• Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.
In 1986 maakte hij een vakantiereis naar Portugal. Hieronder het verslag van de zevende dag. Dag een - dag twee - dag drie - dag vier - dag vijf - dag zes.
(Zaterdag, 20 september) Janneke is weer naar het strand. Ze wil met alle geweld nog bruin worden of althans gebruind in Amsterdam terugkeren. Ik zit in het oergezellige keukentje met het balkon en kijk over het plein naar de zee. Het geluid van veel gesprekken, als het geroezemoes in de foyer van een grote schouwburg tijdens de pauze. Ook hier wordt natuurlijk gepauzeerd, de hele dag. Vlakbij roept een vrouw: 'Ricardoe! Rica!' Vast een moeder die haar zoon roept, een van de primordiale stemoefeningen van de menselijke soort. Het Portugees klinkt minder hard dan het Spaans, of beter: helemaal niet hard, minder droog, misschien rijker van klank, neuzig. Ik zoek in Jannekes Engels-Portugese dictionaire woorden op, zoals 'perzik': pessego, 'rijp': maduro (de perziken die wij kochten waren een beetje hard maar heerlijk van smaak). 'Dankjewel' is obrigado ('Verplicht'). 'Goeie dag': Bom dias. Bom klinkt ongeveer als 'bong'. Het geeft een heerlijk gevoel de eerste stappen te doen in een taal die je nog vreemd is.
Door een gelukkige ingeving heb ik mijn kijker meegebracht. Er zijn weinig dingen die ik zo graag doe als kijken naar mensen die niet weten dat zij bekeken worden. Misschien ga ik zelden of nooit naar de schouwburg omdat je daar uitsluitend ingestudeerde expressies krijgt te zien, gelaatsuitdrukkingen, ondersteund door gebaren en woorden, op grond van karakters, wat een geweldige beperking inhoudt, een vorm van 'onteigening': de 'leugen' van het kunstmatige. Die onteigening begint zodra mensen zich ervan bewust worden dat zij naar elkaar kijken. Een onbespied lichaam kan niet liegen. Thuis in Amsterdam, wanneer ik door mijn kijker naar de mensen kijk die door het plantsoentje tussen de straat en de gracht komen aanlopen, verwonder ik mij er altijd over hoe argeloos die mensen zich gedragen en uit hun ogen zien. Wanneer zij alleen zijn en niet om zich heen kijken, lijken hun gezichten te slapen, met open ogen weliswaar, maar in een verstilde toestand, levende maskers die het grondpatroon tonen en meer van elkaar verschillen dan wanneer ze in beweging zijn, dat wil zeggen gevoelens veralgemenen die een onderlinge gelijkenis in de hand werken.
Hier, uitziende over het plein, viert mijn oog feest. Mijn kijker heeft het met vleugels begiftigd, zodat het overal iets van zijn gading vindt, zoals de enkele losse hand die stil op een tafeltje ligt, of in de eigen schoot rust, zodat ik zelfs de afzonderlijke nagels kan onderscheiden. Vanmiddag zag ik een jongen en een meisje tegenover elkaar aan een tafeltje zitten, de hoofden op de ideale afstand van elkaar verwijderd waarop je eikaars trekken in een glorificerende vergroting ziet. Zij zijn ogenschijnlijk nog maar pas op elkaar verliefd. Een goed gesternte had het zo geschikt dat ik de jongen, blondachtig en met een bril, op zijn rug zag. Ik kon het meisje voluit bekijken en van haar aanblik genieten. Ik heb wel twintig minuten gekeken, totdat zij opstonden en weggingen, het pleintje over, het strand en de oceaan tegemoet, de avond ook met zijn diepere intimiteit. Hoewel er niets bijzonders gebeurde (maar al het gewone dat er gebeurde werd door zijn verhevigde aanschouwelijkheid hoogst bijzonder), en er achter hun spel geen artificiële structuur school, werd ik er sterker door ontroerd of geboeid dan wanneer het voorgeschreven en vertoond zou zijn geweest. Later had ik een nog veel sterkere sensatie. Een meisje kwam aanlopen, recht op mijn kijker, mijn adelaarsogen af, totdat zij mij zo dicht was genaderd dat zij mij niet kon ontwijken maar in een explosief orgastisch ogenblik in mij opging. En dat voelde ik heel innig, innerlijk en van top tot teen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten