zaterdag 27 september Vanmorgen voorlopig voor het laatst met zaterdagochtends houten hoofd naar 't Colofon, de Schrijversvakschool, diep in de Amsterdamse Jordaan. Ik zet op verzoek een tak essayistiek op voor ouderejaars. Meteen bij binnenkomst de conciërge gevraagd of ik in december, als de lessen weer beginnen, mijn auto op het terrein kwijt kan, want het is best fietsen langs de grachten, deze extreem mooie septembermaand, maar straks valt dat vast tegen. Is het bluf? Ik zal tegen die tijd toch wel een andere auto hebben? Wie die geen geld heeft, krijgt nu een ongeluk met als gevolg dat haar auto total loss is?
Onderweg een opdracht voor de studenten bedacht, zodat ze aan het eind van de drie uren praten die we te gaan hebben ook nog even iets schrijven. Dat is een aardig onderdeel van de lessen geworden. Mocht het volgend jaar doorgaan, dan houd ik het erin. We beginnen met lezen en bespreken wat ze thuis hebben gemaakt naar aanleiding van een door mij geopperd onderwerp. Het gaat vooral om het hoe.
Wat zijn ze verschillend. De een is zo objectief dat ze het woord ‘ik’ niet uit haar pen krijgt, de ander neigt naar vitale, scènische kost, weer een ander plaatst kwetsbare poëtische bespiegelingen naast elkaar in de hoop op meerwaarde en de melancholiekste zoekt, zegt ze, haar identiteit en heeft niet in de gaten hoe mooi licht ze vaak schrijft.
Het onderwerp voor thuis was deze keer ‘Het boek der boeken’. Daar hebben ze zich vorige keer al een kwartier over gebogen met het verzoek drie per se persoonlijke ervaringen met de bijbel te beschrijven. De deadline heeft ze gedwongen tot resultaten. Deze ochtend laat ik hen in de schamele resterende minuten, na een introductie op het thema, schrijven over ‘Mijn virtuele vriend’. Vier lezen nog even voor wat ze hebben gewrocht. We lachen, want dat is niet gek.
Ze vertrekken ieder met een individuele opdracht. Het resultaat bespreken we in december, als de lessen weer beginnen. Dat duurt lang. Zou het leven hen niet overnemen? Uiteindelijk hebben ze geen stok achter de deur, alleen een juf die iets verwacht en die heeft gezegd dat ze niks verplicht stelt, dat het hun keus en verantwoordelijkheid is. Maar de juf is wel benieuwd.
Thuis, in het vroegmiddaglijke uur na de gedane arbeid het Cultureel Supplement van gisteren gelezen, met mijn bespreking van Mastreta erin. Ik lees ook de boekenbijlage van de Volkskrant en merk hoe de geïnterviewde Willem Jan Otten zwalkt op zijn gang naar God. Hij lijkt te geloven dat hij iets te zeggen heeft waar wij botteriken niet op zijn gekomen. Zijn vroegere koketterie, goddeloos en helder, is me liever. Hij is een van onze beste essayisten, maar nu gaat het zichtbaar bergafwaarts.
Midden op de dag nog wat proberen te werken aan het vertaal-essay of essayboek, waarvoor ik geld heb gekregen van het Amsterdams Fonds voor de Kunst en dat langzamerhand af moet. In- en uitlopende kinderen houden me echter aangenaam van het werk. Daarna wachten er vrienden.
Deze zaterdag achteraf gezien alleen maar gepraat. ‘Het hoofd wil niets,’ noem ik dat, de schuld delegerend. Wie zichzelf beter doorgrondt, mag zijn vinger opsteken.
Onderweg een opdracht voor de studenten bedacht, zodat ze aan het eind van de drie uren praten die we te gaan hebben ook nog even iets schrijven. Dat is een aardig onderdeel van de lessen geworden. Mocht het volgend jaar doorgaan, dan houd ik het erin. We beginnen met lezen en bespreken wat ze thuis hebben gemaakt naar aanleiding van een door mij geopperd onderwerp. Het gaat vooral om het hoe.
Wat zijn ze verschillend. De een is zo objectief dat ze het woord ‘ik’ niet uit haar pen krijgt, de ander neigt naar vitale, scènische kost, weer een ander plaatst kwetsbare poëtische bespiegelingen naast elkaar in de hoop op meerwaarde en de melancholiekste zoekt, zegt ze, haar identiteit en heeft niet in de gaten hoe mooi licht ze vaak schrijft.
Het onderwerp voor thuis was deze keer ‘Het boek der boeken’. Daar hebben ze zich vorige keer al een kwartier over gebogen met het verzoek drie per se persoonlijke ervaringen met de bijbel te beschrijven. De deadline heeft ze gedwongen tot resultaten. Deze ochtend laat ik hen in de schamele resterende minuten, na een introductie op het thema, schrijven over ‘Mijn virtuele vriend’. Vier lezen nog even voor wat ze hebben gewrocht. We lachen, want dat is niet gek.
Ze vertrekken ieder met een individuele opdracht. Het resultaat bespreken we in december, als de lessen weer beginnen. Dat duurt lang. Zou het leven hen niet overnemen? Uiteindelijk hebben ze geen stok achter de deur, alleen een juf die iets verwacht en die heeft gezegd dat ze niks verplicht stelt, dat het hun keus en verantwoordelijkheid is. Maar de juf is wel benieuwd.
Thuis, in het vroegmiddaglijke uur na de gedane arbeid het Cultureel Supplement van gisteren gelezen, met mijn bespreking van Mastreta erin. Ik lees ook de boekenbijlage van de Volkskrant en merk hoe de geïnterviewde Willem Jan Otten zwalkt op zijn gang naar God. Hij lijkt te geloven dat hij iets te zeggen heeft waar wij botteriken niet op zijn gekomen. Zijn vroegere koketterie, goddeloos en helder, is me liever. Hij is een van onze beste essayisten, maar nu gaat het zichtbaar bergafwaarts.
Midden op de dag nog wat proberen te werken aan het vertaal-essay of essayboek, waarvoor ik geld heb gekregen van het Amsterdams Fonds voor de Kunst en dat langzamerhand af moet. In- en uitlopende kinderen houden me echter aangenaam van het werk. Daarna wachten er vrienden.
Deze zaterdag achteraf gezien alleen maar gepraat. ‘Het hoofd wil niets,’ noem ik dat, de schuld delegerend. Wie zichzelf beter doorgrondt, mag zijn vinger opsteken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten