• George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Van 1941-1943 werkte hij voor de op India gerichte Eastern Service van de BBC, waardoor hij de politieke en militaire ontwikkelingen op het vasteland op de voet volgde. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. Gedeeltes eruit zijn hier te lezen. De Nederlandse vertaling (van Nelleke van Maaren) is gepubliceerd in de reeks Privé Domein.
1.3.41. De B.’s, die pas een paar weken geleden naar Londen zijn gekomen en niets van de blitz hebben gezien, zeggen dat ze de Londenaren erg veranderd vinden, iedereen is hysterisch, praat op veel luidere toon enz. enz. Als dat zo is, is het iets wat geleidelijk aan is gekomen en wat je niet opvalt als je er middenin zit, net als het groeien van een kind. De enige verandering die mij werkelijk is opgevallen sinds de luchtaanvallen begonnen, is dat de mensen veel meer geneigd zijn met vreemden op straat te praten... De stations van de ondergrondse stinken nu niet erg meer, de nieuwe metalen stapelbedden zijn heel goed. En de mensen die je er ziet, zijn betrekkelijk goed voorzien van beddengoed en lijken in alle opzichten tevreden en normaal – maar dat is juist wat me zorgen baart. Wat moet je denken van mensen die dat onmenselijke leven maandenlang nacht na nacht blijven leiden, ook in perioden van 3 of meer weken dat geen vliegtuig in de buurt van Londen komt? ... Het is afschuwelijk in alle stations nog kinderen te zien, die het allemaal vanzelfsprekend vinden en veel plezier hebben met rondjes rijden op de Inner Circle-lijn. Een tijdje geleden kwam D. J. vanuit Cheltenham naar Londen en in zijn trein zat een jonge vrouw met haar twee kinderen die ergens in het westen van het land geëvacueerd waren geweest en nu door haar werden teruggebracht naar Londen. Toen de trein Londen naderde, begon een luchtaanval en de vrouw was de rest van de reis in tranen. Wat haar had doen besluiten terug te komen, was het feit dat er toen al ruim een week geen aanval op Londen was geweest, en dus had ze geconcludeerd dat ‘het nu in orde was’. Wat moet je denken van de mentaliteit van zulke mensen?
3.3.41. Gisteravond met G. de schuilkelder in de crypte onder de kerk in Greenwich bezocht. De gebruikelijke houten stapelbedden met jutezakken, smerig (als het warmer wordt ongetwijfeld ook vol luizen), slecht verlicht en stinkend, maar die avond niet bijzonder vol. De crypte is gewoon een stelsel van smalle gangen tussen gewelven waarop de namen staan van de families die daar begraven zijn, meest recentelijk omstreeks 1800... G. en de anderen benadrukten dat ik het niet op z’n ergst zag, omdat in nachten dat het er propvol is (250 mensen) de stank nagenoeg ondraaglijk zou zijn. Ik bleef echter volhouden, hoewel geen van de anderen het met me eens was, dat het voor kinderen veel erger is om tussen gewelven vol lijken te spelen dan een hoeveelheid levende menselijke geur voor lief te moeten nemen.
4.3.41. In Wallington. Overal bloeien krokussen, een paar muurbloemen hebben knoppen, sneeuwklokjes op hun best. Paartjes hazen zitten in het winterkoren naar elkaar te staren. Af en toe, met maanden tussenruimte, steek je in deze oorlog een paar ogenblikken je neus boven water en merk je dat de aarde nog altijd rond de zon draait.
maandag 28 februari 2022
zondag 27 februari 2022
J.H. Leopold • 28 februari 1890
• De dichter J.H. Leopold hield een reisdagboek bij toen hij in 1890 in Italië was.
28 Februari.
Vandaag is het regendag, aldoor grijze lucht, grijze zee en regenbuien. Laat wordt men wakker, want het is donker en als men beneden komt, brandt er in de binnenkamers gas. Buiten is het eenzaam, modder ligt er op de straten en de marmeren tuintrap is glibberig en morsig. In huis is het koud en kil en de gasten zitten bij elkaar, lezen, werken, spelen, en kleumende en zich in de handen wrijvende wordt de dag doorgebracht. Er is van 's morgens vroeg, tot 's middags een gele streep boven den horizont, die niet grooter wordt; verder is de lucht grijs en weerkaatst grijs in de zee. Een groot verschil met gisteren. Vroeg wordt men wakker, want al is de zon nog niet op, het is helder overal. Er hangt boven den horizont een grijze nevel, overigens is de hemel wolkenloos en de zee blauw. Dan rijst de zon boven de nevels, haar licht is op de bergen, het glijdt lager over de gladde olijven en blijft hangen aan de witte huizen en oude grijze torens, de hanen kraaien, de vogels zingen en nu en dan vliegt er een uit de nabijzijnde gladstammige eucalyptus naar het gindsche olijvenbosch, licht bruin als hij vliegt in golvenden baan door het zonnelicht.
Langzaam komt het licht overal, alleen onder de olijven is het donker op het zwartgroene gras, en misschien zal de zon er den geheelen dag niet doordringen. Er is een schuine streep zonneschijn op mijn vensterbank gekomen en op de opengeslagen jalouziën, en straks zal de zon mijn geheele kamer met stralen licht vullen.
Vreemd, dat in den vreemde het bekende, het hanengekraai, de vogelezang het aangenaamst aandoet.
28 Februari.
Vandaag is het regendag, aldoor grijze lucht, grijze zee en regenbuien. Laat wordt men wakker, want het is donker en als men beneden komt, brandt er in de binnenkamers gas. Buiten is het eenzaam, modder ligt er op de straten en de marmeren tuintrap is glibberig en morsig. In huis is het koud en kil en de gasten zitten bij elkaar, lezen, werken, spelen, en kleumende en zich in de handen wrijvende wordt de dag doorgebracht. Er is van 's morgens vroeg, tot 's middags een gele streep boven den horizont, die niet grooter wordt; verder is de lucht grijs en weerkaatst grijs in de zee. Een groot verschil met gisteren. Vroeg wordt men wakker, want al is de zon nog niet op, het is helder overal. Er hangt boven den horizont een grijze nevel, overigens is de hemel wolkenloos en de zee blauw. Dan rijst de zon boven de nevels, haar licht is op de bergen, het glijdt lager over de gladde olijven en blijft hangen aan de witte huizen en oude grijze torens, de hanen kraaien, de vogels zingen en nu en dan vliegt er een uit de nabijzijnde gladstammige eucalyptus naar het gindsche olijvenbosch, licht bruin als hij vliegt in golvenden baan door het zonnelicht.
Langzaam komt het licht overal, alleen onder de olijven is het donker op het zwartgroene gras, en misschien zal de zon er den geheelen dag niet doordringen. Er is een schuine streep zonneschijn op mijn vensterbank gekomen en op de opengeslagen jalouziën, en straks zal de zon mijn geheele kamer met stralen licht vullen.
Vreemd, dat in den vreemde het bekende, het hanengekraai, de vogelezang het aangenaamst aandoet.
Gymnasiast, 15 jaar • 27 februari 1944
• Gymnasiast, 15 jaar - Amsterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
[27 februari]
- Vannacht heb ik niet lekker geslapen. Ik was erg verkouden. Na t ontbijt ging ik m'n huiswerk maken maar 't ging niet vlot want m'n ogen traanden van de verkoudheid. 's Middag aten we maar zo'n beetje boterham. Toen de eetrommel opgeruimd was ging ik m'n werk voor wiskunde maken. Ik heb er wel twee uur aan één stuk door op gezeten en dan terwijl je verkouden bent. Aan 't eind van de middag heb ik met mama vader en Bartje gewandeld langs de IJsel en door 't park. 't Was triest weer doodstil en miserig en koud. Ik kwam hierdoor niet in een goede stemming. Ik dacht aan van alles. Aan een meisje waar ik veel van zou kunnen houden en aan de invasie en 't einde van de oorlog. 't Duurt zo verschrikkelijk lang en ik hoop al niet meer op de invasie. Hij komt niet. De Engelsen zijn te sloom. Ze kunnen alleen maar bombarderen maar 't kan me allemaal niets meer schelen. De Russen gaan te hard in 't Oosten de Engelsen te langzaam in Italië.
[27 februari]
- Vannacht heb ik niet lekker geslapen. Ik was erg verkouden. Na t ontbijt ging ik m'n huiswerk maken maar 't ging niet vlot want m'n ogen traanden van de verkoudheid. 's Middag aten we maar zo'n beetje boterham. Toen de eetrommel opgeruimd was ging ik m'n werk voor wiskunde maken. Ik heb er wel twee uur aan één stuk door op gezeten en dan terwijl je verkouden bent. Aan 't eind van de middag heb ik met mama vader en Bartje gewandeld langs de IJsel en door 't park. 't Was triest weer doodstil en miserig en koud. Ik kwam hierdoor niet in een goede stemming. Ik dacht aan van alles. Aan een meisje waar ik veel van zou kunnen houden en aan de invasie en 't einde van de oorlog. 't Duurt zo verschrikkelijk lang en ik hoop al niet meer op de invasie. Hij komt niet. De Engelsen zijn te sloom. Ze kunnen alleen maar bombarderen maar 't kan me allemaal niets meer schelen. De Russen gaan te hard in 't Oosten de Engelsen te langzaam in Italië.
vrijdag 25 februari 2022
Ina Steur • 26 februari 1941
• Uit Als het weer eens vrede was, een dagboek over de jaren 1940-1945 van Ina Steur (1923-2007). Het fragment hieronder gaat over de Februari-staking.
Woensdag, 26 Februari 1941
Half negen naar de fabriek, daar staan alle kantoor- en werklieden te praten. Ze zijn het niet eens, want er is gezegd 24 uur proteststaking en nu moeten we om half negen al beginnen. Er is verdeeldheid onder de mensen, de één zegt: 'Kom ik ga naar huis', en een ander: 'Jongens laten we de fabriek in gaan'. Zo gaat het overal, de mensen weten niet wat ze doen moeten, en dat komt voornamelijk omdat er geen organisatie meer is. Een derde gaat naar huis gegaan, een derde blijft op de fabriek, een derde staat voor de poort.
Om half tien vergaderen de fabrieksraad en de directie en daar wordt besloten te staken tot 27 Februari half negen. Wat ongeveer algemeen enthousiast wordt begroet. ± tien uur thuis. Om twaalf uur ga ik naar buiten. Als ik een geweldige volksoploop zie, ren ik er hard naartoe. Daar zijn een stel mannen en jongens een tram aan het oplichten. Ik ga er gauw tussen staan en duw mezelf uit het lid. Ja hoor, heel langzaam gaat de tram omhoog en plof daar ligt-ie, mét conducteur, in nauw contact met Moeder Aarde. Er gaat een hoeraatje op, gevolgd door de roep: "De Grüne Polizei!" Alles gaat op de loop.
Ik ga in de ingang van een winkel staan en kan goed kan zien wat ze doen. Er komt een auto aanstormen met twaalf van die gasten. Ze springen eruit met het geweer in de aanslag en rennen de Insulindeweg in. Ze schieten op denkbeeldige daders. De sufferds kunnen toch niet raken, dus dat is niet erg. Alle straten zetten ze af in de hoop iets te vinden, maar lauw hoor, niets. Om één uur is die tram alweer opgetakeld.
Om drie uur wandel ik naar de Dapperstraat. Ik kom juist op tijd om weer iets te beleven. In de Commelinstraat wordt een man weggehaald door een wagen met twaalf politieagenten. Er komen natuurlijk een hoop mensen bij staan. Zo'n mof begint te dreigen met zijn geweer, maar daar geven de mensen niets om. Dan pakt hij iets uit zijn zak, naar mij voorkomt een sigarettendoosje, steekt het aan met een sigarettenaansteker en gooit het tussen het volk. Iedereen stuift weg. In tijd van een seconde is de hele straat leeg. Net op tijd, want daar geeft me dat ding toch een knal, geweldig. Dat is een handgranaat! Daar komt die rotmof midden op de weg staan en steekt zijn hand op, zo sarcastisch mogelijk. Net of ie zeggen wil: 'Heb ik jullie even laten lopen.' Dan gaat hij weg met de man en de wagen."
Woensdag, 26 Februari 1941
Half negen naar de fabriek, daar staan alle kantoor- en werklieden te praten. Ze zijn het niet eens, want er is gezegd 24 uur proteststaking en nu moeten we om half negen al beginnen. Er is verdeeldheid onder de mensen, de één zegt: 'Kom ik ga naar huis', en een ander: 'Jongens laten we de fabriek in gaan'. Zo gaat het overal, de mensen weten niet wat ze doen moeten, en dat komt voornamelijk omdat er geen organisatie meer is. Een derde gaat naar huis gegaan, een derde blijft op de fabriek, een derde staat voor de poort.
Om half tien vergaderen de fabrieksraad en de directie en daar wordt besloten te staken tot 27 Februari half negen. Wat ongeveer algemeen enthousiast wordt begroet. ± tien uur thuis. Om twaalf uur ga ik naar buiten. Als ik een geweldige volksoploop zie, ren ik er hard naartoe. Daar zijn een stel mannen en jongens een tram aan het oplichten. Ik ga er gauw tussen staan en duw mezelf uit het lid. Ja hoor, heel langzaam gaat de tram omhoog en plof daar ligt-ie, mét conducteur, in nauw contact met Moeder Aarde. Er gaat een hoeraatje op, gevolgd door de roep: "De Grüne Polizei!" Alles gaat op de loop.
Ik ga in de ingang van een winkel staan en kan goed kan zien wat ze doen. Er komt een auto aanstormen met twaalf van die gasten. Ze springen eruit met het geweer in de aanslag en rennen de Insulindeweg in. Ze schieten op denkbeeldige daders. De sufferds kunnen toch niet raken, dus dat is niet erg. Alle straten zetten ze af in de hoop iets te vinden, maar lauw hoor, niets. Om één uur is die tram alweer opgetakeld.
Om drie uur wandel ik naar de Dapperstraat. Ik kom juist op tijd om weer iets te beleven. In de Commelinstraat wordt een man weggehaald door een wagen met twaalf politieagenten. Er komen natuurlijk een hoop mensen bij staan. Zo'n mof begint te dreigen met zijn geweer, maar daar geven de mensen niets om. Dan pakt hij iets uit zijn zak, naar mij voorkomt een sigarettendoosje, steekt het aan met een sigarettenaansteker en gooit het tussen het volk. Iedereen stuift weg. In tijd van een seconde is de hele straat leeg. Net op tijd, want daar geeft me dat ding toch een knal, geweldig. Dat is een handgranaat! Daar komt die rotmof midden op de weg staan en steekt zijn hand op, zo sarcastisch mogelijk. Net of ie zeggen wil: 'Heb ik jullie even laten lopen.' Dan gaat hij weg met de man en de wagen."
donderdag 24 februari 2022
Typiste, 25 jaar • 25 Februari 1941
• Typiste, 25 jaar - Amsterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
Dinsdag, 25 Februari 1941 - Vandaag was 't net zo'n geladen dag als na de capitulatie. De oorzaak hiervan zijn ongewild de Joden.
Twee weken terug voelde de W.A. van de N.S.B. zich geroepen relletjes in de Jodenbuurt uit te lokken. in troepen trokken ze door de Jodenwijken, ruiten ingooiend en Joden molesterend. De verhalen, die de ronde deden, waren veelal sterk overdreven en de waarheid er van was niet te controleren. De knokploeg van de Jordaan kwam er aan te pas en kwam de W.A.-mannen en verder N.S.B. even flink ‘afdrogen’. Gevolg van deze relletjes was, dat een W.A.-man Koot vader van 8 kinderen, 't leven liet. De oudste spruit was bij de heldendood van Pa tegenwoordig. Zeventien jaar was 't wurm en lid van de Jeugdstorm. De Jodenwijk was voor iedereen afgesloten, bruggen opgehaald desondanks waren die W.A.-mannen toevallig, ongewapend, daar verzeild geraakt en toen stortte een gewapende bende Joden zich op hen en één had Koot zo toegetakeld en in z'n gezicht gebeten dat hij aan de gevolgen overleed. Een ongewapende W.A.-man bestaat niet, want zij hebben alles wat de behoorlijke Nederlanders niet hebben en dan een ongewapende-toevallig-in-de-Jodenbuurt-zijnde-W.A. man is 't toppunt van tegenstrijdigheden, waaraan trouwens de ‘nieuwe orde’ over 't algemeen erg lijdt. Een Pa, die tot heil van 't Vaderland, acht spruiten in 't leven heeft geschopt, moet eerst aan die spruiten denken en dan aan relletjes uitlokken. Enfin, met de nodige propaganda is die man begraven, waarbij natuurlijk de tegenpartij zich niet onbetuigd heeft gelaten. De mop (overigens demonstrerende hoe de mensen op 't ogenblik denken) doet de ronde, dat de directeur van de begraafplaats Zorgvlied Mussert opbelde en zei, dat 't monster hem goed was bevallen en dat hij de hele partij wel wilde hebben. Aan 't graf van dien Koot is natuurlijk wraak gezworen, die niet op zich heeft laten wachten. Zaterdag, Zondag en gisteren zijn Joden meestal tussen 18 en 40 jaar overal opgepakt en weggevoerd. Wanneer ze rustig op straat liepen, werden ze plotseling door de Grüne Polizei in hun overvalwagens gesleurd, In de Jodenbuurten moest iedereen z'n stamkaart tonen en aangezien Nederland nog nooit 't zotte idee in z'n hoofd heeft gehaald op de stamkaart je afstamming te vermelden, voldeed een Joodse voornaam of achternaam al. Zo zijn er ontzettend veel weggevoerd op de meest minderwaardige en naar wij kunnen aannemen op wel niet bijster liefdevolle wijze. Waarheen? De een zegt Duitsland om er dwangarbeid te verrichten en gezien Duitslands tekort aan arbeidskrachten en z'n pressen tot werken in Duitsland van bouwvak-, haven- fabrieks- werf- en dok- en alle andere arbeiders uit de bezette gebieden, lijkt dit wel aannemelijk. Een ander beweert ze zitten hier in concentratie-kampen. Hoe 't zij, vele mannen zijn vanuit hun gezinnen weggesleurd door mensen, die hier zonder reden zijn komen binnenvallen...
Dinsdag, 25 Februari 1941 - Vandaag was 't net zo'n geladen dag als na de capitulatie. De oorzaak hiervan zijn ongewild de Joden.
Twee weken terug voelde de W.A. van de N.S.B. zich geroepen relletjes in de Jodenbuurt uit te lokken. in troepen trokken ze door de Jodenwijken, ruiten ingooiend en Joden molesterend. De verhalen, die de ronde deden, waren veelal sterk overdreven en de waarheid er van was niet te controleren. De knokploeg van de Jordaan kwam er aan te pas en kwam de W.A.-mannen en verder N.S.B. even flink ‘afdrogen’. Gevolg van deze relletjes was, dat een W.A.-man Koot vader van 8 kinderen, 't leven liet. De oudste spruit was bij de heldendood van Pa tegenwoordig. Zeventien jaar was 't wurm en lid van de Jeugdstorm. De Jodenwijk was voor iedereen afgesloten, bruggen opgehaald desondanks waren die W.A.-mannen toevallig, ongewapend, daar verzeild geraakt en toen stortte een gewapende bende Joden zich op hen en één had Koot zo toegetakeld en in z'n gezicht gebeten dat hij aan de gevolgen overleed. Een ongewapende W.A.-man bestaat niet, want zij hebben alles wat de behoorlijke Nederlanders niet hebben en dan een ongewapende-toevallig-in-de-Jodenbuurt-zijnde-W.A. man is 't toppunt van tegenstrijdigheden, waaraan trouwens de ‘nieuwe orde’ over 't algemeen erg lijdt. Een Pa, die tot heil van 't Vaderland, acht spruiten in 't leven heeft geschopt, moet eerst aan die spruiten denken en dan aan relletjes uitlokken. Enfin, met de nodige propaganda is die man begraven, waarbij natuurlijk de tegenpartij zich niet onbetuigd heeft gelaten. De mop (overigens demonstrerende hoe de mensen op 't ogenblik denken) doet de ronde, dat de directeur van de begraafplaats Zorgvlied Mussert opbelde en zei, dat 't monster hem goed was bevallen en dat hij de hele partij wel wilde hebben. Aan 't graf van dien Koot is natuurlijk wraak gezworen, die niet op zich heeft laten wachten. Zaterdag, Zondag en gisteren zijn Joden meestal tussen 18 en 40 jaar overal opgepakt en weggevoerd. Wanneer ze rustig op straat liepen, werden ze plotseling door de Grüne Polizei in hun overvalwagens gesleurd, In de Jodenbuurten moest iedereen z'n stamkaart tonen en aangezien Nederland nog nooit 't zotte idee in z'n hoofd heeft gehaald op de stamkaart je afstamming te vermelden, voldeed een Joodse voornaam of achternaam al. Zo zijn er ontzettend veel weggevoerd op de meest minderwaardige en naar wij kunnen aannemen op wel niet bijster liefdevolle wijze. Waarheen? De een zegt Duitsland om er dwangarbeid te verrichten en gezien Duitslands tekort aan arbeidskrachten en z'n pressen tot werken in Duitsland van bouwvak-, haven- fabrieks- werf- en dok- en alle andere arbeiders uit de bezette gebieden, lijkt dit wel aannemelijk. Een ander beweert ze zitten hier in concentratie-kampen. Hoe 't zij, vele mannen zijn vanuit hun gezinnen weggesleurd door mensen, die hier zonder reden zijn komen binnenvallen...
woensdag 23 februari 2022
Frederik van Eeden • 24 februari 1913
• Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.
Van Eedens zoon Paul overleed op 21 februari 1913. Diens dood maakte grote indruk op hem, en inspireerde hem tot het boek Pauls ontwaken.
maandag 24 februari
Ik kom van het kerkhof terug. Ik wist vooraf niet wat ik doen zou. Maar op 't oogenblik voelde ik dat ik wat zeggen moest en het ook kon. En ik ben blij het gedaan te hebben. Paul had mij des nachts heerlijke rust gegeeven, ik voelde gestadig zijn zachte werking. In den vorm van wat ik ‘droom-sensatie’ noem. Ik was heerlijk verkwikt van morgen. Ik weet hij zal mij verder helpen.
Ik herinnerde mij van nacht dat Paul, kort voor zijn verheerlijking, teegen zijn moeder sprak van het ‘doodshemdje’. En zij begreep zijn bedoeling. Van daag las ik eerst het fijne sprookje van Grimm, dat hij bedoelde. Welk een helderheid, dat juist als herinnering voor zijn moeder uit te kiezen. Het kindje dat niet rusten kan zoolang moeder schreit, omdat zijn doodshemdje nat wordt van de tranen. Een geest die zooiets bedenkt, lijdt niet, maar is verhelderd. Ik nam mij voor de tuinlieden te zeggen dat ze vandaag den grooten stapel dood hout moesten verbranden op het grasveld. ▫ Toen ik van morgen uit het venster keek, hadden ze 't al uit zich zelf gedaan. Paul's vuuroffer. De vlam, symbool van diepe reiniging en verheffing.
Ignis ascendere
gestit et tendere
ad coeli atria.
De tuinman van Ingen had blijkbaar er zeer teegen opgezien iets teegen me te moeten zeggen. ▫ Van morgen nam hij zijn moed en gaf me een hand zeggend: ‘ik fielsieteer u met uw zoon.’ ▫ ‘Dankje Dirk!’ ▫ Holdert die er bij stond was er door getroffen en zei: ‘hij zeide het rechte, dat is hem ingegeeven.’ ‘Denk om het doodshemdje, moesje!’ zeide Paul. Tweemalen.
Zuster Obbes, mijn dochterken nu, hoorde in den nacht van Zaterdag op Zondag - dus den tweeden nacht na Pauls oovergang - mij roepen: ‘Obbes! Zuster Obbes!’ toen zij kwam zag zij Paul. En ze wist dat hij dood was, en ze was blij hem weer te zien. Het was mijn stem geweest, maar hij had geroepen, en ze praatten en waren verheugd. Toen zag ze ook haar zuster, die in Australië is, en Paul zei dat ze die moest verpleegen. ▫ Toen ze ontwaakte vreesde ze dat haar zuster dood was en dat Paul dit na zijn eigen afsterven weetende haar er van in kennis heeft willen stellen.
Van middag voelde ik in mij de teere, fijne wonder subtiele sensaties van een minnaar die zijn liefde beantwoord heeft gevonden. Het verrukkend besef: ‘het is tòch heerlijke werkelijkheid! het is geen illuzie! het is waarheid!’ En dan het nieuwe huiverig heerlijke gevoel van vertrouwelijkheid met een verheeven weezen. De minnaar voelt dat voor zijn geliefde, ik onderging deze zelfde sublieme aandoeningen door Paul, door het weeten van zijn verheerlijking, en door het gevoelen van de vertrouwelijkheid met hem, nu nog. ▫ Daarbij een gevoel van vastheid in alle nog onvaste dingen van mijn leeven. Het onbreekbaar bevestigen van mijn echt, mijn verbond met mijn lieve vrouw, een zachte herleeving van de aandoeningen van 6 Maart 1901. En het wegvagen van alle bittere, rancuneuze kleingeestige oude gevoelens. ▫ Ik voel nu weer de ‘heerlijke toekomst’, waar ik veel jaren geleeden van sprak. Ik voel dat alleen het bedrog van angst en vrees die toekomst verduisterd heeft.
Van Eedens zoon Paul overleed op 21 februari 1913. Diens dood maakte grote indruk op hem, en inspireerde hem tot het boek Pauls ontwaken.
maandag 24 februari
Ik kom van het kerkhof terug. Ik wist vooraf niet wat ik doen zou. Maar op 't oogenblik voelde ik dat ik wat zeggen moest en het ook kon. En ik ben blij het gedaan te hebben. Paul had mij des nachts heerlijke rust gegeeven, ik voelde gestadig zijn zachte werking. In den vorm van wat ik ‘droom-sensatie’ noem. Ik was heerlijk verkwikt van morgen. Ik weet hij zal mij verder helpen.
Ik herinnerde mij van nacht dat Paul, kort voor zijn verheerlijking, teegen zijn moeder sprak van het ‘doodshemdje’. En zij begreep zijn bedoeling. Van daag las ik eerst het fijne sprookje van Grimm, dat hij bedoelde. Welk een helderheid, dat juist als herinnering voor zijn moeder uit te kiezen. Het kindje dat niet rusten kan zoolang moeder schreit, omdat zijn doodshemdje nat wordt van de tranen. Een geest die zooiets bedenkt, lijdt niet, maar is verhelderd. Ik nam mij voor de tuinlieden te zeggen dat ze vandaag den grooten stapel dood hout moesten verbranden op het grasveld. ▫ Toen ik van morgen uit het venster keek, hadden ze 't al uit zich zelf gedaan. Paul's vuuroffer. De vlam, symbool van diepe reiniging en verheffing.
Ignis ascendere
gestit et tendere
ad coeli atria.
De tuinman van Ingen had blijkbaar er zeer teegen opgezien iets teegen me te moeten zeggen. ▫ Van morgen nam hij zijn moed en gaf me een hand zeggend: ‘ik fielsieteer u met uw zoon.’ ▫ ‘Dankje Dirk!’ ▫ Holdert die er bij stond was er door getroffen en zei: ‘hij zeide het rechte, dat is hem ingegeeven.’ ‘Denk om het doodshemdje, moesje!’ zeide Paul. Tweemalen.
Zuster Obbes, mijn dochterken nu, hoorde in den nacht van Zaterdag op Zondag - dus den tweeden nacht na Pauls oovergang - mij roepen: ‘Obbes! Zuster Obbes!’ toen zij kwam zag zij Paul. En ze wist dat hij dood was, en ze was blij hem weer te zien. Het was mijn stem geweest, maar hij had geroepen, en ze praatten en waren verheugd. Toen zag ze ook haar zuster, die in Australië is, en Paul zei dat ze die moest verpleegen. ▫ Toen ze ontwaakte vreesde ze dat haar zuster dood was en dat Paul dit na zijn eigen afsterven weetende haar er van in kennis heeft willen stellen.
Van middag voelde ik in mij de teere, fijne wonder subtiele sensaties van een minnaar die zijn liefde beantwoord heeft gevonden. Het verrukkend besef: ‘het is tòch heerlijke werkelijkheid! het is geen illuzie! het is waarheid!’ En dan het nieuwe huiverig heerlijke gevoel van vertrouwelijkheid met een verheeven weezen. De minnaar voelt dat voor zijn geliefde, ik onderging deze zelfde sublieme aandoeningen door Paul, door het weeten van zijn verheerlijking, en door het gevoelen van de vertrouwelijkheid met hem, nu nog. ▫ Daarbij een gevoel van vastheid in alle nog onvaste dingen van mijn leeven. Het onbreekbaar bevestigen van mijn echt, mijn verbond met mijn lieve vrouw, een zachte herleeving van de aandoeningen van 6 Maart 1901. En het wegvagen van alle bittere, rancuneuze kleingeestige oude gevoelens. ▫ Ik voel nu weer de ‘heerlijke toekomst’, waar ik veel jaren geleeden van sprak. Ik voel dat alleen het bedrog van angst en vrees die toekomst verduisterd heeft.
dinsdag 22 februari 2022
Mathieu Galey • 23 februari 1986
• Matthieu Galey (1934-1986) was een Franse schrijver. Zijn na zijn dood (hij overleed aan ALS) verschenen Dagboek (vertaald door Joop van Helmond) wordt als een literair meesterwerk beschouwd.
Galey overleed op 23 februari.
9 februari. Londen
In het Savoy, zoals een personage van Somerset Maugham, om kennis te maken met het summum van luxe. De bedienden in jacquet, dikke tapijten, de warme kleuren, meubilair van nootwortel, zoals het dashboard van een Rolls, en spiegels over de gehele wand. Helaas kan ik mezelf erin zien. Alles verliest er zijn luister door... Spontaan legt het kamermeisje, dat onze bedden komt opmaken, uit dat een verpleegster en een dokter ter plekke beschikbaar zijn, ongetwijfeld uit angst dat ik, gezien mijn porem, de volgende ochtend niet zal halen.
11 februari
Wie heeft gezegd: 'Wanhoop is een gebrek aan fantasie?' Niets weerhoud je ervan je het ergste voor te stellen.
17 februari
In Le Beaucet staat een oud harmonium dat ik eens bij een uitdrager in Marseille heb gekocht. Een wrak dat met touwtjes bij elkaar wordt gehouden en waarvan de kapotte balgen tussen elke noot een gefoeter uitstoten, do-pfooeii-re-pfooeii-mi-pfooeii... Dat is nou precies waarop mijn spraakvermogen nog lijkt als men bij toeval de klank onderscheidt, nou ja het woord, gefoeter.
Hardnekkige griep, of de laatste fase die inzet, wie zal het zeggen? Geen angst. Een enorme, vredige vermoeidheid.
19 februari
Ik zie dat ze om me heen allemaal met hun handen in hun haar grijpen, omdat ze niet meer weten hoe ze me moeten voeden of verzorgen. Bij gebrek aan een remedie kopen ze een televisie, om me te vergeten... De vooruitgang!
23 februari
Laatste beeld: het sneeuwt. Onbevlekte hemelvaart.
Galey overleed op 23 februari.
9 februari. Londen
In het Savoy, zoals een personage van Somerset Maugham, om kennis te maken met het summum van luxe. De bedienden in jacquet, dikke tapijten, de warme kleuren, meubilair van nootwortel, zoals het dashboard van een Rolls, en spiegels over de gehele wand. Helaas kan ik mezelf erin zien. Alles verliest er zijn luister door... Spontaan legt het kamermeisje, dat onze bedden komt opmaken, uit dat een verpleegster en een dokter ter plekke beschikbaar zijn, ongetwijfeld uit angst dat ik, gezien mijn porem, de volgende ochtend niet zal halen.
11 februari
Wie heeft gezegd: 'Wanhoop is een gebrek aan fantasie?' Niets weerhoud je ervan je het ergste voor te stellen.
17 februari
In Le Beaucet staat een oud harmonium dat ik eens bij een uitdrager in Marseille heb gekocht. Een wrak dat met touwtjes bij elkaar wordt gehouden en waarvan de kapotte balgen tussen elke noot een gefoeter uitstoten, do-pfooeii-re-pfooeii-mi-pfooeii... Dat is nou precies waarop mijn spraakvermogen nog lijkt als men bij toeval de klank onderscheidt, nou ja het woord, gefoeter.
Hardnekkige griep, of de laatste fase die inzet, wie zal het zeggen? Geen angst. Een enorme, vredige vermoeidheid.
19 februari
Ik zie dat ze om me heen allemaal met hun handen in hun haar grijpen, omdat ze niet meer weten hoe ze me moeten voeden of verzorgen. Bij gebrek aan een remedie kopen ze een televisie, om me te vergeten... De vooruitgang!
23 februari
Laatste beeld: het sneeuwt. Onbevlekte hemelvaart.
maandag 21 februari 2022
Lidija Tsjoekovskaja • 22 februari 1939
• Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres (op de foto ook haar dochter). Ze was bevriend met de beroemde dichteres Anna Achmatova, en beschreef hun ontmoetingen in haar dagboek: Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962 (vertaald door Kristien Warmenhoven). Na Achmatova’s dood bezorgde Tsjoekovskaja haar werk.
22 februari 1939
Ze is gekomen; in een oude jas, met een verschoten platgedrukte hoed en grove kousen.
Ze zit bij me op de divan en rookt. Slank en knap als altijd.
'Ik kan niet naar die ogen kijken. Heeft u het gemerkt? Het lijkt of ze een eigen leven leiden, los van de gezichten.'
'Mijn buurvrouw houdt niet van haar jongen. Ze slaat hem. Als ze een touw pakt en hem onder handen neemt, ga ik naar de badkamer. Ik heb een keer geprobeerd met haar te praten, maar ze heeft me weggeduwd.
'Afgelopen winter heb ik Ulysses gelezen. Ik heb het vier keer moeten lezen voor ik er raad mee wist. Een heel bijzonder boek. Weliswaar staat er naar mijn smaak te veel pornografie in.
'Ljova [Goemiljov] heeft al eigen wetenschappelijke werken geschreven, hij beheerst zijn talen. Hij vroeg eens aan zijn professor: is dat en dat waar? De professor antwoordde: als u dat denkt, dan is het waar... Hij is heel gehard, omdat hij gewend is onder slechte omstandigheden te leven, hij is niet verwend. Hij is gewend om op de vloer te slapen, weinig te eten.'
Daarna bekeek ze mijn boeken, dat wil zeggen Mitja's Engelse boeken; ze koos E. Browning, en ik ging mee om haar naar huis te brengen. Het is droog weer, zonder sneeuw, koud. Ze loopt met lichte snelle pas, maar is bang om de straat over te steken en midden op de Njevski prospekt klampt ze zich vast aan mijn mouw.
Ze blijft lang midden op straat staan en laat me niet doorlopen, ze is bang als ik het probeer. We staan midden op straat en ze grijpt me steeds steviger bij mijn schouder. Ze zegt: 'Ik kan niet oversteken. Osip [Mandelsjtam] heeft zich eens bij me beklaagd: "Iedereen dwingt me om over te steken. Iedereen zegt: oversteken, oversteken! Maar ik kan het niet." En ik kan het ook niet.'
We stonden een tijdlang midden op straat. Ik probeerde haar zachtjes te overreden: nu kan het, nu kan het.
'Nee, nee, nog niet!'
22 februari 1939
Ze is gekomen; in een oude jas, met een verschoten platgedrukte hoed en grove kousen.
Ze zit bij me op de divan en rookt. Slank en knap als altijd.
'Ik kan niet naar die ogen kijken. Heeft u het gemerkt? Het lijkt of ze een eigen leven leiden, los van de gezichten.'
'Mijn buurvrouw houdt niet van haar jongen. Ze slaat hem. Als ze een touw pakt en hem onder handen neemt, ga ik naar de badkamer. Ik heb een keer geprobeerd met haar te praten, maar ze heeft me weggeduwd.
'Afgelopen winter heb ik Ulysses gelezen. Ik heb het vier keer moeten lezen voor ik er raad mee wist. Een heel bijzonder boek. Weliswaar staat er naar mijn smaak te veel pornografie in.
'Ljova [Goemiljov] heeft al eigen wetenschappelijke werken geschreven, hij beheerst zijn talen. Hij vroeg eens aan zijn professor: is dat en dat waar? De professor antwoordde: als u dat denkt, dan is het waar... Hij is heel gehard, omdat hij gewend is onder slechte omstandigheden te leven, hij is niet verwend. Hij is gewend om op de vloer te slapen, weinig te eten.'
Daarna bekeek ze mijn boeken, dat wil zeggen Mitja's Engelse boeken; ze koos E. Browning, en ik ging mee om haar naar huis te brengen. Het is droog weer, zonder sneeuw, koud. Ze loopt met lichte snelle pas, maar is bang om de straat over te steken en midden op de Njevski prospekt klampt ze zich vast aan mijn mouw.
Ze blijft lang midden op straat staan en laat me niet doorlopen, ze is bang als ik het probeer. We staan midden op straat en ze grijpt me steeds steviger bij mijn schouder. Ze zegt: 'Ik kan niet oversteken. Osip [Mandelsjtam] heeft zich eens bij me beklaagd: "Iedereen dwingt me om over te steken. Iedereen zegt: oversteken, oversteken! Maar ik kan het niet." En ik kan het ook niet.'
We stonden een tijdlang midden op straat. Ik probeerde haar zachtjes te overreden: nu kan het, nu kan het.
'Nee, nee, nog niet!'
zondag 20 februari 2022
Boudewijn Büch • 21 februari 1998
• Een boekenkast op reis. Persoonlijke kroniek 1998
20-21 februari
Lummel en lees. Vandaag op kantoor een kandidaat ontvangen voor de functie van producer/-ster. Wat een droevigheid! Kon na vijf minuten nauwelijks verhelen dat het sollicitatiegesprek geen enkele zin had. In de vroege avond bij een kopje thee mijn natuurhistorische artikelen doorgenomen. Wil daar eventueel een boek van maken, nadat ik uiteraard alles geheel herschreven en uitgebreid heb, maar de lust tot het maken van boeken zal mij wel blijven ontbreken. Verstandig artikel over de tragische olifant Jumbo in American history (februari 1998, p. 38 en verder; ik schreef een tijdje geleden en stukje over het beest; het reusachtige dier kwam als circusolifant van Barnum om het leven bij een treinongeluk in Amerika anno 1885).
Ik had gisteren een – althans wat mij betreft – ontroerende ontmoeting bij Albert Heijn. Ik kwam binnen met mijn boodschappentas. Zij stond haar gulden uit haar boodschappenkarretje terug te grabbelen. Zij lachte. Ik zei: 'Nou, dan zal ik je maar eens een hand geven', en vroeg of ze écht geen last heeft gehad van de talloze stukjes die ik een paar jaar geleden over haar schreef in mijn televisiecolumn in de Nieuwe revu. In die stukjes schreef ik dat ik verliefd op haar was. En dat is ook werkelijk zo. Nog steeds. Maar het werd uiteraard niks en het zal ook nooit wat worden. Nu ontmoette ik haar voor het eerst in levenden lijve. Ik ben voorbestemd tot allenigheid. ‘Dan ga ik maar,’ zei ze ietwat schutterig. ‘Ja, ja,’ zei ik nog onzekerder. Daar ging ze, Caroline de Bruijn, dat leuke meisje met die zwarte krulletjes uit Goede tijden, slechte tijden.
[Ben over de ontmoeting met de actrice een gedicht aan het schrijven. Het vlot niet erg. Dit heb ik tot nu toe:
GOEDE TIJDEN, SLECHTE TIJDEN
Het verlangen tussen statiegeld en kassabon;
daar sta je in de hal van Albert Heijn.
Ik ben de Romeo van het supermarktbalkon
en in jouw tas zit zout, afwasmiddel en azijn.
Je lacht en ik zeg de dingen zoals ze komen:
zinledigheid alsof liefde in de dood moet wonen.
Het is de schoonheid van de grote stad:
[Ben over de ontmoeting met de actrice een gedicht aan het schrijven. Het vlot niet erg. Dit heb ik tot nu toe:
GOEDE TIJDEN, SLECHTE TIJDEN
Het verlangen tussen statiegeld en kassabon;
daar sta je in de hal van Albert Heijn.
Ik ben de Romeo van het supermarktbalkon
en in jouw tas zit zout, afwasmiddel en azijn.
Je lacht en ik zeg de dingen zoals ze komen:
zinledigheid alsof liefde in de dood moet wonen.
Het is de schoonheid van de grote stad:
Gerard Reve • 20 februari 1973
• Gerard Reve (1923-2006) was een Nederlandse schrijver. Onderstaande brief komt uit Ik had hem lief.
Weert, 20 Februari 1973
Lieve grote Beer Ernest, Aanbeden Dier,
Vanmorgen toonde de Jonge Postbode 1 meer dan alledaagse belangstelling voor mij, & vroeg mij of ik vanmiddag in de sauna kwam. Ik was geheel van slag, & werd door 1 vibrerende bronst overweldigd.
Ik belde Johan op, die zeide dat jij absoluut niet jaloers was 'Hij wil zeker van jou zijn, maar of jij eens af & toe iets met een jongen hebt, dat kan hem niets schelen, Ernest.' 'Maar hij is, geloof ik, erg jaloers.' 'Ernest? Die schat, die Lieverd? Welnee ... Wat een geweldig lief dier is het toch, hè? Oh ... Die ogen... ooh ... en zoals hij kijkt & praat, zijn gezicht... oooh ... en dat lichaam van hem, hoe hij Zich beweegt ... oooh ...' 'Dus je denkt niet dat Ernest jaloers wordt?' 'Welnee ... wel nee! ...' 'Weet je wat, Johan. ik ga het allemaal op een revistiese grondslag ondernemen: geil op mij of niet, hij moet Ernest zijn alleronderworpenste slaaf worden; ik zal zijn blonde postjongenskontje opensperren voor mijn Aanbeden Meester & Bruidegom Ernest...' 'Dat is altijd goed, Gerard ... oooh . ..'
Dier, tot morgen. Let op je geld, je bagage, je beursje, & op het verkeer als je oversteekt. Ren niet als het riskant is: dan maar 1 1/2 uur later.
(Ik zou wel met de automobiel naar het station Eindhoven kunnen komen, maar wat te doen bij panne van mij op de heenweg. We houden ons dus aan: Weert.)
Je zeer onderworpen, geile Jongensbeer
Gerard.
Weert, 20 Februari 1973
Lieve grote Beer Ernest, Aanbeden Dier,
Vanmorgen toonde de Jonge Postbode 1 meer dan alledaagse belangstelling voor mij, & vroeg mij of ik vanmiddag in de sauna kwam. Ik was geheel van slag, & werd door 1 vibrerende bronst overweldigd.
Ik belde Johan op, die zeide dat jij absoluut niet jaloers was 'Hij wil zeker van jou zijn, maar of jij eens af & toe iets met een jongen hebt, dat kan hem niets schelen, Ernest.' 'Maar hij is, geloof ik, erg jaloers.' 'Ernest? Die schat, die Lieverd? Welnee ... Wat een geweldig lief dier is het toch, hè? Oh ... Die ogen... ooh ... en zoals hij kijkt & praat, zijn gezicht... oooh ... en dat lichaam van hem, hoe hij Zich beweegt ... oooh ...' 'Dus je denkt niet dat Ernest jaloers wordt?' 'Welnee ... wel nee! ...' 'Weet je wat, Johan. ik ga het allemaal op een revistiese grondslag ondernemen: geil op mij of niet, hij moet Ernest zijn alleronderworpenste slaaf worden; ik zal zijn blonde postjongenskontje opensperren voor mijn Aanbeden Meester & Bruidegom Ernest...' 'Dat is altijd goed, Gerard ... oooh . ..'
Dier, tot morgen. Let op je geld, je bagage, je beursje, & op het verkeer als je oversteekt. Ren niet als het riskant is: dan maar 1 1/2 uur later.
(Ik zou wel met de automobiel naar het station Eindhoven kunnen komen, maar wat te doen bij panne van mij op de heenweg. We houden ons dus aan: Weert.)
Je zeer onderworpen, geile Jongensbeer
Gerard.
Alfred Birney • 19 februari 2007
• Alfred Birney (1951) is een Nederlandse schrijver. In Niemand bleef (2019), ondertitel Dagboek van Meneer B, zijn notities en overdenkingen opgenomen.
Redacteuren
Ik begin een beetje genoeg te krijgen van die redacteuren. Nou waren ze vroeger al niet helemaal in orde, gemankeerde schrijvers in de meeste gevallen, maar enig respect wisten ze nog wel te tonen. Ik denk niet dat ze wisten wat het schrijven van een boek, of ook maar een verhaal, inhield. Maar ze hadden althans een vermoeden. De huidige generatie redacteuren lijkt totaal geen weet te hebben van wat het is een boek te schrijven. Het lijken wel bloggers van het soort dat denkt dat je in twee weken een roman in elkaar flanst. Wat ze goed kunnen: ideeën lanceren. Eén ideetje flitst door hun hoofd en ze wanen zich een genie. Ze schreeuwen het van de kansel, brengen allerlei geschut in stelling en dan moet het gaan gebeuren. Hun idee moet vorm krijgen. Hoe? Met de hulp van schrijvers. Ooit stonden die in aanzien, zij staan immers aan de basis van een enorme piramide. Zonder schrijvers géén boeken, geen drukkers, géén boekhandel, géén lezers, géén omzet, geen geld. Op een of andere manier zijn redacteuren het in hun hoofd gaan halen dat zij nu aan de basis staan. Waar ze het idee vandaan halen is mij een raadsel, dat uiteraard naar de uitgevers voert. De uitgever, als speculant op de beurs, ziet alleen nog zijn redacteur en houdt hem voor een schrijver. De redacteur, blij om alle lof die hem toevalt, behandelt zijn schrijvers als voetvolk. Alleen slechte schrijvers laten zich geselen en doen wat van hen gevraagd wordt.
19 februari 2007
Redacteuren
Ik begin een beetje genoeg te krijgen van die redacteuren. Nou waren ze vroeger al niet helemaal in orde, gemankeerde schrijvers in de meeste gevallen, maar enig respect wisten ze nog wel te tonen. Ik denk niet dat ze wisten wat het schrijven van een boek, of ook maar een verhaal, inhield. Maar ze hadden althans een vermoeden. De huidige generatie redacteuren lijkt totaal geen weet te hebben van wat het is een boek te schrijven. Het lijken wel bloggers van het soort dat denkt dat je in twee weken een roman in elkaar flanst. Wat ze goed kunnen: ideeën lanceren. Eén ideetje flitst door hun hoofd en ze wanen zich een genie. Ze schreeuwen het van de kansel, brengen allerlei geschut in stelling en dan moet het gaan gebeuren. Hun idee moet vorm krijgen. Hoe? Met de hulp van schrijvers. Ooit stonden die in aanzien, zij staan immers aan de basis van een enorme piramide. Zonder schrijvers géén boeken, geen drukkers, géén boekhandel, géén lezers, géén omzet, geen geld. Op een of andere manier zijn redacteuren het in hun hoofd gaan halen dat zij nu aan de basis staan. Waar ze het idee vandaan halen is mij een raadsel, dat uiteraard naar de uitgevers voert. De uitgever, als speculant op de beurs, ziet alleen nog zijn redacteur en houdt hem voor een schrijver. De redacteur, blij om alle lof die hem toevalt, behandelt zijn schrijvers als voetvolk. Alleen slechte schrijvers laten zich geselen en doen wat van hen gevraagd wordt.
19 februari 2007
donderdag 17 februari 2022
Arjen Duinker • 18 februari 2009
• Meer dan honderd dichters uit de hele wereld kwamen februari 2009 samen in en om Granada (Nicaragua) voor de vijfde editie van het Festival Internacional de Poesía. Dit ‘grootste culturele evenement van Centraal Amerika’ werd voor de vijfde keer georganiseerd, en uit Nederland werden de dichters Salah Hassan en Arjen Duinker (1956) uitgenodigd. Duinker hield een dagboek bij.
Woensdag 18 februari
De hoeveelheid dichters, meer dan honderd, zorgt voor een programma dat ik godsonmogelijk in zijn geheel kan volgen of tot me nemen. Vandaag ben ik voor het eerst zelf aan de beurt. Ontbijten in de gezellige herrie van trompetten, trommels en tuba's. Kletsen met Alberto over de te lezen gedichten, hij leest mijn spul in het Spaans, en met David uit Nieuw-Zeeland en Marko uit Kroatië. Plotseling een stuk of twintig motorrijders, de Steel Angels uit Costa Rica, ze slapen ook in het Alhambra, zijn onderweg naar een Harley-conferentie in Managua. Ik ben moe, geeft niet, hoort erbij. De warmte en de intensiteit en de verrassing. Ik zie dat er veertig dichters zullen lezen op de route van het poëtisch carnaval ‘De begrafenis van het bedrog en de leugen’, verdeeld over elf hoeken, allemachtig. Verzamelen bij La Merced. Brandende zon. Geschetter en gejoel. Hier en daar drommen mensen op de stoepen. De verbaasde koppen van de dichters die plots begrijpen dat ze meelopen in de optocht. Van hoek naar hoek. Dan op de wagen met microfoon. Volgende. Volgende. En de volgende. Dan weer geschetter en getrommel. Dit gaat uren duren. Ik moet pas op hoek negen. Zwaaien naar het publiek, roepen, zingen, dansen. Al die gezichten, al die ogen. ‘Viva la poesía, viva!’ Op de vierde hoek staat een huis iets van de straat af, ruimte voor enkele stoelen, Cardenal zit er ook. Yevgeny Yevtushenko staat op en spreekt. Oreert, schreeuwt. Ron de Amerikaan kruipt achter hem en laat zich door zijn vriendin fotograferen. Ik kijk om me heen, sommigen staan net als ik met grote ogen te blazen. Gekte, even ademhalen. Ik voeg me op hoek acht weer in de optocht, lees op negen. Dan bier, met Arabella en David. Verderop nog een biertje, met Natalie, Indran, Julie, Eduardo. En op naar het avondprogramma bij San Francisco. Maar ik haal het einde niet, ga zwammen en lachen met Salah, ook met Ali, Ahmed, Sofía de Poolse, Jalal, Torgeir, Carmen, Lía uit Paraguay, verhalen, moppen, gekrijs.
Woensdag 18 februari
De hoeveelheid dichters, meer dan honderd, zorgt voor een programma dat ik godsonmogelijk in zijn geheel kan volgen of tot me nemen. Vandaag ben ik voor het eerst zelf aan de beurt. Ontbijten in de gezellige herrie van trompetten, trommels en tuba's. Kletsen met Alberto over de te lezen gedichten, hij leest mijn spul in het Spaans, en met David uit Nieuw-Zeeland en Marko uit Kroatië. Plotseling een stuk of twintig motorrijders, de Steel Angels uit Costa Rica, ze slapen ook in het Alhambra, zijn onderweg naar een Harley-conferentie in Managua. Ik ben moe, geeft niet, hoort erbij. De warmte en de intensiteit en de verrassing. Ik zie dat er veertig dichters zullen lezen op de route van het poëtisch carnaval ‘De begrafenis van het bedrog en de leugen’, verdeeld over elf hoeken, allemachtig. Verzamelen bij La Merced. Brandende zon. Geschetter en gejoel. Hier en daar drommen mensen op de stoepen. De verbaasde koppen van de dichters die plots begrijpen dat ze meelopen in de optocht. Van hoek naar hoek. Dan op de wagen met microfoon. Volgende. Volgende. En de volgende. Dan weer geschetter en getrommel. Dit gaat uren duren. Ik moet pas op hoek negen. Zwaaien naar het publiek, roepen, zingen, dansen. Al die gezichten, al die ogen. ‘Viva la poesía, viva!’ Op de vierde hoek staat een huis iets van de straat af, ruimte voor enkele stoelen, Cardenal zit er ook. Yevgeny Yevtushenko staat op en spreekt. Oreert, schreeuwt. Ron de Amerikaan kruipt achter hem en laat zich door zijn vriendin fotograferen. Ik kijk om me heen, sommigen staan net als ik met grote ogen te blazen. Gekte, even ademhalen. Ik voeg me op hoek acht weer in de optocht, lees op negen. Dan bier, met Arabella en David. Verderop nog een biertje, met Natalie, Indran, Julie, Eduardo. En op naar het avondprogramma bij San Francisco. Maar ik haal het einde niet, ga zwammen en lachen met Salah, ook met Ali, Ahmed, Sofía de Poolse, Jalal, Torgeir, Carmen, Lía uit Paraguay, verhalen, moppen, gekrijs.
woensdag 16 februari 2022
Marion Vredeling • 17 februari 1967
• Marion Vredeling (1954, dochter van PvdA-politicus Henk Vredeling) publiceerde dagboekfragmenten over wraak en vergelding in Lust en gratie.
17 februari 1967
Lief dagboek, Vandaag
ben ik bijzonder vals en onrechtvaardig behandeld door heer Hensems, de leraar Engels, en ik ben naar rector Otten gegaan. Maar zoals te verwachten viel, had deze het lef niet om Hensems af te vallen en mij gelijk te geven. Ik was ziedend en ik zon meteen op wraak.
Een aantal dingen zouden van belang zijn. Belangrijk was dat ik tijdens mijn wraakactie niet gesnapt zou worden, belangrijk was dat het algehele gevoel vernederd te zijn teniet zou worden gedaan, dat het zaakje weer in evenwicht gebracht zou worden, dat ik mijn gevoel van eigenwaarde zou herwinnen, dat de pijn die ik voelde zou worden verlicht doordat ik die rotzak een hak kon zetten. Verder hoefde ik geen nut of profijt van mijn daad te hebben.
Uiteindelijk kreeg ik een lumineus idee: ik zou Hensems flinke pech bezorgen en de achterband van zijn Opel laten leeglopen! Mijn plan durfde ik met niemand te delen, bang dat een of andere slappeling me zou verlinken. Het was ook niet belangrijk wat de anderen ervan dachten en of ze me soms stoer vonden; het enige wat telde was dat ik mijn woede kon koelen.
Ik trok er een hele namiddag voor uit. Op een rustig moment sloop ik naar de parkeerplaats, hurkte tussen de auto's, drukte met een luciferhoutje het pinnetje van het ventiel naar beneden en liet de band leeglopen. Niemand ontdekte me. Daarna bleef ik wel een uur verscholen in het fietsenhok staan wachten tot Hensems naar buiten zou komen. Ik wilde zijn gezicht zien en de zoetheid proeven waar ze het altijd over hadden. Sommigen zeiden ook dat het naar de metaalachtigheid van bloed smaakte, ik hoopte maar van niet.
Ik bleef de volle voorstelling volgen (het effect van wraak moet je zien): hoe Hensems bij zijn auto aankwam, instapte en een stukje achteruit reed, stopte, uitstapte, vloekte en er vervolgens drie kwartier over deed om zijn wiel te verwisselen. Toen hij wegreed bedacht ik me vergenoegd dat hij met de vermeende lekke band nu ook nog een vergeefs ritje naar de garage voor de boeg had. Intens tevreden ging ik naar huis.*
* Een van de functies van wraak is dat je daarmee iets van je eigenwaarde en autonomie kunt herwinnen. - Nico Frijda, De psychologie heeft zin, 1993
17 februari 1967
Lief dagboek, Vandaag
ben ik bijzonder vals en onrechtvaardig behandeld door heer Hensems, de leraar Engels, en ik ben naar rector Otten gegaan. Maar zoals te verwachten viel, had deze het lef niet om Hensems af te vallen en mij gelijk te geven. Ik was ziedend en ik zon meteen op wraak.
Een aantal dingen zouden van belang zijn. Belangrijk was dat ik tijdens mijn wraakactie niet gesnapt zou worden, belangrijk was dat het algehele gevoel vernederd te zijn teniet zou worden gedaan, dat het zaakje weer in evenwicht gebracht zou worden, dat ik mijn gevoel van eigenwaarde zou herwinnen, dat de pijn die ik voelde zou worden verlicht doordat ik die rotzak een hak kon zetten. Verder hoefde ik geen nut of profijt van mijn daad te hebben.
Uiteindelijk kreeg ik een lumineus idee: ik zou Hensems flinke pech bezorgen en de achterband van zijn Opel laten leeglopen! Mijn plan durfde ik met niemand te delen, bang dat een of andere slappeling me zou verlinken. Het was ook niet belangrijk wat de anderen ervan dachten en of ze me soms stoer vonden; het enige wat telde was dat ik mijn woede kon koelen.
Ik trok er een hele namiddag voor uit. Op een rustig moment sloop ik naar de parkeerplaats, hurkte tussen de auto's, drukte met een luciferhoutje het pinnetje van het ventiel naar beneden en liet de band leeglopen. Niemand ontdekte me. Daarna bleef ik wel een uur verscholen in het fietsenhok staan wachten tot Hensems naar buiten zou komen. Ik wilde zijn gezicht zien en de zoetheid proeven waar ze het altijd over hadden. Sommigen zeiden ook dat het naar de metaalachtigheid van bloed smaakte, ik hoopte maar van niet.
Ik bleef de volle voorstelling volgen (het effect van wraak moet je zien): hoe Hensems bij zijn auto aankwam, instapte en een stukje achteruit reed, stopte, uitstapte, vloekte en er vervolgens drie kwartier over deed om zijn wiel te verwisselen. Toen hij wegreed bedacht ik me vergenoegd dat hij met de vermeende lekke band nu ook nog een vergeefs ritje naar de garage voor de boeg had. Intens tevreden ging ik naar huis.*
* Een van de functies van wraak is dat je daarmee iets van je eigenwaarde en autonomie kunt herwinnen. - Nico Frijda, De psychologie heeft zin, 1993
dinsdag 15 februari 2022
Emmeline Tracy • 16 februari 1855
• Uit het dagboek 1854-1855 van Emmeline Tracy (1825-1871), een Amerikaanse huisvrouw.
Feb. 16 Friday evening. Little did I think last Saturday evening when recording the burial of Harriet Amanda that, the next funeral I attended I should sit as mourner. It is so. Today we have consigned to the cold grave, Edward Payson, Uncle Bulkley's youngest child. He was nearly 4 years old and a great favorite with all the family. His sickness was short, only from Monday night to 1 o'clock Thursday morning--disease the prevailing sore throat and the same their other little boy, Harlan Page died with. The funeral was at the house. Mr. Corss preached from Job 5, 18. On Sunday last we did not get to church in season to hear the morning text, but in the afternoon, it was John 10, 5. John Phelps came home with us and in the evening, we went to Uncle Bulkleys and that is the last time I saw Payson alive. From there I went to Uncle Seldens and stayed till Monday night, when I went to Literary meeting. Miss Mary Andrus and Mr. Chauncey Lyman read the paper which was very good. I was appointed next editress and Mr. Jas. Graves will assist me. On Tuesday Mary, Mary Ellen and I visited at Dr. Bullocks and in the evening Lark and I called at A. E. Childs. On Wednesday at Mr. Durfeys, came home that night and went over again last evening. Miss Flora came back with us and is here yet. Thus with me it has been a busy week.
maandag 14 februari 2022
Corneille • 15 februari 1957
• Corneille (Guillaume Corneille van Beverloo, 1922-2010) was een Nederlandse schilder. In 1957 was hij in Ethiopië, en hield toen een reisdagboek bij.
15 februari / Axoum.
Axoum - ik hou van de klank van dit woord...
‘De liefde gaat de ziel binnen door de ogen’, zegt Euripides. De vrouwen hier zijn bijzonder gehecht aan alles wat hen siert en hun bevalligheid ten goede komt. Zij rollen hun haar tot een bal die ze bijeenhouden met een netje of een doek. Uit de verte lijken deze vrouwen met hun kolossale kapsels en grote hoofden op wandelende kegels (Oscar Schlemmer zag en schilderde zijn figuren net zo).
16 februari.
Soms lijkt Axoum op een Russisch dorp; ik denk aan een Chagall - Vitebsk -: straten van geverfde houten huizen, schots en scheef getimmerd van ruwe planken waar de spijkers uitsteken.
De reusachtige monolieten van Axoum (verrassende resten van een onbekende beschaving) torenen boven het centrum van de Heilige Stad. Er zijn er van 35 meter hoogte, gehouwen uit één stuk granietharde steen, - een ongelofelijke, technische prestatie. Sommige liggen in brokstukken op de grond, andere zijn in de beek gevallen; de vrouwen gebruiken deze grote blokken om er de was op te boenen - wat mij niet hindert: de monolieten krijgen er juist iets menselijks door en worden, nu men de oorspronkelijke zin ervan heeft vergeten, opnieuw bruikbaar. Ze wijzen niet langer trots naar de hemel, maar zijn nederige stukken gebeitelde steen, door vrouwevoeten betreden en misschien door de rivier verder bewerkt.
Vandaag bezoek aan verscheidene kerken. Om de sleutel te krijgen, die altijd zoek is, moet je soms naar het andere eind van de stad. Eindeloos gepraat over en weer, ontelbare bezoeken aan oude, bleke geestelijken. De uren gaan verloren met soebatten. Na talloze knielingen, ons door de priesters gelast, moesten we tenslotte gaan zitten op ongemakkelijke, bizarre kussens. Eindelijk gingen de deuren open: een indrukwekkend schouwspel wachtte ons.
De naïeve, religieuze schilderingen overrompelen me; het enige voorbeeld van Ethiopische schilderkunst dat mij ooit onder ogen was gekomen, had me de rijkdom ervan niet doen vermoeden. De kerken zijn van binnen geheel beschilderd: de zoldering, de vloer, de muren, zuilen, nissen, alle hoeken en gaten.
Ik zou een schilderij willen kopen! Morgen neemt iemand mij mee naar een van de schilders die nog in de oude stijl werken, degeen die belast is met het bijhouden van de schilderingen die ik net heb gezien. De fresco's worden regelmatig bijgewerkt - bijna herschilderd -, vandaar dat ze er zo verbazend fris uitzien.
De Ethiopiërs hebben wat dit betreft geen complexen en de traditie leeft nog zo sterk, dat een schilder drie of vier eeuwen oude schilderijen kan oplappen, zonder angst om schade aan te richten.
15 februari / Axoum.
Axoum - ik hou van de klank van dit woord...
‘De liefde gaat de ziel binnen door de ogen’, zegt Euripides. De vrouwen hier zijn bijzonder gehecht aan alles wat hen siert en hun bevalligheid ten goede komt. Zij rollen hun haar tot een bal die ze bijeenhouden met een netje of een doek. Uit de verte lijken deze vrouwen met hun kolossale kapsels en grote hoofden op wandelende kegels (Oscar Schlemmer zag en schilderde zijn figuren net zo).
16 februari.
Soms lijkt Axoum op een Russisch dorp; ik denk aan een Chagall - Vitebsk -: straten van geverfde houten huizen, schots en scheef getimmerd van ruwe planken waar de spijkers uitsteken.
De reusachtige monolieten van Axoum (verrassende resten van een onbekende beschaving) torenen boven het centrum van de Heilige Stad. Er zijn er van 35 meter hoogte, gehouwen uit één stuk granietharde steen, - een ongelofelijke, technische prestatie. Sommige liggen in brokstukken op de grond, andere zijn in de beek gevallen; de vrouwen gebruiken deze grote blokken om er de was op te boenen - wat mij niet hindert: de monolieten krijgen er juist iets menselijks door en worden, nu men de oorspronkelijke zin ervan heeft vergeten, opnieuw bruikbaar. Ze wijzen niet langer trots naar de hemel, maar zijn nederige stukken gebeitelde steen, door vrouwevoeten betreden en misschien door de rivier verder bewerkt.
Vandaag bezoek aan verscheidene kerken. Om de sleutel te krijgen, die altijd zoek is, moet je soms naar het andere eind van de stad. Eindeloos gepraat over en weer, ontelbare bezoeken aan oude, bleke geestelijken. De uren gaan verloren met soebatten. Na talloze knielingen, ons door de priesters gelast, moesten we tenslotte gaan zitten op ongemakkelijke, bizarre kussens. Eindelijk gingen de deuren open: een indrukwekkend schouwspel wachtte ons.
De naïeve, religieuze schilderingen overrompelen me; het enige voorbeeld van Ethiopische schilderkunst dat mij ooit onder ogen was gekomen, had me de rijkdom ervan niet doen vermoeden. De kerken zijn van binnen geheel beschilderd: de zoldering, de vloer, de muren, zuilen, nissen, alle hoeken en gaten.
Ik zou een schilderij willen kopen! Morgen neemt iemand mij mee naar een van de schilders die nog in de oude stijl werken, degeen die belast is met het bijhouden van de schilderingen die ik net heb gezien. De fresco's worden regelmatig bijgewerkt - bijna herschilderd -, vandaar dat ze er zo verbazend fris uitzien.
De Ethiopiërs hebben wat dit betreft geen complexen en de traditie leeft nog zo sterk, dat een schilder drie of vier eeuwen oude schilderijen kan oplappen, zonder angst om schade aan te richten.
zondag 13 februari 2022
Eugène Delacroix • 14 februari 1850
Eugène Delacroix (1798-1863) was een Franse schilder. Dagboekfragmenten en brieven van zijn hand zijn verzameld in Ik heb het niet over middelmatige mensen (vertaling: Joop van Helmond).
Donderdag 14 februari.
[...] Ik begin een geweldige hekel te krijgen aan mensen als Schubert, de dromers als Chateaubriand (dat heb ik al een hele tijd), Lamartine, enz. Waarom zal er van hun werk niets blijvend zijn? Omdat het absoluut niet echt is. Kijkt een minnaar naar de maan wanneer hij zijn geliefde in zijn armen houdt...? Zou kunnen, wanneer ze hem begint te vervelen. Geliefden huilen niet samen; ze doen niet aan lofzangen op het oneindige en weinig aan beschrijvingen. De uren van puur geluk verstrijken snel en worden niet zo besteed. De sentimenten in de Méditations zijn vals, net als in Raphaël van dezelfde auteur. Die weemoed, die eeuwige treurigheid verpersoonlijken niemand. Het is de school van de ziekelijke liefde. Dat is een povere aanbeveling en toch doen vrouwen net of ze dol zijn op dat geleuter. Het is maar een houding; ze weten immers heel goed waar het om draait als het gaat over dat waarop liefde is gestoeld. Ze hemelen de makers van odes en invocaties op: maar ze verleiden en zoeken met zorg de mannen uit die gezond zijn en ingaan op hun charmes.
[...]
Donderdag 14 februari.
[...] Ik begin een geweldige hekel te krijgen aan mensen als Schubert, de dromers als Chateaubriand (dat heb ik al een hele tijd), Lamartine, enz. Waarom zal er van hun werk niets blijvend zijn? Omdat het absoluut niet echt is. Kijkt een minnaar naar de maan wanneer hij zijn geliefde in zijn armen houdt...? Zou kunnen, wanneer ze hem begint te vervelen. Geliefden huilen niet samen; ze doen niet aan lofzangen op het oneindige en weinig aan beschrijvingen. De uren van puur geluk verstrijken snel en worden niet zo besteed. De sentimenten in de Méditations zijn vals, net als in Raphaël van dezelfde auteur. Die weemoed, die eeuwige treurigheid verpersoonlijken niemand. Het is de school van de ziekelijke liefde. Dat is een povere aanbeveling en toch doen vrouwen net of ze dol zijn op dat geleuter. Het is maar een houding; ze weten immers heel goed waar het om draait als het gaat over dat waarop liefde is gestoeld. Ze hemelen de makers van odes en invocaties op: maar ze verleiden en zoeken met zorg de mannen uit die gezond zijn en ingaan op hun charmes.
[...]
Cosima Wagner • 13 februari 1881
• Cosima Wagner (1837-1930) was de echtgenote van de Duitse componist Richard Wagner. De fragmenten uit haar dagboeken die handelen over Friedrich Nietzsche, zijn verzameld in Nietzsche contra Wagner (vertaald door Hans Driessen). Wagner en Nietzsche waren aanvankelijk elkaars bewonderaars, maar later bekoelde hun vriendschap.
12 februari 1870
Terwijl wij naar een oud vierhandig arrangement Beethoven-symfonieën spelen, komt prof. Nietzsche aan. Uitvoerig gesproken over diens lezing. Dan speelt R. [Richard Wagner] ons voor uit Mozarts Entführung en Figaro – hij geniet van de oude edities van Simrock – ; als prof. N. opmerkt dat men zegt dat Mozart de intrigemuziek heeft uitgevonden, brengt R. daartegen in dat hij, Mozart, de intriges in de melodie heeft opgelost. Men hoeft het overigens uitmuntende stuk van Beaumarchais maar met de opera’s van Mozart te vergelijken: bij de eerste zijn het sluwe, koddige en berekenende mensen die vol geest met elkaar verkeren en spreken, bij Mozart zijn het gelukzalige, lijdende, klagende wezens.
13 februari 1870
De ochtend met prof. Nietzsche doorgebracht; over allerlei dingen gesproken, zo vertelde hij dat de dirigent Dorn een boek heeft gepubliceerd dat in feite niets anders is dan een smaadschrift tegen R. De ploertenstreek die Dorn in Riga heeft uitgehaald, probeert deze te camoufleren door allerlei leugens te vertellen. Helaas beschikt hij over tal van brieven uit R.’s jeugd, die hij publiceert, R. spreekt letterlijk als een kind tegen hem – wat gemeen om zoiets aan de openbaarheid prijs te geven! Ik verzoek prof. N. er niets van tegen R. te zeggen. Etenstijd voor de kinderen. Daarna afscheid van prof. N. – Hoe eenzaam is R. toch op deze wereld!
17 februari 1870
’s Avonds brief van Nietzsche; we zijn er blij mee, omdat we ons al zorgen begonnen te maken over zijn stemming. In verband hiermee zegt R. dat hij vreest dat de filosofie van Schopenhauer uiteindelijk een kwalijke invloed heeft op zulke jonge mensen, omdat zij het pessimisme, dat een manier van denken is, een manier van zien, op het leven gaan toepassen en er een soort van praktische hopeloosheid van maken.
12 februari 1870
Terwijl wij naar een oud vierhandig arrangement Beethoven-symfonieën spelen, komt prof. Nietzsche aan. Uitvoerig gesproken over diens lezing. Dan speelt R. [Richard Wagner] ons voor uit Mozarts Entführung en Figaro – hij geniet van de oude edities van Simrock – ; als prof. N. opmerkt dat men zegt dat Mozart de intrigemuziek heeft uitgevonden, brengt R. daartegen in dat hij, Mozart, de intriges in de melodie heeft opgelost. Men hoeft het overigens uitmuntende stuk van Beaumarchais maar met de opera’s van Mozart te vergelijken: bij de eerste zijn het sluwe, koddige en berekenende mensen die vol geest met elkaar verkeren en spreken, bij Mozart zijn het gelukzalige, lijdende, klagende wezens.
13 februari 1870
De ochtend met prof. Nietzsche doorgebracht; over allerlei dingen gesproken, zo vertelde hij dat de dirigent Dorn een boek heeft gepubliceerd dat in feite niets anders is dan een smaadschrift tegen R. De ploertenstreek die Dorn in Riga heeft uitgehaald, probeert deze te camoufleren door allerlei leugens te vertellen. Helaas beschikt hij over tal van brieven uit R.’s jeugd, die hij publiceert, R. spreekt letterlijk als een kind tegen hem – wat gemeen om zoiets aan de openbaarheid prijs te geven! Ik verzoek prof. N. er niets van tegen R. te zeggen. Etenstijd voor de kinderen. Daarna afscheid van prof. N. – Hoe eenzaam is R. toch op deze wereld!
17 februari 1870
’s Avonds brief van Nietzsche; we zijn er blij mee, omdat we ons al zorgen begonnen te maken over zijn stemming. In verband hiermee zegt R. dat hij vreest dat de filosofie van Schopenhauer uiteindelijk een kwalijke invloed heeft op zulke jonge mensen, omdat zij het pessimisme, dat een manier van denken is, een manier van zien, op het leven gaan toepassen en er een soort van praktische hopeloosheid van maken.
zaterdag 12 februari 2022
Hans Christian Andersen • 12 februari 1866
Een keuze uit zijn dagboeken is gepubliceerd in Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd (vertaald door Edith Koenders).
Maandag 12 februari 1866 [Amsterdam]
Somber weer. Bij de koffietafel kwam het personeel binnen. Brandt las voor uit de bijbel en iedereen zong een psalm. Naar de dichter Van Lennep gegaan, die aan de Keizersgracht woont, hij is oud geworden, heeft lang wit haar en lijkt sprekend op Voltaire, zoals hij zelf zei, en hij deed met een grimas de buste van Voltaire na. Hij beloofde mij dat zijn toneelstuk De vrouwe van Waardenburg tijdens mijn verblijf hier opgevoerd zal worden; vertelde dat de dochter van mevrouw von Arnim, die getrouwd is met Grimm, hem in Bern gevraagd had haar een hand te geven omdat hij op haar vader leek. Vervolgens ben ik naar de componist Verhulst gegaan [aan de Leidsestraat bij de] Prinsengracht; hij was verheugd me te zien, noemde Gade de grootste nu-levende componist van Europa, liet me wat van Gades muziek zien, onder andere de Hamlet-ouverture die vorige week in Amsterdam is uitgevoerd. Het speet hem dat ze in Nederland geen nationale opera hebben zoals bij ons, deze wordt verdrongen door de Duitse en Franse opera. Ik heb er twee opgewekte meisjes ontmoet, Louise en Anna, zijn kinderen. Zijn vrouw is jong en fris, maar geheel zonder crinoline, zodat ze er wat recht van lijf en leden uitzag. Ben voor het middageten naar huis gegaan en vervolgens in regen en wind naar buiten om rond te kijken, door de Kalverstraat, met winkel aan winkel, een soort Østergade, naar de Beurs en weer terug naar de Botermarkt waar ik het standbeeld van Rembrandt heb bekeken, moe thuisgekomen, moet de plattegrond van Amsterdam bestuderen zodat ik morgen goed georiënteerd ben. Een brief gestuurd aan Kneppelhout in Leiden. ’s Avonds sprookjes voorgelezen en één in het Nederlands horen voorlezen. De tijd gaat snel, ik ga altijd tegen elven naar boven.
donderdag 10 februari 2022
Anaïs Nin • 11 februari 1933
• Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken.
Februari 1933
Ik ontmoette Zadkine, de beeldhouwer van houten figuren. We gingen naar zijn kleine huis achter een appartementenblok aan de Rue d'Assas. Er zijn twee kleine huizen met een tuin ertussen. In het ene woont hij met zijn Russische vrouw; in het andere staan zijn beeldhouwwerken. Er zijn daarvan zo veel dat het eruit ziet als een bos, alsof even zovele bomen daar waren gegroeid en hij ze had gehouwen tot een woud van lichamen, gezichten, dieren. De verschillende kwaliteiten van het hout, de nerf die je kon zien, de onderscheidene tinten, zwaarten, geven je het gevoel dat er veel van de boom in is overgebleven. Vrouwen gesneden uit bamboe, slaven in vreugdeloze slavernij, gezichten in tweeën gehouwen door het mes van de beeldhouwer, twee kanten tonend die voor altijd gescheiden zijn, eeuwig met een tweevoudig aangezicht. Afgeknotte tienhoekige figuren, in dooraderde en kwetsbare houtsoorten, fragmenten van lichamen, lichamen zonder armen en zonder hoofd. 's Nachts, als hij uit de studio is, gaan die bomen dan buigen, wenen, huiveren, nostalgisch hunkerend naar hun bladeren? Jammerend om de transmutaties?
In het middelpunt van deze figuren Zadkine, klein, met rozige huid, een rond gezicht als een jongen, verward haar, altijd lachend, grapjes makend, ondeugend.
Zijn kleine, snelle gebaren, zijn ironische, ondeugende gezichtsuitdrukking, zijn rode wangen geven hem iets van een aardige clown, een aardige aap. Zijn humor en blijdschap zijn zo sterk, getint door filosofie, hij zegt vrolijkweg zulke diepzinnige dingen, zijn sculpturen zijn zo zwaarwichtig en obsederend dat je vergeefs zoekt naar het verband tussen zijn beeldhouwen en zijn genietingen, zijn jongensachtige streken en zijn vervormingen in hout. Want hij houwt gevangenissen, de mens in ketenen, toch lacht hij zelf daar binnenin, alsof ze onderdeel waren van een spel.
Hij draagt corduroy pakken, een oranje wollen das; je zou hem aan de poort van een boerderij kunnen ontmoeten, verhit door de wijn. Hoe kreeg de abstracte kunst ooit vat op deze speelse Rus die sneeuwstormen zou moeten trotseren, met een bontmuts op om zijn rode oren te bedekken, die zijn paarden zou moeten toeschreeuwen zoals hij nu in de restaurants om zijn maaltijd schreeuwt.
Februari 1933
Ik ontmoette Zadkine, de beeldhouwer van houten figuren. We gingen naar zijn kleine huis achter een appartementenblok aan de Rue d'Assas. Er zijn twee kleine huizen met een tuin ertussen. In het ene woont hij met zijn Russische vrouw; in het andere staan zijn beeldhouwwerken. Er zijn daarvan zo veel dat het eruit ziet als een bos, alsof even zovele bomen daar waren gegroeid en hij ze had gehouwen tot een woud van lichamen, gezichten, dieren. De verschillende kwaliteiten van het hout, de nerf die je kon zien, de onderscheidene tinten, zwaarten, geven je het gevoel dat er veel van de boom in is overgebleven. Vrouwen gesneden uit bamboe, slaven in vreugdeloze slavernij, gezichten in tweeën gehouwen door het mes van de beeldhouwer, twee kanten tonend die voor altijd gescheiden zijn, eeuwig met een tweevoudig aangezicht. Afgeknotte tienhoekige figuren, in dooraderde en kwetsbare houtsoorten, fragmenten van lichamen, lichamen zonder armen en zonder hoofd. 's Nachts, als hij uit de studio is, gaan die bomen dan buigen, wenen, huiveren, nostalgisch hunkerend naar hun bladeren? Jammerend om de transmutaties?
In het middelpunt van deze figuren Zadkine, klein, met rozige huid, een rond gezicht als een jongen, verward haar, altijd lachend, grapjes makend, ondeugend.
Zijn kleine, snelle gebaren, zijn ironische, ondeugende gezichtsuitdrukking, zijn rode wangen geven hem iets van een aardige clown, een aardige aap. Zijn humor en blijdschap zijn zo sterk, getint door filosofie, hij zegt vrolijkweg zulke diepzinnige dingen, zijn sculpturen zijn zo zwaarwichtig en obsederend dat je vergeefs zoekt naar het verband tussen zijn beeldhouwen en zijn genietingen, zijn jongensachtige streken en zijn vervormingen in hout. Want hij houwt gevangenissen, de mens in ketenen, toch lacht hij zelf daar binnenin, alsof ze onderdeel waren van een spel.
Hij draagt corduroy pakken, een oranje wollen das; je zou hem aan de poort van een boerderij kunnen ontmoeten, verhit door de wijn. Hoe kreeg de abstracte kunst ooit vat op deze speelse Rus die sneeuwstormen zou moeten trotseren, met een bontmuts op om zijn rode oren te bedekken, die zijn paarden zou moeten toeschreeuwen zoals hij nu in de restaurants om zijn maaltijd schreeuwt.
'Ik wil u meer zien,' zegt hij, als ik wegga.
woensdag 9 februari 2022
Koningin Victoria • 10 februari 1840
• Koningin Victoria van Engeland (1819-1901) hield een groot deel van haar leven een dagboek bij.
February 10, 1840
The last time I slept alone. Got up at 1/4 to 9, - well, and having slept well; and breakfasted at 1/2 p. 9. Mama came before and brought me a nosegay of orange flowers. My dearest kindest Lehzen gave me a dear little ring. Wrote my Journal, and to Lord M. Had my hair dressed & the wreath of orange flowers put on. Saw my precious Albert for the last time alone, as my Bridegroom. Dressed. Saw Uncle, and Ernest who dearest Albert brought up. At 1/2 p. 12 I set off; dearest Albert having gone before. I wore a white satin gown, with a very deep flounce of Honiton lace, imitation of old. I wore my Turkish diamond necklace and earrings, and my Angels beautiful sapphire broach [sic]. Mama and the Duchess of Sutherland went in the carriage with me; I subjoin an account of the whole, which is pretty correct, only that they put in that I cried, and I did not shed one tear the whole time, and some other foolish things about Albert which they have said. To return to my going to St. James's, I never saw such crowds of people as there were in the Park, and they cheered most enthusiastically ...
The Ceremony was very imposing, and fine and simple, and I think ought to make an everlasting impression on every one who promises at the Altar to keep what he or she promises. Dearest Albert repeated everything very distinctly. I felt so happy when the ring was put on, and by my precious Albert. As soon as the Service was over, the Procession returned as it came, with the exception that my beloved Albert led me out. The applause was very great, in the Colour Court, as we came through; lord Melbourne, good man, was very much affected during the Ceremony and at the applause ...
At 20 m. to 4 Lord Melbourne came to me and stayed with me till 10 m. to 4. I shook hands with him and he kissed and pressed my hand. Talked of how well everything went off. 'Nothing could have gone off better,' he said, and of the people being in such good humour and having also received him well; of my receiving the Addresses from the House of Lords and Commons; of his coming down to Windsor in time for dinner. I begged him not to go to the party; he was a little tired; I would let him know when we arrived; I pressed his hand once more, and he said: 'God bless you, Ma'm.' most kindly, and with such a kind look.
Dearest Albert came up and fetched me downstairs, where we took leave of Mama and drove off at near 4; I and Albert alone, which was so delightful. There was an immense crowd of people outside the Palace, and which I must say never ceased till we reached Windsor Castle. Our reception was most enthusiastic and hearty and gratifying in every way: the people quite deafening us; and horsemen and gigs &c. drivïng along with us. We came through Eton where all the Boys received us most kindly, - and cheered and shouted. Really I was quite touched ...
At 1/2 p. 10 I went and undressed and was very sick, and at 20 m. p. 10 we both went to bed; (of course in one bed), to be by his side, and in his arms, and on his dear bosom, and be called by names of tenderness, I have never yet heard used to me before - was bliss beyond belief! Oh! this was the happiest day of my life! - May God help me to do my duty as I ought and be worthy of such blessings!
February 10, 1840
The last time I slept alone. Got up at 1/4 to 9, - well, and having slept well; and breakfasted at 1/2 p. 9. Mama came before and brought me a nosegay of orange flowers. My dearest kindest Lehzen gave me a dear little ring. Wrote my Journal, and to Lord M. Had my hair dressed & the wreath of orange flowers put on. Saw my precious Albert for the last time alone, as my Bridegroom. Dressed. Saw Uncle, and Ernest who dearest Albert brought up. At 1/2 p. 12 I set off; dearest Albert having gone before. I wore a white satin gown, with a very deep flounce of Honiton lace, imitation of old. I wore my Turkish diamond necklace and earrings, and my Angels beautiful sapphire broach [sic]. Mama and the Duchess of Sutherland went in the carriage with me; I subjoin an account of the whole, which is pretty correct, only that they put in that I cried, and I did not shed one tear the whole time, and some other foolish things about Albert which they have said. To return to my going to St. James's, I never saw such crowds of people as there were in the Park, and they cheered most enthusiastically ...
The Ceremony was very imposing, and fine and simple, and I think ought to make an everlasting impression on every one who promises at the Altar to keep what he or she promises. Dearest Albert repeated everything very distinctly. I felt so happy when the ring was put on, and by my precious Albert. As soon as the Service was over, the Procession returned as it came, with the exception that my beloved Albert led me out. The applause was very great, in the Colour Court, as we came through; lord Melbourne, good man, was very much affected during the Ceremony and at the applause ...
At 20 m. to 4 Lord Melbourne came to me and stayed with me till 10 m. to 4. I shook hands with him and he kissed and pressed my hand. Talked of how well everything went off. 'Nothing could have gone off better,' he said, and of the people being in such good humour and having also received him well; of my receiving the Addresses from the House of Lords and Commons; of his coming down to Windsor in time for dinner. I begged him not to go to the party; he was a little tired; I would let him know when we arrived; I pressed his hand once more, and he said: 'God bless you, Ma'm.' most kindly, and with such a kind look.
Dearest Albert came up and fetched me downstairs, where we took leave of Mama and drove off at near 4; I and Albert alone, which was so delightful. There was an immense crowd of people outside the Palace, and which I must say never ceased till we reached Windsor Castle. Our reception was most enthusiastic and hearty and gratifying in every way: the people quite deafening us; and horsemen and gigs &c. drivïng along with us. We came through Eton where all the Boys received us most kindly, - and cheered and shouted. Really I was quite touched ...
At 1/2 p. 10 I went and undressed and was very sick, and at 20 m. p. 10 we both went to bed; (of course in one bed), to be by his side, and in his arms, and on his dear bosom, and be called by names of tenderness, I have never yet heard used to me before - was bliss beyond belief! Oh! this was the happiest day of my life! - May God help me to do my duty as I ought and be worthy of such blessings!
dinsdag 8 februari 2022
Marion Vredeling • 9 februari 1999
• Marion Vredeling (1954, dochter van PvdA-politicus Henk Vredeling) publiceerde dagboekfragmenten over wraak en vergelding in Lust en gratie.
30 januari 1999
Vandaag in de krant een afgrijselijke foto van vierentwintig dode etnische Albanezen in Rogovo. De achteloosheid waarmee de enige levende, een Servische politieman, een brandend sigaretje in zijn mondhoek laat bungelen terwijl hij losjes met een geweer in zijn hand bij de lijken staat, is schokkend. Hoe krijgt hij het überhaupt voor elkaar te inhaleren? Hij kijkt in de lens met een blik die zegt ‘vinden jullie ook niet dat deze lui hier hun verdiende loon hebben gekregen?’ Bevend aan Oradour gedacht.
8 februari 1999
Onze Benjamin-nakomer gaat emigreren, en we vierden zijn afscheid. Al had hij me indertijd in die trein-droom niet geholpen, toch had ik me uitgesloofd en een cadeau voor hem gemaakt. Het ontroerde hem zo dat hij in tranen uitbarstte. Zoals te verwachten viel gingen een paar familieleden meehuilen. Dat was vandaag wraak 1.
Vader lachte iedereen uit om zoveel sentimenteel gedrag, hij zei: ‘De moord op zes miljoen joden is iets om over te huilen, maar niet de emigratie van een eenvoudige sterveling naar de andere kant van de oceaan die je immers snel en doeltreffend met e-mail kunt bereiken.’ Dat was vandaag wraak 2.
We zeiden tegen vader dat hij weer eens appels met peren vergeleek. Maar het was al te laat, hij begon - omdat hij weet dat hij dan goed om die zes miljoen doden kan janken - heel veel borrels te drinken. Zodra het huilen begon, gingen wij met z'n allen afwassen. Dat was vandaag wraak 3.
9 februari 1999
In De tranen der accacia's van Hermans lees ik: ‘Je wreekt je altijd in het leven, alleen meestal niet op de personen die schuldig zijn.’
30 januari 1999
Vandaag in de krant een afgrijselijke foto van vierentwintig dode etnische Albanezen in Rogovo. De achteloosheid waarmee de enige levende, een Servische politieman, een brandend sigaretje in zijn mondhoek laat bungelen terwijl hij losjes met een geweer in zijn hand bij de lijken staat, is schokkend. Hoe krijgt hij het überhaupt voor elkaar te inhaleren? Hij kijkt in de lens met een blik die zegt ‘vinden jullie ook niet dat deze lui hier hun verdiende loon hebben gekregen?’ Bevend aan Oradour gedacht.
8 februari 1999
Onze Benjamin-nakomer gaat emigreren, en we vierden zijn afscheid. Al had hij me indertijd in die trein-droom niet geholpen, toch had ik me uitgesloofd en een cadeau voor hem gemaakt. Het ontroerde hem zo dat hij in tranen uitbarstte. Zoals te verwachten viel gingen een paar familieleden meehuilen. Dat was vandaag wraak 1.
Vader lachte iedereen uit om zoveel sentimenteel gedrag, hij zei: ‘De moord op zes miljoen joden is iets om over te huilen, maar niet de emigratie van een eenvoudige sterveling naar de andere kant van de oceaan die je immers snel en doeltreffend met e-mail kunt bereiken.’ Dat was vandaag wraak 2.
We zeiden tegen vader dat hij weer eens appels met peren vergeleek. Maar het was al te laat, hij begon - omdat hij weet dat hij dan goed om die zes miljoen doden kan janken - heel veel borrels te drinken. Zodra het huilen begon, gingen wij met z'n allen afwassen. Dat was vandaag wraak 3.
9 februari 1999
In De tranen der accacia's van Hermans lees ik: ‘Je wreekt je altijd in het leven, alleen meestal niet op de personen die schuldig zijn.’
maandag 7 februari 2022
Caroline Cowles Richards • 8 februari 1856
• Caroline Cowles Richards (1842-1913): Village Life in America 1852-1872, Including the period of the American Civil War as told in the diary of a school-girl.
February 8.—I have not written in my journal for several days, because I never like to write things down if they don’t go right. Anna and I were invited to go on a sleigh-ride, Tuesday night, and Grandfather said he did not want us to go. We asked him if we could spend the evening with Frankie Richardson and he said yes, so we went down there and when the load stopped for her, we went too, but we did not enjoy ourselves at all and did not join in the singing. I had no idea that sleigh-rides could make any one feel so bad. It was not very cold, but I just shivered all the time. When the nine o’clock bell rang we were up by the “Northern Retreat,” and I was so glad when we got near home so we could get out. Grandfather and Grandmother asked us if we had a nice time, but we got to bed as quick as we could. The next day Grandfather went into Mr. Richardson’s store and told him he was glad he did not let Frankie go on the sleigh-ride, and Mr. Richardson said he did let her go and we went too. We knew how it was when we got home from school, because they acted so sober, and, after a while, Grandmother talked with us about it. We told her we were sorry and we did not have a bit good time and would never do it again. When she prayed with us the next morning, as she always does before we go to school, she said, “Prepare us, Lord, for what thou art preparing for us,” and it seemed as though she was discouraged, but she said she forgave us. I know one thing, we will never run away to any more sleigh-rides.
February 8.—I have not written in my journal for several days, because I never like to write things down if they don’t go right. Anna and I were invited to go on a sleigh-ride, Tuesday night, and Grandfather said he did not want us to go. We asked him if we could spend the evening with Frankie Richardson and he said yes, so we went down there and when the load stopped for her, we went too, but we did not enjoy ourselves at all and did not join in the singing. I had no idea that sleigh-rides could make any one feel so bad. It was not very cold, but I just shivered all the time. When the nine o’clock bell rang we were up by the “Northern Retreat,” and I was so glad when we got near home so we could get out. Grandfather and Grandmother asked us if we had a nice time, but we got to bed as quick as we could. The next day Grandfather went into Mr. Richardson’s store and told him he was glad he did not let Frankie go on the sleigh-ride, and Mr. Richardson said he did let her go and we went too. We knew how it was when we got home from school, because they acted so sober, and, after a while, Grandmother talked with us about it. We told her we were sorry and we did not have a bit good time and would never do it again. When she prayed with us the next morning, as she always does before we go to school, she said, “Prepare us, Lord, for what thou art preparing for us,” and it seemed as though she was discouraged, but she said she forgave us. I know one thing, we will never run away to any more sleigh-rides.
zondag 6 februari 2022
Adriaan Keller • 7 februari 1953
• Beschrijving door Adriaan Keller (1906-198?) van de watersnoodramp in 1953. De ramp was op 1 februari 1953, het verslag is gedateerd 7 februari 1953. Keller was doofgeboren, dat zie je terug in zijn taalgebruik. * Dagboekfragmenten van Adriaan Keller
7 Feb ’53. Vreselijk waterramp deze week gevallen. Ik hoop dat ‘t goed overzicht schrijven maar alles was nachts gebeurd. Zaterdagavond kom ik van Dordt schaken om 12 uur zou onder de spoorviaduct rijden, tot de schrik water zoo hoog. Half meter op de straat. Ik keek vreemd op. Moest om twee uur laag water zijn. Terugrijden onder de tunnel op de Krispijnseweg naar huis, direkt stok gezet bij het water, half uur later gemeten 25 cm gerezen. Dat gaat niet goed. In plaats van zakken, nu snel omhoog. Mijn vrouw is gelukkig nog op. Direkt opgebeld naar Burgemeester, B. de Jong en Schoonderwoerd. Alledrie direkt hiergekomen. Het water steeg snel om 1 1/2 uur al bijna tegen de balk. Cor [de knecht, GK] met vrouw en kind geroepen, alle meubelen op zolder gezet en naar hier gebracht. B. De Jong haalt nog vier man om de ka na te kijken.
Om 2 uur loopt water al over de ka op laagste plek. Vooral bij het hek. Stro met palen neergeslagen ‘t helpt niet om 2 1/2 uur loopt al 25 cm water over de hele ka. 1/2 uur later begint de polder onderwater te loopen. Burgemeester met mannen moesten gauw weg, anders zou de weg onder zijn. Om 4 uur loopt water niet meer over de ka, dus ik dacht dat het water zakken, maar hele polder was blank van het water. De wind blijft orkaan, precies NoordWesten.
Om 6 uur gaat ik met Cor melken 1 koe uitgemolken nog even buiten kijken ‘t water staat al tegen silo, ik begin erg onrustig te worden, nog 1 koe melken en ‘t water loopt al door de deur heen in de stal. Dus ik moest weg, al te laat, 1 voet water in de stal, dus natte voeten. Cor en ik zouden naar huis gaan door de schuur heen. …al te veel water. Even naar buiten, achterdeur heen, maar onmogelijk deur open krijgen want ‘t water door de deur heen half meter hoger als binnen. Dus gauw door de schuur naar motorhok, dus bijna te laat. De grote deuren van de schuur vlieg open, water zeker 1 meter hoog naar binnen. Wat moet ik doen? Ik heb petroleumlamp in mijn hand. Ik zag grote schelf stro achter dorsmachine aan komen drijven naar mij toe met (lier en stenen muur?) , dus ik blijf stil staan en houd vast aan deur van stal, toen de stro voorbij is ga ik verder tot de grote deur achterheen gekropen. Zo door het gaasdeur heen getrapt, ‘t is gelukkig anders zou ik nooit binnen komen. Zeer onder de indruk kom ik met Cor binnen.
[lees verder]
Rutka Laskier • 6 februari 1943
• Rutka Laskier (1929-1943) was een Pools meisje dat in een Duits concentratiekamp om het leven kwam. Ze hield in de laatste maanden van haar leven een dagboek bij. Het is in het Nederlands vertaald door Karol Lesman.
6 II 43[...]
Vandaag heb ik nog eens heel precies de dag van 12-08-’42 voor de geest gehaald, dat wil zeggen het verzamelpunt op Hakoach [sportveld van de Joodse Sport en Gymnastiek Vereniging Hakoach]. Ik zal proberen hem te omschrijven, zodat je er over een paar jaar, als ze me tenminste niet deporteren, nog eens aan kunt terugdenken. Om 4 uur stonden we op. We aten (voor oorlogstijd) eersteklas: eieren, salade, roomboter, koffie met melk. In een mum was het half 6. Toen gingen we op pad. Onderweg duizenden mensen, we moesten om de paar minuten stilstaan om de menigte voor ons te laten doorstromen, om half 7 waren we ter plekke. We hadden een redelijke plek op de tribune. Tot een uur of 9 waren we in best goeden doen. Toen zag ik over de schutting soldaten staan die hun geweren op het park gericht hielden, voor het geval iemand wilde ontsnappen (waarlangs dat kon). Mensen vielen flauw, kinderen huilden, het was gewoon de dag des oordeels. Mensen hadden dorst en er was nergens een druppel te krijgen, de hitte was verschrikkelijk. Toen begon het plotseling te plenzen, en zo bleef het de hele tijd regenen. Om 3 uur arriveerde Kuczynski en toen begon de segregatie. 1 betekende ‘terugkeer’, 1a ‘tewerkstelling’, wat honderd keer erger was dan deportatie, 2 ‘ter controle’ en 3 was ‘deporatie’ ofwel de dood. Toen zag ik wat ongeluk was.
We hebben er tot 4 uur gestaan, mama en papa en mijn broertje gingen naar 1, en ik naar 1a. Ik leek wel verdoofd toen ik daarheen liep. Salek Goldcweig, Linka Gold en Mania Potocka waren er al. Het vreemdst van alles was nog wel dat geen van ons huilde, er werd ab-so-luut geen traan gelaten. Daarna heb ik zo veel ellende gezien, dat is gewoon met geen pen te beschrijven. Kleine kinderen lagen in het van de regen natte gras. Het onweer raasde boven onze hoofden. De politieagenten sloegen en schoten, het was afschuwelijk. Ik heb daar tot 1 uur ’s nachts gezeten, toen ben ik gevlucht. Mijn hart klopte als een hamer. Ik ben van een klein bijgebouwtje van de eerste verdieping gesprongen en ik had niks, er kwam alleen bloed uit mijn kapotgebeten lip, ik zat helemaal onder het bloed, eenmaal op straat viel ik regelrecht in de armen van een of ander ‘uniform’, ik voelde dat ik mijn beheersing zou verliezen. Alles tolde in mijn hoofd, ik was er zeker van dat hij me ervan langs zou geven... Maar hij was dronken, want hij zag mijn Judenstern niet en liet me gaan. Om mij heen was het pikkedonker, alleen verscheurde van tijd tot tijd de bliksem de duisternis en rommelde de donder. De weg waar je normaal een half uur over doet liep ik nu in 10 minuten. Iedereen was thuis behalve oma, die heeft vader de volgende dag opgehaald. Dat was alles, o ja, het belangrijkste ben ik nog vergeten, ik heb met eigen ogen gezien hoe een soldaat een baby van een paar maanden uit de handen van zijn moeder rukte en met alle macht zijn hoofdje tegen een lantaarnpaal sloeg. De hersenen spatten uiteen op het hout, en de moeder kreeg een aanval, ik schrijf het op alsof het niets voorstelt, alsof ik een in wreedheden getraind leger ben, terwijl ik nog maar heel jong ben, ik ben veertien en ik heb in mijn leven nog niet veel gezien, en toch ben ik al zo onverschillig. Ik voel [...] nu alleen zo’n vreselijke angst, als ik een ‘uniform’ zie word ik verdrietig voor al die massa’s die op de dood wachten. Ha ha, om gek van te worden, als je het allemaal voor de geest haalt. [...]
6 II 43[...]
Vandaag heb ik nog eens heel precies de dag van 12-08-’42 voor de geest gehaald, dat wil zeggen het verzamelpunt op Hakoach [sportveld van de Joodse Sport en Gymnastiek Vereniging Hakoach]. Ik zal proberen hem te omschrijven, zodat je er over een paar jaar, als ze me tenminste niet deporteren, nog eens aan kunt terugdenken. Om 4 uur stonden we op. We aten (voor oorlogstijd) eersteklas: eieren, salade, roomboter, koffie met melk. In een mum was het half 6. Toen gingen we op pad. Onderweg duizenden mensen, we moesten om de paar minuten stilstaan om de menigte voor ons te laten doorstromen, om half 7 waren we ter plekke. We hadden een redelijke plek op de tribune. Tot een uur of 9 waren we in best goeden doen. Toen zag ik over de schutting soldaten staan die hun geweren op het park gericht hielden, voor het geval iemand wilde ontsnappen (waarlangs dat kon). Mensen vielen flauw, kinderen huilden, het was gewoon de dag des oordeels. Mensen hadden dorst en er was nergens een druppel te krijgen, de hitte was verschrikkelijk. Toen begon het plotseling te plenzen, en zo bleef het de hele tijd regenen. Om 3 uur arriveerde Kuczynski en toen begon de segregatie. 1 betekende ‘terugkeer’, 1a ‘tewerkstelling’, wat honderd keer erger was dan deportatie, 2 ‘ter controle’ en 3 was ‘deporatie’ ofwel de dood. Toen zag ik wat ongeluk was.
We hebben er tot 4 uur gestaan, mama en papa en mijn broertje gingen naar 1, en ik naar 1a. Ik leek wel verdoofd toen ik daarheen liep. Salek Goldcweig, Linka Gold en Mania Potocka waren er al. Het vreemdst van alles was nog wel dat geen van ons huilde, er werd ab-so-luut geen traan gelaten. Daarna heb ik zo veel ellende gezien, dat is gewoon met geen pen te beschrijven. Kleine kinderen lagen in het van de regen natte gras. Het onweer raasde boven onze hoofden. De politieagenten sloegen en schoten, het was afschuwelijk. Ik heb daar tot 1 uur ’s nachts gezeten, toen ben ik gevlucht. Mijn hart klopte als een hamer. Ik ben van een klein bijgebouwtje van de eerste verdieping gesprongen en ik had niks, er kwam alleen bloed uit mijn kapotgebeten lip, ik zat helemaal onder het bloed, eenmaal op straat viel ik regelrecht in de armen van een of ander ‘uniform’, ik voelde dat ik mijn beheersing zou verliezen. Alles tolde in mijn hoofd, ik was er zeker van dat hij me ervan langs zou geven... Maar hij was dronken, want hij zag mijn Judenstern niet en liet me gaan. Om mij heen was het pikkedonker, alleen verscheurde van tijd tot tijd de bliksem de duisternis en rommelde de donder. De weg waar je normaal een half uur over doet liep ik nu in 10 minuten. Iedereen was thuis behalve oma, die heeft vader de volgende dag opgehaald. Dat was alles, o ja, het belangrijkste ben ik nog vergeten, ik heb met eigen ogen gezien hoe een soldaat een baby van een paar maanden uit de handen van zijn moeder rukte en met alle macht zijn hoofdje tegen een lantaarnpaal sloeg. De hersenen spatten uiteen op het hout, en de moeder kreeg een aanval, ik schrijf het op alsof het niets voorstelt, alsof ik een in wreedheden getraind leger ben, terwijl ik nog maar heel jong ben, ik ben veertien en ik heb in mijn leven nog niet veel gezien, en toch ben ik al zo onverschillig. Ik voel [...] nu alleen zo’n vreselijke angst, als ik een ‘uniform’ zie word ik verdrietig voor al die massa’s die op de dood wachten. Ha ha, om gek van te worden, als je het allemaal voor de geest haalt. [...]
Mochtar Lubis • 5 februari 1975
• Mochtar Lubis (1922-2004) was een Indonesische schrijver en journalist. In februari 1975 werd hij vanwege zijn kritische opstelling gearresteerd en twee maanden gevangengezet. Hij schreef in die maanden een dagboek dat is gepubliceerd als Kampdagboek.
Woensdag, 5 februari 1975. Ontbijt: rijst met een stukje gebakken tahu, geen water. We moeten hier ons eigen keukengerei hebben, ook om thee te kunnen zetten en te koken. Gelukkig heeft Astrawinata mij vanochtend uitgenodigd om nasi-bubur à la Menado te komen eten. Gelukkig maar, want de mieren kwamen dadelijk op mijn rijst en tahu af en krioelden om de rantang (etensdrager) heen. Ik ren het veld rond: 5 x 146 meter = 730 meter. Jaksa Suyono van het openbaar ministerie en majoor Suwarto zijn langs geweest. Ze behoorden tot het team dat mij zo'n twee maanden voor ik gearresteerd werd, ondervroeg. Ze leggen uit dat ze gekomen zijn omdat volgens de regels binnen vierentwintig uur na de arrestatie een verhoor moet plaatsvinden. Ze stellen voor dat ik hun komst maar als een verhoor moet beschouwen, omdat het toch over dezelfde zaken zou gaan als voordien, en zeggen dat ze binnen een paar dagen een officieel proces-verbaal zullen opstellen. Ik heb er geen bezwaar tegen en vraag ze tegen de procureur-generaal Ali Said te zeggen dat mijn hechtenis niet eindeloos moet duren. Als de regering echt over bewijzen beschikt dat ik de wet heb overtreden, moet ik snel voor de rechtbank gebracht worden. Zo niet dan moet men mij gauw weer vrijlaten. Als ik van het kantoor langs het paviljoen van Manman kom, zie ik dat hij er opgewekt en ongebroken uitziet.
Gisteren kreeg ik gelukkig een veldbed en een kussen van Hally. Ze was al langs geweest en heeft kapitein Sihombing ontmoet. Ik bid dat ze moed mag houden. De kinderen, Iwan, Adé en Ike zien er ook kalm en moedig genoeg uit. Het Mini Indonesië Project ligt vlakbij Nirbaya. Een prachtige Indonesische vertoning! Mini Indonesië en het Nirbaya-kamp naast elkaar! Generaal Pranoto, het hoofd van het Amal-blok vertelde me dat men de avond vóór ik gearresteerd werd tegen hem had gezegd dat er een zeer belangrijke gevangene zou komen en dat er een paviljoen in gereedheid moest worden gebracht dichtbij dat van hem en van luchtmaarschalk Omar Dhani. Ze waren er zeker van dat het een generaal zou zijn. Vooral toen op de vraag of het iemand was die uit een andere gevangenis werd overgebracht werd geantwoord: 'Nee, van buiten.' Ze dachten dat het generaal Nasution of generaal Sumitro zou zijn. Maar het bleek, zei hij schertsend, een journalist-generaal te zijn. Het bericht gaat dat de studenten die in een militaire gevangenis worden vastgehouden nu over verschillende gevangenissen verspreid zijn. Het menu van vandaag: rijst goed en voldoende, 's Avonds een klein stukje tempé, sajur lodeh, 's middags 1 stukje gebakken tahu, 1 stukje omelet en gekookte groenten.
