[11 mei 1940]
Ik sloop de Seinpostduin af naar de Haringkade en zou dan maar een ons grove snede gaan kopen bij mijn tabakker doch voor ik in zijn winkel was werd me toegebruld door een Rijksveldwachter dat ik me dekken moest. Ik keek rond maar zag niets wat op een vijand geleek. Toch deed ik wat me bevolen was en ik ging tegen den veilige muur van de Heer Notaris staan en daar snapte ik wat er aan de hand was. Valschermers waren op de daken gedaald en hadden zich zwaar gewapend op enkele zolders verborgen. Onze soldaten lagen gereed om te schieten en er werd geschoten en een der Duitsers moet toen gedood zijn door een zolderraam en enkele dagen moet zijn lijk daar hebben gelegen... zegt men? Dus.... het was waar? Ze waren al binnen ons land en den Haag en Scheveningen en zo roekeloos traden ze op.
Het was nu de tweede dag van de oorlog en nog steeds kon ik maar niet geloven dat er ook maar één Duitser in onze nabijheid was en daar zag ik al op ze schieten. Weer trad er een angstige rust in en het was nu tegen koffietijd. Ik kocht mijn grove snede en een stenen pijp. Ik stopte en had de vrijmoedigheid om op straat een Goudse snurker te gaan lopen roken, iets wat ik voor twee dagen zelfs niet zou hebben overwogen. De mensen kwamen weer naar buiten. Een Schevenings dienstmeisje, sappig en zilt en radijsfris ging een voordeur zemen en spoelen. De postbode bracht de onnozele velletjes rond. Een auto snorde luid-stinkend voorbij en de apotheker met de vijf schoothondjes kwam weer in de war van al die hondenlijntjes, naar buiten. Wat een schatjes, net weggeblazen hoopjes watten. Hoe hield die mijnheer ze uiteen? Bij een nog al dichtbij schot schrokken die diertjes maar weinig. Ze lichtten-pootje tegen vuilnisemmers en keften tegen Sint Bernharders ...die ook veel voorkomen alhier.
Door al die wederwaardigheden kreeg ik trek in een gestoomde makreel en ik wist een winkel waar ze best waren en vet en vers en zó gestoomd. Toen ik mij omwendde en mijn lichaam naar het Noord-Oosten stuurde werd er achter mij geroepen. Ik kijk anders nooit om maar nu kon men niet weten. Een schildwacht wil soms anders dan de voorbijganger. Alle lieden keken om en ook een lelijke juffrouw met kleerhangersschouders en een rode opstoppingsneus maar zij werd niet bedoeld. Het was om mij te doen en twee zwaar gewapende soldaten liepen me na en beduidden me te wenden en terug te komen. Ik deed dit gedwee. Ik moest bij de kapitein komen. Ik moest mee naar de wacht. Ik werd opgebracht. Waarom? Ik? Ome Koos? Ik had mijn ouderwetse vuurwapens nog niet ingeleverd. Ik had wat groenten in blik gekocht. ik had mijn aanwezige jenever nog niet vernietigd.
Ik ging de trap van de wacht op en werd bij de Kapitein toegelaten die ik dadelijk herkende als zijnde de Commandant van een legeronderdeel waarvoor mijn vrouw en ik herhaaldelijk hadden gezongen. Hij keek me onderzoekend aan en zei: "Ik moet u hier houden mijnheer Speenhoff. U wordt er van beschuldigd gisteren avond in uw bovenhuis lichtseinen te hebben gegeven aan de vijand op zee of te land!" Ik antwoordde dat ik toch wel de allerlaatste zou zijn om zoiets afzichtelijks te doen. Ik meende toch zo goed bekend te zijn als Oranjeklant en vaderlander maar gelukkig had ik mijn antwoord dadelijk gereed. "Kapitein ik heb een tachtigjarige zieke in mijn huis en toen die gisteren avond de trap op moest worden geleid heb ik drie maal het licht ontstoken. lk wilde een ongeluk voorkomen. dat is alles!" De Kapitein weifelde en daar ik nog enkele arrestanten zag dacht ik al aan vele uren opsluiting, maar gelukkig was mijn verweer afdoende bevonden en ik kon gaan naar mijn gestoomde makreel...nagestaard door vele Scheveningse burgers en burgeressen waar ik geen kwaad van wil spreken naar die me er toch bij hadden gelapt. Wat overigens hun plicht was. Het was een onderwerpje van den morgen tussen onze donderslagen in. Toch had het anders af kunnen lopen als ik een briefkaart in mijn zak had laten zitten waarin me uit Hamburg werd geschreven dat mijn liedjes al daar in het Duits door een humorist in een der cabarets zouden worden gezongen. Zo een kaart is zeer onschuldig maar in oorlogstijd een bericht uit het land van de vijand is niet zo goed. Ik werd namelijk nauwkeurig gevisiteerd of nagekeken en men vond alleen mijn zilveren sigarenkoker, mijn zo goed als waardeloze portefeuille, mijn versleten zakmes, mijn extra boordenknoopjes, potloodstompje, horloge van zestig jaren oud en een stufje. Ook een stemfluitje van uit de verre dagen dat ik nog mijn gitaar niet stemde, zoals me veertig jaren lang verweten is. lk speelde namelijk altijd op een valse gitaar terwijl ik zulke welgeschoolde oren heb . Maar er moest wat op aan te merken zijn bij zoveel heerlijk succes. Maar het is vergeven . Daar lagen mijn lijfsbezittingen maar een revolver was er niet bij. Ik kon gaan en ik zag in dat in oorlogstijd ïedereen verdacht kán worden.
Vrij van collaboratie met de Duitsers is Speenhoff toch niet gebleven. Hij werd lid van Kultuurkamer en trad voor ze op. De gevolgen ervan zijn hem bespaard gebleven; zo niet het vergissingsbombardement van de Engelsen boven het Bezuidenhout in Den Haag, waarbij zijn kop over straat rolde.
BeantwoordenVerwijderen