• Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.
In 1986 maakte hij een vakantiereis naar Portugal. Hieronder het verslag van de zevende dag. Dag een - dag twee - dag drie - dag vier - dag vijf - dag zes - dag zeven.
(Maandag, 22 september) In een van de lange, smalle, met hobbelige keien geplaveide straten in de visserswijk zag ik zaterdag, in de vooravond, een barbierszaak, een ondiep vertrek waarvan de deur en de ramen wijdopen stonden, zodat het zonlicht ongehinderd naar binnen viel. Omdat ik nodig mijn haar moest laten knippen, bleef ik even staan kijken. De barbier had zijn klant laten plaats nemen in een scheerstoel met verstelbare hoofdsteun, een zetel zoals ik die lang geleden voor het laatst in mijn geboortedorp had gezien en die bij ons nu 'postuum' is geworden . (In Portugal vind je van alles dat uit het verleden lijkt te zijn opgegraven en blootgelegd, waarvan de aanblik een ontledende en restaurerende drang in mij wekt.) De barbier was bezig zijn klant in te zepen met de gestadige enigszins lakse slag van zijn kwast die ik mij ook van vroeger herinner en waarvan voor mij, als kleine jongen, een niet eenvoudig te omschrijven sensuele betovering uitging. De scheer- en knipinrichting van de Portugese haarsnijder kwam mij een beetje schamel en ook niet kraakzindelijk voor. Ik liet het daarom bij deze kortstondige wederopstanding van een jeugdverschijnsel en stapte vanmiddag de dameskapsalon op het plein binnen, wel wetend dat in het Zuiden aan een badgast zelden iets wordt geweigerd, wanneer hij bereid is ervoor te betalen.
In de salon heerste de sfeer van uitstel en gelatenheid die ik, in vrouwengezelschap, allerminst vervelend vind omdat ze, zoals in dit geval, vroeg of laat in vingervaardig dienstbetoon haar beloning vindt. Twee of drie vrouwen, aan de dikke en oudere kant al, zaten onder een droogkap. Twee meisjes, in losse zachtblauwe werkjurken meer gehuld dan gekleed, hielden zich bij hen op. De cheffin stond mij in het Engels te woord. Natuurlijk kon ik mij bij haar laten knippen. Moest er veel of weinig af? ('A liettel' had zij gezegd.) 'Weinig,' antwoordde ik. In het Portugees instrueerde zij de meisjes, een instructie waarvan ik alleen de woorden 'oem poekoe' ('een beetje') verstond. Ik hoefde slechts een minuut of vijf te wachten voordat ik werd geholpen. Het ene meisje waste mijn haren, het andere knipte ze, 'oem poekoe'. Onder haar vingers, waarvan ik de aanraking tot in mijn voetzolen voelde, mij koesterend in de lichte gaande en komende lichaamswarmte die van haar uitging naar gelang van de stand en de bewegingen waartoe haar werkzaamheid haar noopte, raakte ik, in het grensgebied van de slaap, in de stille vervoering die ik als een vorm van zelfbevrediging van de 'ziel' onderging. 'Je haar, je haar,' zong de schaar, 'oem poekoe, oem poekoe.' neuriede mijn ziel.
[...]
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten