• Ursula von Kardorff (1911-1988) was een Duits schrijfster en journaliste. Gedurende de oorlogsjaren hield ze een dagboek bij, dat in het Nederlands is vertaald als Gebombardeerd dagboek. Vertaling Tinke Davids.
29 september 1944 — Zat thuis te werken aan een artikel over vrouwelijke piloten toen de telefoon ging. Een zachte stem: Melitta Stauffenberg, de schoonzuster van Claus; zij vliegt zelf ook. Ze verzocht mij gravin Hardenberg mee te delen dat ze een voedselpakket aan Reinhild mag sturen. Zei dat ze zelf uit de gevangenis ontslagen was omdat men haar dringend nodig had voor haar experimenten met apparatuur voor nachtvluchten. Ook commissaris Opitz had tegenover mij met het grootste respect over haar gesproken.
's Avonds kwam gravin Hardenberg bij mij, uitgeteerd en bevend van nervositeit. Slot en vermogen zijn gisteren geconfisqueerd. Zij ziet dat als een verslechtering van de situatie. Ik ging meteen naar Dörtenbach op Buitenlandse Zaken, die me geruststelde: dat was automatisch gebeurd bij alle arrestaties en had helemaal niets te betekenen. Dus kon ik haar tenminste een beetje troosten. Tragisch mager en bleek lag ze op de pluchen sofa, ze probeerde wat te slapen.
Ik voel me met al die opwinding nauwelijks nog in staat tot werk op de redactie. Als ze daar niet zo fideel waren, had ik allang ontslagen moeten worden. De zin om nu nog artikelen te schrijven is mij wel compleet vergaan.
3 oktober 1944 - Om zeven uur ging mijn telefoon. De portiersvrouw: 'Buiten staat een meneer die u wil spreken.' Ik, geërgerd: 'Die moet maar wachten, ik ben nog niet op.' Antwoord: 'Die meneer zegt dat hij niet wil wachten, hij komt van de Geheime Staatspolizei.'
Met knikkende knieën sloop ik naar de badkamer om me aan te kleden en op te maken. Waarom je er op zulke momenten zo knap mogelijk uit wilt zien, weet ik niet. Oeroud instinct? Het idee de tegenstander op die manier te kunnen ontwapenen? In elk geval was ik nog niet klaar toen die man al mijn kamer binnenkwam. Ik vroeg op boze toon of hij niet even had kunnen wachten, waarop hij zich heel vriendelijk verontschuldigde: hij was alleen maar gekomen om de meubels die eigendom van Hardenberg waren, in beslag te nemen. Ik mocht niets weghalen uit de woning. Ik had hem haast om de hals kunnen vallen, zo opgelucht was ik. Met een knipoog vroeg hij of Hardenberg geen cognac of sigaretten had, wat ik met een glimlach ontkende - ondanks het voorraadje in mijn hangkast, dat daar voor het ergste geval gedeponeerd is. Na een paar grapjes vertrok hij, met een ferm 'Heil Hitler', dat slecht bij zijn muizegezicht paste.
Klaus, die nog in het hospitaal ligt, mag nu tenminste af en toe een uurtje opstaan. 's Nachts overvalt me vaak een panische angst dat hij op de een of andere lijst staat. De laatste tijd zijn zoveel jonge officieren gearresteerd.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten