maandag, 17 mei, 1982.
‘Deze dag, die mij nu onbelangrijk lijkt, zal heel anders lijken wanneer ik over een paar jaar deze bladzijde herlees. Misschien is dat wel de enige reden waarom ik ga proberen een dagboek bij te houden.’
Dat schreef de Franse schrijver Julien Green op 9 april 1926. Het zijn de eerste regels uit de Nederlandse vertaling van zijn beroemde Journaal. Het zijn dus nu ook de eerste regels van mijn dagboek, want ik heb de knoop doorgehakt: ik word schrijver. Of nee, ik bén schrijver, want nu schrijf ik!
Twintig jaar heb ik met mijn schrijverschap rondgelopen, zonder dat er één letter op papier kwam, verlamd als ik was door het lezen van nagenoeg de gehele wereldliteratuur. O, ideeën, plannen en concepten genoeg, maar dan stuitte ik prompt weer op een auteur die mijn thematiek oneindig veel beter had uitgewerkt. Vandaag breekt mijn eigen authentieke schrijversstem door.
Ik heb de vorm van het dagboek gekozen, want authentieker kan het niet. Het dagboek is een in Nederland vergeten genre, maar daar komt verandering in. Ik heb vijf snipperdagen genomen, want de eerste klap is een daalder waard. Daarna hoef ik me dagelijks slechts een uurtje af te zonderen om een nieuwe bladzijde toe te voegen aan dat wat een onthullend en magistraal verslag moet worden van het leven van zomaar een Nederlander in de Tachtiger Jaren. Dat ik na publicatie van dit dagboek niet ‘zomaar een Nederlander’ meer ben, spreekt vanzelf. Wie dan leeft, dan zorgt.
Een stukje uit het Journaal van Julien Green zou ik als motto aan dit boek willen meegeven, geschreven op 1 april 1932: Uit Stevensons essay over Whitman heb ik een zin overgeschreven die ik als motto in mijn dagboek zou willen zetten: ‘In heel Shakespeare zijn niet genoeg woorden te vinden om ook maar een klein gedeelte uit te drukken van wat een mens in één uur ervaart.’ Het is maar al te waar wat Green hier zegt, dat heb ik ervaren gedurende het uur dat ik nu aan dit dagboek werk. Alles zal ik zeggen, alles.
‘Deze dag, die mij nu onbelangrijk lijkt, zal heel anders lijken wanneer ik over een paar jaar deze bladzijde herlees. Misschien is dat wel de enige reden waarom ik ga proberen een dagboek bij te houden.’
Dat schreef de Franse schrijver Julien Green op 9 april 1926. Het zijn de eerste regels uit de Nederlandse vertaling van zijn beroemde Journaal. Het zijn dus nu ook de eerste regels van mijn dagboek, want ik heb de knoop doorgehakt: ik word schrijver. Of nee, ik bén schrijver, want nu schrijf ik!
Twintig jaar heb ik met mijn schrijverschap rondgelopen, zonder dat er één letter op papier kwam, verlamd als ik was door het lezen van nagenoeg de gehele wereldliteratuur. O, ideeën, plannen en concepten genoeg, maar dan stuitte ik prompt weer op een auteur die mijn thematiek oneindig veel beter had uitgewerkt. Vandaag breekt mijn eigen authentieke schrijversstem door.
Ik heb de vorm van het dagboek gekozen, want authentieker kan het niet. Het dagboek is een in Nederland vergeten genre, maar daar komt verandering in. Ik heb vijf snipperdagen genomen, want de eerste klap is een daalder waard. Daarna hoef ik me dagelijks slechts een uurtje af te zonderen om een nieuwe bladzijde toe te voegen aan dat wat een onthullend en magistraal verslag moet worden van het leven van zomaar een Nederlander in de Tachtiger Jaren. Dat ik na publicatie van dit dagboek niet ‘zomaar een Nederlander’ meer ben, spreekt vanzelf. Wie dan leeft, dan zorgt.
Een stukje uit het Journaal van Julien Green zou ik als motto aan dit boek willen meegeven, geschreven op 1 april 1932: Uit Stevensons essay over Whitman heb ik een zin overgeschreven die ik als motto in mijn dagboek zou willen zetten: ‘In heel Shakespeare zijn niet genoeg woorden te vinden om ook maar een klein gedeelte uit te drukken van wat een mens in één uur ervaart.’ Het is maar al te waar wat Green hier zegt, dat heb ik ervaren gedurende het uur dat ik nu aan dit dagboek werk. Alles zal ik zeggen, alles.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten