them! . . .
In 18 days I will be 65 years old. Aside from the wild, the offensive fact, I must recognize that I am no closer than ever in all these years to ease of connection with others obviously attracted to me, or at the very least neutral, pending my own revelation of interest.
I observe intentionally from afar, and by the very factor of this distance, I must feel—and remember—the more keenly than if I rushed to embrace.
With advancing age, conventionality overtakes youth; and then the possibility of love for its own sake (hors responsibility) progressively recedes; until, in old age, love's most pure self is the most clearly seen when it is most generally beyond reach. . . .
There is a prevailing air of self-flesh and self-sex absorption in the youth of this hour. They adore the sun which turns their skin into copper gold—their hair into gold filaments—their flesh into a deeply warmed organ or reminder of how dear and feeling-ful is their own substance. But we have the distinct impression that all this is only of internal interest—it exists to satisfy only itself, no one else; & within the faun and the naiad of the sun and the clay and the forest and the river resides only a high school or college brat, using the gestures of paganism only to match the images projected by advertising, film, and TV.
There is no grasp of the mortal responsibility of temptation which attends such self-conscious attention to the exploitation of personal beauty. The pagan and the puritan ache to join—but only in a kidding sense of visual tension. The wholesome have no moral right to be so ruinously beautiful. The ruinously beautiful have no right to be so basically wholesome. The moral dilemma embedded in this tension is helping to tear apart our youth, in public and private—not to mention our elders. . . .
This summer I reflect on the pros and cons of intermittent loneliness, mostly the cons, naturally, after brief demonstrations of companionship meaningful enough to make this termination or interruption keenly illustrative of ultimate certainties—proper to my time of life, though not necessarily welcome.
maandag 9 juli 2018
Margaretha Ferguson -- 9 juli 1958
• Margaretha Ferguson (1920-1992) was een Nederlandse 'Indische' schrijfster. Dagboeknotities van haar zijn gepubliceerd onder de titel Brief aan niemand.
• portret: Bep Rietveld
• Ergens tweede helft juni 1958 kreeg Ferguson een briefje van uitgever Reinold Kuipers, waarin hij meedeelde dat hij haar verhalenbundel Anna en haar Vader wilde uitgeven.
23 juni 1959
Lieve God ik dank u.
Dit is het belangrijkste wat me kon gebeuren, het aller-allerbeste. Nu mag ik dus beginnen.
9 juli 1958
Hij belde op! De man die dus nu na Alexander het meest belangrijk voor me is: Reinold Kuipers. Net tevoren had ik Aya opgebeld die zei dat er vanmiddag een brief in de bus ligt waarin ze gauw heeft neergekrabbeld wat R.K. haar over mijn verhalen gezegd heeft, goeds! Hoe is het mogelijk!
En dan, gisteren, opera, Gré Brouwenstijn, ik heb nog bijna nooit opera gezien, Un Ballo di Maschera, het waren soms oer-kreten, wat een vrouw! En daar zat ik, huilend, ziekig, angstig, met de oude angst van Het Jongetje - het leek me of een deel van mijn leven nu afgesloten is, nee, dit is helemaal fout, of mijn leven nu een nieuwe fase ingaat, maar wat ik zag, wat ik zag, alle dood en leven door mij heen, mijn liefsten die dood zijn, mijn liefsten die leven - mensen van veraf, mensen van mijn later, het was niet te bevatten. Ik voelde hoe alles voortleeft - wat er naar mij toekomt, liefde, haat, liefde-haat, jaloezie, verlangen, bewondering, moordende kritiek - golven golven gevoel - toch schiep ik weer het leven van Het Jongetje.
Ik zei tegen R.K. door de telefoon dat ik eigenlijk alles nog zo leuk vind, dat ik nog niet zakelijk kan zijn, dat alles nog zo nieuw is.
Kort geleden droomde ik dat een vrouw mij achtervolgde en wilde vermoorden, een dag daarna droomde ik dat een man mij achtervolgde en wilde vermoorden (van die dromen, langgerekt, zonder bepaalde angst, meer als een taaie strijd), en vanochtend droomde ik dat een soort half~wit mij kwam vertellen dat mijn moeder een ongeluk had gehad op straat, hij bracht een hoed en een handtasje mee - wat doe ik met die dromen? Wat speelt zich af? Sterker wordt het besef dat ik als een olifant met dikke huid door het leven strompel - wat speelt zich af, in mij, om mij?
• portret: Bep Rietveld
• Ergens tweede helft juni 1958 kreeg Ferguson een briefje van uitgever Reinold Kuipers, waarin hij meedeelde dat hij haar verhalenbundel Anna en haar Vader wilde uitgeven.
23 juni 1959
Lieve God ik dank u.
Dit is het belangrijkste wat me kon gebeuren, het aller-allerbeste. Nu mag ik dus beginnen.
9 juli 1958
Hij belde op! De man die dus nu na Alexander het meest belangrijk voor me is: Reinold Kuipers. Net tevoren had ik Aya opgebeld die zei dat er vanmiddag een brief in de bus ligt waarin ze gauw heeft neergekrabbeld wat R.K. haar over mijn verhalen gezegd heeft, goeds! Hoe is het mogelijk!
En dan, gisteren, opera, Gré Brouwenstijn, ik heb nog bijna nooit opera gezien, Un Ballo di Maschera, het waren soms oer-kreten, wat een vrouw! En daar zat ik, huilend, ziekig, angstig, met de oude angst van Het Jongetje - het leek me of een deel van mijn leven nu afgesloten is, nee, dit is helemaal fout, of mijn leven nu een nieuwe fase ingaat, maar wat ik zag, wat ik zag, alle dood en leven door mij heen, mijn liefsten die dood zijn, mijn liefsten die leven - mensen van veraf, mensen van mijn later, het was niet te bevatten. Ik voelde hoe alles voortleeft - wat er naar mij toekomt, liefde, haat, liefde-haat, jaloezie, verlangen, bewondering, moordende kritiek - golven golven gevoel - toch schiep ik weer het leven van Het Jongetje.
Ik zei tegen R.K. door de telefoon dat ik eigenlijk alles nog zo leuk vind, dat ik nog niet zakelijk kan zijn, dat alles nog zo nieuw is.
Kort geleden droomde ik dat een vrouw mij achtervolgde en wilde vermoorden, een dag daarna droomde ik dat een man mij achtervolgde en wilde vermoorden (van die dromen, langgerekt, zonder bepaalde angst, meer als een taaie strijd), en vanochtend droomde ik dat een soort half~wit mij kwam vertellen dat mijn moeder een ongeluk had gehad op straat, hij bracht een hoed en een handtasje mee - wat doe ik met die dromen? Wat speelt zich af? Sterker wordt het besef dat ik als een olifant met dikke huid door het leven strompel - wat speelt zich af, in mij, om mij?
donderdag 5 juli 2018
Hendrik Haecxs -- 6 juli 1645
• Hendrik Haecxs (?-?) was een koopman en lid van "den hoogen raad van Brazilië" van 1645-1654. Zijn dagboek uit die jaren is te lezen bij de dbnl.
• Hendrik Haecxs werd op 29 juni 1645 gevraagd als 'Lid van den Hoogen Raad van Brazilië' door de Heren XIX. Hij vroeg bedenktijd, en werd 5 juli door aan afvaardiging bezocht, die hem over de streep moest trekken. Onder meer werd hem "de eere en reputatie, als mede het groot profijt, en voorts van alle Werelt geadoreert te worden en sich daerdoor een onsterffelijcke renommee te maecken' in het vooruitzicht gesteld. Op 6 juli moest hij zijn beslissing meedelen.
Adij 6 Julij.
Nae dat Ick den gantschen dach en nacht Godt de Heere vuerichlijck hadde gebeden en mij met mijn speciaelste vrienden hadde beraden, soo sijn de welgemelte drij Hrn. Gecommitteerde wederom ten tien uren t'onsen huijse gecoomen en om resolutie aengehouden, waerop Ick hunl. voor eerst alle de Gravamina, soo als Ick die in 't werck van de West Ind. [Comp.] te gemoete sach, voorstelde en dat het mij seer swaer viel (alsoo Ick het reijsen nu t'eenemael gedacht hadde te vergeten) mijn vaderlant, mijn vrienden, mijn beroep, negocie, handel en wandel voor sooveel tijts te verlaten, met noch veel andere meer circumstantien, voor sooveel die mij druckten, hetwelcke dan d'Hrn. ooc neffens mijn apprehendeerden; eijndelijck d'Hr. Loots seijde, datter nochtans geresolveert moste sijn. Mij eijndelijck soo verre gedisponeert, dat Ick het Jaewoort van mij gaff, waerop mij de Hrn. met groote solemniteijt veel gelucks wenschten en seijden: Wij sijn nu versekert, dat wij met een blijde en aengename bootschap in Vergaderinge verschijnen sullen. Met dese twee speciale recommandes, dat Ick d'Eere Godes na utersten vermogen doch soude helpen voortplanten, ten anderen dat Ick doch geene partije van eenige Camers soude willen dragen, en daermede sijn in alle vriendelijckheijt van malcanderen gescheijden.
• Hendrik Haecxs werd op 29 juni 1645 gevraagd als 'Lid van den Hoogen Raad van Brazilië' door de Heren XIX. Hij vroeg bedenktijd, en werd 5 juli door aan afvaardiging bezocht, die hem over de streep moest trekken. Onder meer werd hem "de eere en reputatie, als mede het groot profijt, en voorts van alle Werelt geadoreert te worden en sich daerdoor een onsterffelijcke renommee te maecken' in het vooruitzicht gesteld. Op 6 juli moest hij zijn beslissing meedelen.
Adij 6 Julij.
Nae dat Ick den gantschen dach en nacht Godt de Heere vuerichlijck hadde gebeden en mij met mijn speciaelste vrienden hadde beraden, soo sijn de welgemelte drij Hrn. Gecommitteerde wederom ten tien uren t'onsen huijse gecoomen en om resolutie aengehouden, waerop Ick hunl. voor eerst alle de Gravamina, soo als Ick die in 't werck van de West Ind. [Comp.] te gemoete sach, voorstelde en dat het mij seer swaer viel (alsoo Ick het reijsen nu t'eenemael gedacht hadde te vergeten) mijn vaderlant, mijn vrienden, mijn beroep, negocie, handel en wandel voor sooveel tijts te verlaten, met noch veel andere meer circumstantien, voor sooveel die mij druckten, hetwelcke dan d'Hrn. ooc neffens mijn apprehendeerden; eijndelijck d'Hr. Loots seijde, datter nochtans geresolveert moste sijn. Mij eijndelijck soo verre gedisponeert, dat Ick het Jaewoort van mij gaff, waerop mij de Hrn. met groote solemniteijt veel gelucks wenschten en seijden: Wij sijn nu versekert, dat wij met een blijde en aengename bootschap in Vergaderinge verschijnen sullen. Met dese twee speciale recommandes, dat Ick d'Eere Godes na utersten vermogen doch soude helpen voortplanten, ten anderen dat Ick doch geene partije van eenige Camers soude willen dragen, en daermede sijn in alle vriendelijckheijt van malcanderen gescheijden.
woensdag 4 juli 2018
Henry David Thoreau -- 5 juli 1852
• Henry David Thoreau (1817-1862) was een Amerikaans essayist, leraar, sociaal filosoof, natuuronderzoeker en dichter. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn hier te lezen. Meer hier.
July 5.
I know a man who never speaks of the sexual relation but jestingly, though it is a subject to be approached only with reverence and affection. What can be the character of that man's love ? It is ever the subject of a stale jest, though his health or his dinner can be seriously considered. The glory of the world is seen only by a chaste mind. To whomsoever this fact is not an awful but beautiful mystery, there are no flowers in nature.
White lilies continue to open in the house in the morning and shut in the night for five or six days, un- til their stamens have shed their pollen and they turn rusty and begin to decay, and the beauty of the flower is gone, and its vitality, so that it no longer expands with the light.
How perfect an invention is glass ! There is a fitness in glass windows which reflect the sun morning and evening, windows, the doorways of light, thus reflecting the rays of that luminary with a splendor only second to itself. This invention one would say was anticipated in the arrangement of things. The sun rises with a salute and leaves the world with a farewell to our windows. To have, instead of opaque shutters or dull horn or paper, a material like solidified air, which reflects the sun thus brightly ! It is inseparable from our civilization and enlightenment. It is encouraging that this intelligence and brilliancy or splendor should belong to the dwellings of men, and not to the cliffs and micaceous rocks and lakes exclusively.
[...]
July 5.
I know a man who never speaks of the sexual relation but jestingly, though it is a subject to be approached only with reverence and affection. What can be the character of that man's love ? It is ever the subject of a stale jest, though his health or his dinner can be seriously considered. The glory of the world is seen only by a chaste mind. To whomsoever this fact is not an awful but beautiful mystery, there are no flowers in nature.
White lilies continue to open in the house in the morning and shut in the night for five or six days, un- til their stamens have shed their pollen and they turn rusty and begin to decay, and the beauty of the flower is gone, and its vitality, so that it no longer expands with the light.
How perfect an invention is glass ! There is a fitness in glass windows which reflect the sun morning and evening, windows, the doorways of light, thus reflecting the rays of that luminary with a splendor only second to itself. This invention one would say was anticipated in the arrangement of things. The sun rises with a salute and leaves the world with a farewell to our windows. To have, instead of opaque shutters or dull horn or paper, a material like solidified air, which reflects the sun thus brightly ! It is inseparable from our civilization and enlightenment. It is encouraging that this intelligence and brilliancy or splendor should belong to the dwellings of men, and not to the cliffs and micaceous rocks and lakes exclusively.
[...]
maandag 2 juli 2018
Etty Hillesum -- 3 juli 1942
• Etty Hillesum (1914–1943), geboren in een Nederlands-joodse familie, kreeg bekendheid door de publicatie van haar dagboek, 38 jaar nadat zij in Auschwitz werd vermoord.
3 juli 1942.
Ach, we hebben het toch immers alles in ons, God en hemel en hel en aarde en leven en dood en eeuwen, vele eeuwen. Een wisselend decor en handeling van de uiterlijke omstandigheden. Maar wij dragen alles in ons en de omstandigheden zijn toch niet te doorslaggevend, nooit, omdat er immers altijd omstandigheden zullen zijn, goede en slechte, en het feit van de omstandigheden, de goede en slechte, moet men aanvaarden, wat niet belemmert dat men zijn leven eraan kan wijden de slechte te verbeteren. Maar men moet weten uit welke motieven men die strijd voert en men moet beginnen bij zichzelf, iedere dag opnieuw bij zichzelf. Vroeger heb ik gemeend vele geniale gedachten per dag te moeten produceren en nu ben ik soms als een braakliggend land waar niets op groeit, maar waarboven een hoge stille hemel hangt. En zo is het beter. Een veelheid van opborrelende gedachten wantrouw ik tegenwoordig in me, ik lig liever braak en wachtend soms. Er is zo verschrikkelijk veel in me gebeurd de laatste dagen, maar nu heeft zich eindelijk iets uitgekristalliseerd. Onze ondergang, onze waarschijnlijk ellendige ondergang die nu al begonnen is in de vele kleine dingen van het dagelijks leven heb ik regelrecht in de ogen gezien en de mogelijkheid daarvan heeft een plaats in mijn levensgevoel gekregen, zonder dat mijn levensgevoel daardoor in kracht verminderd is. Ik ben niet verbitterd en niet opstandig, ik ben ook niet meer moedeloos en geresigneerd ben ik helemaal niet. Mijn groei gaat even onbelemmerd door, van dag tot dag, ook met die vernietigingsmogelijkheid voor ogen. Ik zal niet meer koketteren met de woorden die toch maar misverstanden oproepen: ik heb met het leven afgerekend, er kan mij niets meer gebeuren en het gaat toch immers niet om mij persoonlijk, het doet er toch niet toe of ik ten onder ga of een ander, dat er tenondergegaan wordt daarom gaat het.
Zo zeg ik wel eens tegen anderen, maar dat heeft niet veel zin en maakt toch niet duidelijk wat ik bedoel en dat doet er ook niet toe. Met: 'met het leven afgerekend' bedoel ik: de mogelijkheid van de dood is absoluut in m'n leven opgenomen, mijn leven is als het ware verruimd met de dood, met het onder ogen zien en aanvaarden van de dood, van de ondergang, als behorend bij dit leven. Dus niet als het ware van dit leven nu al een stuk offeren aan de dood door de angst voor de dood en het niet aanvaarden van de dood, door dit niet aanvaarden en door al die angsten hebben wij nog maar een armzalig verminkt stukje leven overgehouden, wat nauwelijks nog leven te noemen is. Het klinkt bijna paradoxaal: door de dood buiten zijn leven te sluiten, heeft men nooit een volledig leven en door de dood binnen zijn leven op te nemen, verruimt en verrijkt men zijn leven. Dit is mijn eerste confrontatie met de dood. Ik heb nooit goed weg geweten met de dood. Ik sta zo maagdelijk tegenover hem. Ik heb nog nooit een dode gezien. Stel je zoiets voor in deze wereld, bezaaid met miljoenen lijken, heb ik op m'n 28ste jaar nog nooit een dode gezien. Ik heb me wel eens afgevraagd: hoe sta ik eigenlijk tegenover de dood? Maar ben daar nooit zo diep op ingegaan voor mezelf, het is er nog geen tijd voor. En nu is de dood daar, levensgroot en voor het eerst en toch als een oude bekende die bij het leven hoort en die men aanvaarden moet. Het is alles zo eenvoudig. Men hoeft er geen diepzinnige beschouwingen over te houden. Daar is opeens de dood, groot en eenvoudig en vanzelfsprekend en bijna geluidloos, in mijn leven gekomen. Hij heeft er nu een plaats en ik weet nu dat hij bij het leven hoort.
Ziezo, nu kan ik rustig gaan slapen, het is 10 uur 's avonds, vandaag heb ik niet veel gedaan, ik was bij al die voeten met blaren in deze hete stad en bij meer van die kleinigheden en dit moest meegeleden en verwerkt worden. Toen kwam er die grote moedeloosheid en die onzekerheid. Toen ben ik even naar hem toegegaan. Hij had pijn in zijn schedel en was daar ongerust over, alles functioneert altijd zo voortreffelijk in zijn krachtige lichaam. Ik lag even in zijn armen en hij was zo zacht en zo lief, bijna weemoedig. Het lijkt me of er nu een nieuw tijdperk in ons leven begint. Nog ernstiger en ook nog intensiever en men mag wel zich concentreren op het allernoodzakelijkste. Er valt veel kleinheid van je af, iedere dag weer. 'Es geht auf unsere Vernichtung, das ist ja klar, darüber brauchen wir uns nicht zu tauschen.' Morgenavond slaap ik in Dicky's bed en één verdieping lager slaapt hij en hij zal me 's morgens wekken. Dat alles is er nog. En hoe we elkaar zullen kunnen bijstaan door deze tijden, dat groeit wel.
Iets later:
En als deze dag mij niets gebracht had, niet nog op het laatst die goede en volledige confrontatie met de dood en ondergang, dan had ik toch niet mogen vergeten die kosjere Duitse soldaat met zijn zak met worteltjes en bloemkolen aan de kiosk. Eerst stopte hij het meisje op de tram dat briefje in haar hand en toen kwam die brief die ik nog eens zal moeten lezen: zij deed hem zo denken aan de gestorven rabbijnendochter die hij op haar sterfbed nog had mogen verplegen, dagen en nachten lang. En vanavond is hij er op bezoek. En toen Liesl me dat alles vertelde, toen wist ik opeens: voor die Duitse soldaat zal ik vanavond ook moeten bidden. Een van de vele uniformen heeft nu een eigen gezicht gekregen. Er zullen er nog wel eigen gezichten in hebben waaruit wij iets zuilen kunnen lezen, wat wij begrijpen. En hij lijdt ook. Er zijn geen grenzen tussen de lijdende mensen, aan weerszijden van alle grenzen wordt geleden en men moet voor allen bidden. Goeienacht. Sinds gisteren ben ik weer ouder geworden, met één ruk heel veel jaren ouder en eindiger. En de moedeloosheid is van me afgevallen en een grotere kracht dan vroeger is ervoor in de plaats gekomen. En ook dit: door zijn eigen krachten en ontoereikendheden te leren kennen en te aanvaarden vergroot men zijn kracht. Het is alles zo eenvoudig en voor mezelf wordt het steeds duidelijker en ik zou lang willen leven om het anderen ook duidelijk te maken. En nu werkelijk goeienacht.
3 juli 1942.
Ach, we hebben het toch immers alles in ons, God en hemel en hel en aarde en leven en dood en eeuwen, vele eeuwen. Een wisselend decor en handeling van de uiterlijke omstandigheden. Maar wij dragen alles in ons en de omstandigheden zijn toch niet te doorslaggevend, nooit, omdat er immers altijd omstandigheden zullen zijn, goede en slechte, en het feit van de omstandigheden, de goede en slechte, moet men aanvaarden, wat niet belemmert dat men zijn leven eraan kan wijden de slechte te verbeteren. Maar men moet weten uit welke motieven men die strijd voert en men moet beginnen bij zichzelf, iedere dag opnieuw bij zichzelf. Vroeger heb ik gemeend vele geniale gedachten per dag te moeten produceren en nu ben ik soms als een braakliggend land waar niets op groeit, maar waarboven een hoge stille hemel hangt. En zo is het beter. Een veelheid van opborrelende gedachten wantrouw ik tegenwoordig in me, ik lig liever braak en wachtend soms. Er is zo verschrikkelijk veel in me gebeurd de laatste dagen, maar nu heeft zich eindelijk iets uitgekristalliseerd. Onze ondergang, onze waarschijnlijk ellendige ondergang die nu al begonnen is in de vele kleine dingen van het dagelijks leven heb ik regelrecht in de ogen gezien en de mogelijkheid daarvan heeft een plaats in mijn levensgevoel gekregen, zonder dat mijn levensgevoel daardoor in kracht verminderd is. Ik ben niet verbitterd en niet opstandig, ik ben ook niet meer moedeloos en geresigneerd ben ik helemaal niet. Mijn groei gaat even onbelemmerd door, van dag tot dag, ook met die vernietigingsmogelijkheid voor ogen. Ik zal niet meer koketteren met de woorden die toch maar misverstanden oproepen: ik heb met het leven afgerekend, er kan mij niets meer gebeuren en het gaat toch immers niet om mij persoonlijk, het doet er toch niet toe of ik ten onder ga of een ander, dat er tenondergegaan wordt daarom gaat het.
Zo zeg ik wel eens tegen anderen, maar dat heeft niet veel zin en maakt toch niet duidelijk wat ik bedoel en dat doet er ook niet toe. Met: 'met het leven afgerekend' bedoel ik: de mogelijkheid van de dood is absoluut in m'n leven opgenomen, mijn leven is als het ware verruimd met de dood, met het onder ogen zien en aanvaarden van de dood, van de ondergang, als behorend bij dit leven. Dus niet als het ware van dit leven nu al een stuk offeren aan de dood door de angst voor de dood en het niet aanvaarden van de dood, door dit niet aanvaarden en door al die angsten hebben wij nog maar een armzalig verminkt stukje leven overgehouden, wat nauwelijks nog leven te noemen is. Het klinkt bijna paradoxaal: door de dood buiten zijn leven te sluiten, heeft men nooit een volledig leven en door de dood binnen zijn leven op te nemen, verruimt en verrijkt men zijn leven. Dit is mijn eerste confrontatie met de dood. Ik heb nooit goed weg geweten met de dood. Ik sta zo maagdelijk tegenover hem. Ik heb nog nooit een dode gezien. Stel je zoiets voor in deze wereld, bezaaid met miljoenen lijken, heb ik op m'n 28ste jaar nog nooit een dode gezien. Ik heb me wel eens afgevraagd: hoe sta ik eigenlijk tegenover de dood? Maar ben daar nooit zo diep op ingegaan voor mezelf, het is er nog geen tijd voor. En nu is de dood daar, levensgroot en voor het eerst en toch als een oude bekende die bij het leven hoort en die men aanvaarden moet. Het is alles zo eenvoudig. Men hoeft er geen diepzinnige beschouwingen over te houden. Daar is opeens de dood, groot en eenvoudig en vanzelfsprekend en bijna geluidloos, in mijn leven gekomen. Hij heeft er nu een plaats en ik weet nu dat hij bij het leven hoort.
Ziezo, nu kan ik rustig gaan slapen, het is 10 uur 's avonds, vandaag heb ik niet veel gedaan, ik was bij al die voeten met blaren in deze hete stad en bij meer van die kleinigheden en dit moest meegeleden en verwerkt worden. Toen kwam er die grote moedeloosheid en die onzekerheid. Toen ben ik even naar hem toegegaan. Hij had pijn in zijn schedel en was daar ongerust over, alles functioneert altijd zo voortreffelijk in zijn krachtige lichaam. Ik lag even in zijn armen en hij was zo zacht en zo lief, bijna weemoedig. Het lijkt me of er nu een nieuw tijdperk in ons leven begint. Nog ernstiger en ook nog intensiever en men mag wel zich concentreren op het allernoodzakelijkste. Er valt veel kleinheid van je af, iedere dag weer. 'Es geht auf unsere Vernichtung, das ist ja klar, darüber brauchen wir uns nicht zu tauschen.' Morgenavond slaap ik in Dicky's bed en één verdieping lager slaapt hij en hij zal me 's morgens wekken. Dat alles is er nog. En hoe we elkaar zullen kunnen bijstaan door deze tijden, dat groeit wel.
Iets later:
En als deze dag mij niets gebracht had, niet nog op het laatst die goede en volledige confrontatie met de dood en ondergang, dan had ik toch niet mogen vergeten die kosjere Duitse soldaat met zijn zak met worteltjes en bloemkolen aan de kiosk. Eerst stopte hij het meisje op de tram dat briefje in haar hand en toen kwam die brief die ik nog eens zal moeten lezen: zij deed hem zo denken aan de gestorven rabbijnendochter die hij op haar sterfbed nog had mogen verplegen, dagen en nachten lang. En vanavond is hij er op bezoek. En toen Liesl me dat alles vertelde, toen wist ik opeens: voor die Duitse soldaat zal ik vanavond ook moeten bidden. Een van de vele uniformen heeft nu een eigen gezicht gekregen. Er zullen er nog wel eigen gezichten in hebben waaruit wij iets zuilen kunnen lezen, wat wij begrijpen. En hij lijdt ook. Er zijn geen grenzen tussen de lijdende mensen, aan weerszijden van alle grenzen wordt geleden en men moet voor allen bidden. Goeienacht. Sinds gisteren ben ik weer ouder geworden, met één ruk heel veel jaren ouder en eindiger. En de moedeloosheid is van me afgevallen en een grotere kracht dan vroeger is ervoor in de plaats gekomen. En ook dit: door zijn eigen krachten en ontoereikendheden te leren kennen en te aanvaarden vergroot men zijn kracht. Het is alles zo eenvoudig en voor mezelf wordt het steeds duidelijker en ik zou lang willen leven om het anderen ook duidelijk te maken. En nu werkelijk goeienacht.
Catharina Schrader -- 2 juli 1701
• Catharina Schrader (1656-1746) was een Friese vroedvrouw, die bijna 50 jaar haar vak uitoefende. Ze hield een journaal bij waarin ze de bevallingen beschreef.
1701 den 2 julli ben ick butten de Hansportte gehallt bij de smitzwiff Gritie. Brack het watter vrog. Het kynt lag hog. En durde ser lange. Knepen musskelen en höpbennen mij ser om de hant en persten het kydes hoft plat. En konde nit geboren worden. En de vrauw war ofgemat. Veranderde. Nae de dodt hynck de eene arem uyt de gebortte. Most don het kynt keren met de votten. Most van een gude gebortte een qwade macken. Hallde het met de voetten. Kerde het om en hallde het so. Een dode dochter. Godt lof, de moder wir noch behauwden. Godt beware mij wer vor sullcken schricklicken vorvall. Dodt nae 3 dagen.
1701 ben ick bij Rinck Eckes copman sijn wiff Hyllti gehallt, nae dat ick verscheiden reyssen gehalt war, datt een schrickelick vloet haede een dar bij een watterig licham. En worde ick int lest gehalt. Vont har ser flauw en in termijnen met een grootte vloet. Doch kreg op het lest barenswei. Nae dat ick de sack ondersocht, bevont de naegebortte voran doch vast gegroyt, twelck noyt gehort noch mij gebört is. Most dy lospellen. Lag don het kynt dwers vor de gebortte. Kerde het, halde het met de voetten ser beswarlick. Mar het kynt war all dodt en de moder storf een hallef uhr darnae.
1701 den 2 julli ben ick butten de Hansportte gehallt bij de smitzwiff Gritie. Brack het watter vrog. Het kynt lag hog. En durde ser lange. Knepen musskelen en höpbennen mij ser om de hant en persten het kydes hoft plat. En konde nit geboren worden. En de vrauw war ofgemat. Veranderde. Nae de dodt hynck de eene arem uyt de gebortte. Most don het kynt keren met de votten. Most van een gude gebortte een qwade macken. Hallde het met de voetten. Kerde het om en hallde het so. Een dode dochter. Godt lof, de moder wir noch behauwden. Godt beware mij wer vor sullcken schricklicken vorvall. Dodt nae 3 dagen.
1701 ben ick bij Rinck Eckes copman sijn wiff Hyllti gehallt, nae dat ick verscheiden reyssen gehalt war, datt een schrickelick vloet haede een dar bij een watterig licham. En worde ick int lest gehalt. Vont har ser flauw en in termijnen met een grootte vloet. Doch kreg op het lest barenswei. Nae dat ick de sack ondersocht, bevont de naegebortte voran doch vast gegroyt, twelck noyt gehort noch mij gebört is. Most dy lospellen. Lag don het kynt dwers vor de gebortte. Kerde het, halde het met de voetten ser beswarlick. Mar het kynt war all dodt en de moder storf een hallef uhr darnae.
zondag 1 juli 2018
Jules Renard -- 1 juli 1894
• De dagboeken van de Franse schrijver Jules Renard (1864-1910) zijn vanwege de hoeveelheid ‘faits divers’ en anekdotes wel eens omschreven als ‘de documentatie’ bij À la recherche du temps perdue van Marcel Proust. Uit: Dagboek 1887-1899 (vertaald door Marianne Kaas en Frans de Haan). Fragmenten eruit zijn hier te lezen.
1 juli 1894
Wanneer ik 's morgens mijn raam opendoe, is het alsof mijn geliefde mijn ogen een bad gaf met koel water.
Witte wolkjes stijgen op van de aarde alsof men de wol op haar rug afschoor.
De hanen, met jongensachtige of zware stem, roepen bevelen als jeugdige of oude roodhuiden-opperhoofden.
Mooi! Een verre trein.
En de stem van een tortelduifje, alsof de huisvrouw een restje aangebrande room in een pan losschraapte met een houten lepel, of, beter nog, alsof je voortdurend in en uitliep om te proberen of de scharnieren van een deur goed werken.
En daar heb je een kip die kakelt alsof ze het ei dat ze net heeft gelegd, met driftige hamerslagen op het aambeeld bewerkt.
En daar heb je een vlieg die zoemend langskomt, zoals het geluid langs een metalen draad gaat.
En de drie trage slagen van een klok, gevolgd door drie trage slagen, gevolgd door een licht, vrolijk carillon.
En de stem van de eenden doet denken aan steentjes die, in de winter, stuiteren op het ijs in de kanalen.
Maar de mensen hebben nog geen woord laten horen.
Het eerste wat ze zeggen is: 'Doe het raam dicht, en kom weer in bed!'
1 juli 1894
Wanneer ik 's morgens mijn raam opendoe, is het alsof mijn geliefde mijn ogen een bad gaf met koel water.
Witte wolkjes stijgen op van de aarde alsof men de wol op haar rug afschoor.
De hanen, met jongensachtige of zware stem, roepen bevelen als jeugdige of oude roodhuiden-opperhoofden.
Mooi! Een verre trein.
En de stem van een tortelduifje, alsof de huisvrouw een restje aangebrande room in een pan losschraapte met een houten lepel, of, beter nog, alsof je voortdurend in en uitliep om te proberen of de scharnieren van een deur goed werken.
En daar heb je een kip die kakelt alsof ze het ei dat ze net heeft gelegd, met driftige hamerslagen op het aambeeld bewerkt.
En daar heb je een vlieg die zoemend langskomt, zoals het geluid langs een metalen draad gaat.
En de drie trage slagen van een klok, gevolgd door drie trage slagen, gevolgd door een licht, vrolijk carillon.
En de stem van de eenden doet denken aan steentjes die, in de winter, stuiteren op het ijs in de kanalen.
Maar de mensen hebben nog geen woord laten horen.
Het eerste wat ze zeggen is: 'Doe het raam dicht, en kom weer in bed!'
Belle van Zuylen -- 30 juni 1768
• Schrijfster Belle van Zuylen (1740-1805) correspondeerde vijftien jaar lang met de zeventien jaar oudere militair en rokkenjager Constant d’Hermenches, aan wie (het fragment uit) onderstaande brief gericht was. Uit: Rebels en beminnelijk. Brieven van Belle van Zuylen – madame de Charrière (vertaald door Simone Dubois).
30 juni 1768
We hebben gisteren de koning van Denemarken gezien. Hij lijkt op Prins Adolf van Hesse-Philipsthal, maar een tikje knapper; nog kleiner en slanker; hij lijkt hoogstens vijftien, maar hij is bijna twintig. Hij is buitensporig blond en blank; ik weet eigenlijk niet wat voor fysionomie hij heeft, zelfs niet of hij er wel een heeft. Hij wil graag beleefd zijn, maar weet niet wat hij zeggen moet. We wandelden met hem in de tuinen van Termeer, bij mijn tante Van Lokhorst; zijn gunsteling Graaf von Bolk, een aardige zeer ontspannen hoveling, had gewild dat hij wat met mij zou praten; het had geregend, lachend klaagde ik over wat mijn schoenen, die erg mooi waren, te verduren hadden: Zijne Majesteit keek toen alleen nog maar naar mijn schoenen en sprak met mij over niets anders meer.
Er wordt verteld dat hij als pages geklede meisjes bij zich heeft. Maar hij drinkt nooit wijn, blijkbaar omdat zijn vader zich dood gedronken heeft. […] Zijn vrouw en zijn onderdanen zijn erg ongelukkig, en zijn minnaressen worden niet beter behandeld, want een tijd geleden liet hij een vrouw die de zijne was geweest in een tuchthuis opsluiten.
Dat is wat ik gezien en gehoord heb over Zijne Deense Majesteit. […] Stel je voor dat dit slecht opgevoede kind almachtig is in zijn land, dat hij een despoot is. Ik zie wel graag met eigen ogen die acteurtjes, die de belangrijkste rollen moeten spelen.
30 juni 1768
We hebben gisteren de koning van Denemarken gezien. Hij lijkt op Prins Adolf van Hesse-Philipsthal, maar een tikje knapper; nog kleiner en slanker; hij lijkt hoogstens vijftien, maar hij is bijna twintig. Hij is buitensporig blond en blank; ik weet eigenlijk niet wat voor fysionomie hij heeft, zelfs niet of hij er wel een heeft. Hij wil graag beleefd zijn, maar weet niet wat hij zeggen moet. We wandelden met hem in de tuinen van Termeer, bij mijn tante Van Lokhorst; zijn gunsteling Graaf von Bolk, een aardige zeer ontspannen hoveling, had gewild dat hij wat met mij zou praten; het had geregend, lachend klaagde ik over wat mijn schoenen, die erg mooi waren, te verduren hadden: Zijne Majesteit keek toen alleen nog maar naar mijn schoenen en sprak met mij over niets anders meer.
Er wordt verteld dat hij als pages geklede meisjes bij zich heeft. Maar hij drinkt nooit wijn, blijkbaar omdat zijn vader zich dood gedronken heeft. […] Zijn vrouw en zijn onderdanen zijn erg ongelukkig, en zijn minnaressen worden niet beter behandeld, want een tijd geleden liet hij een vrouw die de zijne was geweest in een tuchthuis opsluiten.
Dat is wat ik gezien en gehoord heb over Zijne Deense Majesteit. […] Stel je voor dat dit slecht opgevoede kind almachtig is in zijn land, dat hij een despoot is. Ik zie wel graag met eigen ogen die acteurtjes, die de belangrijkste rollen moeten spelen.
Abonneren op:
Posts (Atom)