[...]
Woensdag, 5 februari 1975. Ontbijt: rijst met een stukje gebakken tahu, geen water. We moeten hier ons eigen keukengerei hebben, ook om thee te kunnen zetten en te koken. Gelukkig heeft Astrawinata mij vanochtend uitgenodigd om nasi-bubur à la Menado te komen eten. Gelukkig maar, want de mieren kwamen dadelijk op mijn rijst en tahu af en krioelden om de rantang (etensdrager) heen. Ik ren het veld rond: 5 x 146 meter = 730 meter. Jaksa Suyono van het openbaar ministerie en majoor Suwarto zijn langs geweest. Ze behoorden tot het team dat mij zo'n twee maanden voor ik gearresteerd werd, ondervroeg. Ze leggen uit dat ze gekomen zijn omdat volgens de regels binnen vierentwintig uur na de arrestatie een verhoor moet plaatsvinden. Ze stellen voor dat ik hun komst maar als een verhoor moet beschouwen, omdat het toch over dezelfde zaken zou gaan als voordien, en zeggen dat ze binnen een paar dagen een officieel proces-verbaal zullen opstellen. Ik heb er geen bezwaar tegen en vraag ze tegen de procureur-generaal Ali Said te zeggen dat mijn hechtenis niet eindeloos moet duren. Als de regering echt over bewijzen beschikt dat ik de wet heb overtreden, moet ik snel voor de rechtbank gebracht worden. Zo niet dan moet men mij gauw weer vrijlaten. Als ik van het kantoor langs het paviljoen van Manman kom, zie ik dat hij er opgewekt en ongebroken uitziet.
Gisteren kreeg ik gelukkig een veldbed en een kussen van Hally. Ze was al langs geweest en heeft kapitein Sihombing ontmoet. Ik bid dat ze moed mag houden. De kinderen, Iwan, Adé en Ike zien er ook kalm en moedig genoeg uit. Het Mini Indonesië Project ligt vlakbij Nirbaya. Een prachtige Indonesische vertoning! Mini Indonesië en het Nirbaya-kamp naast elkaar! Generaal Pranoto, het hoofd van het Amal-blok vertelde me dat men de avond vóór ik gearresteerd werd tegen hem had gezegd dat er een zeer belangrijke gevangene zou komen en dat er een paviljoen in gereedheid moest worden gebracht dichtbij dat van hem en van luchtmaarschalk Omar Dhani. Ze waren er zeker van dat het een generaal zou zijn. Vooral toen op de vraag of het iemand was die uit een andere gevangenis werd overgebracht werd geantwoord: 'Nee, van buiten.' Ze dachten dat het generaal Nasution of generaal Sumitro zou zijn. Maar het bleek, zei hij schertsend, een journalist-generaal te zijn. Het bericht gaat dat de studenten die in een militaire gevangenis worden vastgehouden nu over verschillende gevangenissen verspreid zijn. Het menu van vandaag: rijst goed en voldoende, 's Avonds een klein stukje tempé, sajur lodeh, 's middags 1 stukje gebakken tahu, 1 stukje omelet en gekookte groenten.
[...]
donderdag 3 februari 2022
Randy Newman • 4 februari 2004
• Randy Newman (1943) is een Amerikaanse componist en zanger. Hij houdt op incidentele basis een journaal bij wanneer hij op tour is.
Randy’s Tour Journal — 4 February 2004
— WORLD WAR I REVISITED —
Here I am in Europe. I’ve done two shows in Belgium. I think they went pretty well. I talk less than I do at home but they seem to understand everything I say; they just didn’t think some of it was that funny.
I think some cuts are needed. “Rider In The Rain” was a hit in Belgium. An actual “hit”. So I practiced it and played it. It’s hard to understand why it wasn’t a hit all over the world as is the case with so many of my songs. “In Germany Before The War” or “Back On My Feet Again” for instance. Anyway, along with the success of their women’s tennis program (the two top players in the world are Belgian – one Flemish and one French or Walloon) and my appearances in Antwerp and Ghent, there is a closer bond between the Flemish and the French populations of the country than ever before. I’m getting some kind of award from the Queen. I don’t know what. The trip from Antwerp to Amsterdam was 2 ½ hours. I only had to stop to pee once. I’m a young sixty. There was a Little Criminal in Antwerp but I didn’t get to meet him. If any of you come to a show come back and see me. Unarmed. To Groningen tomorrow. It’s way up north but it would still be in L.A. County were I at home. It’s over 200 feet in elevation up there. I hope the altitude doesn’t cause me any problems this time. In passing, I met some very interesting cows and sheep just north of Breda. One of the cows had escaped from England during that bogus Mad Cow thing. He (she I guess – I don’t know much about cows) told me that he swam all the way to Holland from England but I don’t believe him (her). I’m staying in a hotel adjacent to the red light district. I sat in my window for three hours this evening. I bought a brand new purple light but attracted only some drunken German businessmen. There must be a better way to deal with loneliness. I want to tell you how good it made me feel to see Susan, Joan and Scott and all the other Little Criminals at UCLA. It was just about the best part of the evening for me to see all of you and have you meet my family.
By the way, I don’t know if I’m selling any tickets in Austria. It’s lovely this time of year. They love Americans too. Particularly Jews. Y’all come.
Love Randy
Note from Cathy:
Sorry he didn’t write anything about me. Again. I know how interested you are in what I’m up to. They love me in Antwerp. Randy’s age is beginning to become a burden to me. He actually stopped to pee three times. And he called that nice cow a liar. Sorry no pictures yet. Power supply is on its way.
–4 February 2004
Randy’s Tour Journal — 4 February 2004
— WORLD WAR I REVISITED —
Here I am in Europe. I’ve done two shows in Belgium. I think they went pretty well. I talk less than I do at home but they seem to understand everything I say; they just didn’t think some of it was that funny.
I think some cuts are needed. “Rider In The Rain” was a hit in Belgium. An actual “hit”. So I practiced it and played it. It’s hard to understand why it wasn’t a hit all over the world as is the case with so many of my songs. “In Germany Before The War” or “Back On My Feet Again” for instance. Anyway, along with the success of their women’s tennis program (the two top players in the world are Belgian – one Flemish and one French or Walloon) and my appearances in Antwerp and Ghent, there is a closer bond between the Flemish and the French populations of the country than ever before. I’m getting some kind of award from the Queen. I don’t know what. The trip from Antwerp to Amsterdam was 2 ½ hours. I only had to stop to pee once. I’m a young sixty. There was a Little Criminal in Antwerp but I didn’t get to meet him. If any of you come to a show come back and see me. Unarmed. To Groningen tomorrow. It’s way up north but it would still be in L.A. County were I at home. It’s over 200 feet in elevation up there. I hope the altitude doesn’t cause me any problems this time. In passing, I met some very interesting cows and sheep just north of Breda. One of the cows had escaped from England during that bogus Mad Cow thing. He (she I guess – I don’t know much about cows) told me that he swam all the way to Holland from England but I don’t believe him (her). I’m staying in a hotel adjacent to the red light district. I sat in my window for three hours this evening. I bought a brand new purple light but attracted only some drunken German businessmen. There must be a better way to deal with loneliness. I want to tell you how good it made me feel to see Susan, Joan and Scott and all the other Little Criminals at UCLA. It was just about the best part of the evening for me to see all of you and have you meet my family.
By the way, I don’t know if I’m selling any tickets in Austria. It’s lovely this time of year. They love Americans too. Particularly Jews. Y’all come.
Love Randy
Note from Cathy:
Sorry he didn’t write anything about me. Again. I know how interested you are in what I’m up to. They love me in Antwerp. Randy’s age is beginning to become a burden to me. He actually stopped to pee three times. And he called that nice cow a liar. Sorry no pictures yet. Power supply is on its way.
–4 February 2004
woensdag 2 februari 2022
Willem Bilderdijk • 3 februari 1797
• Schrijver Willem Bilderdijk (1756-1831) werd tijdens zijn verbanning naar Engeland tot over z’n oren verliefd op zijn leerlinge Wilhelmina, twintig jaar jonger dan hij. Hij overreedde haar hem na te reizen naar het vasteland, hoewel hij een getrouwd man was. Ze kregen een aantal kinderen, maar Willem kon pas vele jaren later met haar trouwen. Uit: Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797 (hertaald door Marita Mathijsen).
Londen, 3 februari 1797
Zou ik mijn vorig briefje kunnen versturen zonder er enig bewijs van de stemming van mijn hart aan toe te voegen na de gezegende momenten die ik samen met mijn liefste beminde doorgebracht heb? Aanbeden engel, ach! een druppel koel water is een hemelse verrukking voor de dorstige, ofschoon die de dorst niet kan lessen. Ik heb genoten van die verrukking, mijn liefste, en mijn hart is gelukkig, hoewel zijn verlangens slechts aangewakkerd zijn en niet bevredigd. Maar je zult me een nieuw geluk schenken, een nieuw verlangen naar geluk, en we zullen elkaar vreugde geven in onze wederzijdse tederheid. – Geef me (smeek ik) enig bericht, hoe je ontvangen bent en of alles goed is of niet? Ik ben er ongerust over, en de tranen die ik jou zag storten, maken mijn hart benard. – Adieu, mijn beminde, verlicht mijn smarten door een teder, een liefdevol briefje, dat er de tekenen van draagt dat je rustig, dat je gelukkig bent! Vaarwel!
Londen, 3 februari 1797
Zou ik mijn vorig briefje kunnen versturen zonder er enig bewijs van de stemming van mijn hart aan toe te voegen na de gezegende momenten die ik samen met mijn liefste beminde doorgebracht heb? Aanbeden engel, ach! een druppel koel water is een hemelse verrukking voor de dorstige, ofschoon die de dorst niet kan lessen. Ik heb genoten van die verrukking, mijn liefste, en mijn hart is gelukkig, hoewel zijn verlangens slechts aangewakkerd zijn en niet bevredigd. Maar je zult me een nieuw geluk schenken, een nieuw verlangen naar geluk, en we zullen elkaar vreugde geven in onze wederzijdse tederheid. – Geef me (smeek ik) enig bericht, hoe je ontvangen bent en of alles goed is of niet? Ik ben er ongerust over, en de tranen die ik jou zag storten, maken mijn hart benard. – Adieu, mijn beminde, verlicht mijn smarten door een teder, een liefdevol briefje, dat er de tekenen van draagt dat je rustig, dat je gelukkig bent! Vaarwel!
dinsdag 1 februari 2022
Clara • 2 februari 1819
• Uit: Bladen uit Clara's dagboek. Fictief dagboek, geschreven door Erna. Clara dreigt haar man te verliezen aan de verleidster Lucie, en dat begint ze nu door te krijgen.
2 Februari.
Nog twee dagen en alles zal uit zijn, want ik heb besloten er overmorgen een einde aan te maken, tenzij er morgen iets bijzonders gebeurt. Maar wat zou er dan moeten gebeuren? elke dag is gelijk aan de vorige, behalve dat ik elken dag meer van zijne liefde verlies.
En wat ik verlies, wint die andere, dat weet ik nu: ik heb Henri nauwkeuriger gevraagd naar Lucie en zijne verwarring was duidelijk; hij moet vroeger verliefd op haar zijn geweest, en nu komt dat gevoel met kracht weer boven.
O! ik krijg soms eene aanvechting als zou ik haar kunnen vermoorden; maar is het eigenlijk wel haar schuld? Is het wonder, dat zij hem lief heeft?
En hij? ik weet niet, of hij schuld heeft, maar hij denkt zeker, gelukkiger met haar te zullen worden dan met mij.
Wat kan ik doen? niets, niets, hem zijne vrijheid geven, en dan.... o, als ik maar niet behoefde te denken, als ik maar kon verdwijnen voor altijd! als ik niets meer voor hem kan zijn is het leven waardeloos.
Me dunkt, ik zal niet meer kunnen voelen, ik voel nu al niets meer dan die ééne stekende pijn.... hier in mijne borst.... hier aan mijne slapen, overal, overal!....
2 Februari.
Nog twee dagen en alles zal uit zijn, want ik heb besloten er overmorgen een einde aan te maken, tenzij er morgen iets bijzonders gebeurt. Maar wat zou er dan moeten gebeuren? elke dag is gelijk aan de vorige, behalve dat ik elken dag meer van zijne liefde verlies.
En wat ik verlies, wint die andere, dat weet ik nu: ik heb Henri nauwkeuriger gevraagd naar Lucie en zijne verwarring was duidelijk; hij moet vroeger verliefd op haar zijn geweest, en nu komt dat gevoel met kracht weer boven.
O! ik krijg soms eene aanvechting als zou ik haar kunnen vermoorden; maar is het eigenlijk wel haar schuld? Is het wonder, dat zij hem lief heeft?
En hij? ik weet niet, of hij schuld heeft, maar hij denkt zeker, gelukkiger met haar te zullen worden dan met mij.
Wat kan ik doen? niets, niets, hem zijne vrijheid geven, en dan.... o, als ik maar niet behoefde te denken, als ik maar kon verdwijnen voor altijd! als ik niets meer voor hem kan zijn is het leven waardeloos.
Me dunkt, ik zal niet meer kunnen voelen, ik voel nu al niets meer dan die ééne stekende pijn.... hier in mijne borst.... hier aan mijne slapen, overal, overal!....
Abonneren op:
Posts (Atom)
Volgers
Blogarchief
-
▼
2022
(364)
-
▼
februari
(28)
- George Orwell • 1 maart 1941
- J.H. Leopold • 28 februari 1890
- Gymnasiast, 15 jaar • 27 februari 1944
- Ina Steur • 26 februari 1941
- Typiste, 25 jaar • 25 Februari 1941
- Frederik van Eeden • 24 februari 1913
- Mathieu Galey • 23 februari 1986
- Lidija Tsjoekovskaja • 22 februari 1939
- Boudewijn Büch • 21 februari 1998
- Gerard Reve • 20 februari 1973
- Alfred Birney • 19 februari 2007
- Arjen Duinker • 18 februari 2009
- Marion Vredeling • 17 februari 1967
- Emmeline Tracy • 16 februari 1855
- Corneille • 15 februari 1957
- Eugène Delacroix • 14 februari 1850
- Cosima Wagner • 13 februari 1881
- Hans Christian Andersen • 12 februari 1866
- Anaïs Nin • 11 februari 1933
- Koningin Victoria • 10 februari 1840
- Marion Vredeling • 9 februari 1999
- Caroline Cowles Richards • 8 februari 1856
- Adriaan Keller • 7 februari 1953
- Rutka Laskier • 6 februari 1943
- Mochtar Lubis • 5 februari 1975
- Randy Newman • 4 februari 2004
- Willem Bilderdijk • 3 februari 1797
- Clara • 2 februari 1819
-
▼
februari
(28)