zaterdag 15 september 2018

Adriaan Morriën -- 15 september 1986

Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.
In 1986 maakte hij een vakantiereis naar Portugal. Hieronder het verslag van de vierde dag. Dag een - dag twee - dag drie.


(Maandag, 15 september) Wij logeren in San Vincente de la Barquera, aan de Golf van Biskaje, een stukje voorbij Santander, aan de monding van een kleine rivier die, alvorens in zee uit te vloeien, een kleine baai heeft gevormd, met een paar stukken strand, of grond, die met de komst van de najaarsregens wel zullen onderlopen. Het hotel heet Miramar en ligt buiten het stadje. Wij zijn ondergebracht in de dépendance, een kleine oude afgeknabbelde kerk waaraan een gedeelte is bijgebouwd, met leuke witgekalkte kamers, gelakte houten vloeren, en balkons met houten pilaartjes. Uitzicht over de baai, naar het stadje, en op de tegenoverliggende heuvels en bergen waar nu, tien uur in de ochtend, nog dunne wolkensluiers hangen. Ik werd om zeven uur wakker doordat kleine vissersboten kwamen binnentuffen, een geluid dat ik in mijn slaap al waarnam en eerst niet kon thuisbrengen. Wakker geworden hoorde ik de stemmen van mannen die een nacht op zee zijn geweest, zware tabak roken en een trui aan hebben, mannen met gespierde armen en eelt in hun handen, zoals vroeger mijn ooms. Vannacht scheen de maan op mijn kussen, wat mij heel lang niet is overkomen. Ik kon haar schijnsel aanraken, ontroerd betasten. Ik stond op om naar buiten te kijken en zag een prachtige nachthemel met landschappelijke wolken. Aan de stilte merk je hoe ruim het hier is. Stemmen wedijveren in verwijdering. Op het water liggen vletten, aan een ankertje, veronderstel ik, en ook een mooi zeilschip met twee masten, heel ouderwets. Alles doet mij aan de omgeving van mijn jeugd denken, in een verfraaide zuidelijke uitvoering.

Gisteren, eenmaal goed in Spanje, ging het langzaam op stijgende en dalende wegen, steeds westelijker. Wij zagen een verongelukte auto, nog vers, om zo te zeggen, op zijn kant liggen, met de achterlichten aan. Een Spaanse jongen reed, om zijn vrienden te imponeren, in een open auto bij het inhalen ons knipperlichtje eraf. In Zumaya, ook aan een delta-achtige riviermonding, hebben wij gistermiddag gegeten. Het was volop zomer, met een strand vol mensen op een afstand van vijfhonderd meter. Omdat wij op het eten moesten wachten, en krachtens een van haar mechanismen, dook Janneke, in badpak, als een steviggebeende meermin van de kade het water in {het geluid van de plons gaf haar volume aan), net als de kleine jongens die zich met de aanblik van haar doen en laten vermaakten. De ouders keken nadenkend toe.

Je ziet hier toch wel degelijk veel smoelen, donkerever-draaide gezichten waarvan de onderdelen vaak niet bij elkaar passen, zij het met een ander cachet dan bij ons. Wij zaten op een terras, met veel zondagse families, opgedirkte kleine meisjes en baldadige jongetjes die telkens vermaand en teruggeroepen moesten worden. Ook het gebruikelijke aantal trouwhartig verloofde paren, die innig verstard op een bank zaten, eikaars hand vasthielden, elkaar geregeld dringend in de ogen zagen en converseerden met lange pauzes die van liefdevolle verveling zijn vervuld. Wij hebben ook al een paar ezeltjes gezien, een keer een exemplaar met een ernstig meisje erop, een heel stemmig tafereeltje. In de dorpen, waar wij doorheen rijden, zie je kinderen, naar het voorbeeld van de volwassenen, met elkaar lopen te kuieren en te betogen, met dezelfde tred, mimiek en handgebaren. In een winkel met zelfbediening prees een tengere oude vrouw Janneke vanwege haar kennis van het Spaans. Zij vroeg of Janneke vaker in Spanje was geweest en toen Janneke dat bevestigde, zei zij dat dat heel verstandig van haar was, want op die manier kon Janneke haar Spaans oefenen. Ik hield meteen van die oude vrouw. Zij herinnerde mij aan mijn grootmoeder die net zo helder uit haar ogen keek als zij, even goedgehumeurd en nieuwsgierig was en elke dag de krant spelde om te lezen wat er in de wereld omging. Die gelijkenis werd nog versterkt doordat ook mijn grootmoeder in het zwart ging gekleed, vanwege de rouw om mijn grootvader, en na een lang leven van hard werken niet vadsig of suf was geworden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten