• In de tegenwoordige tijd. Journaal 1922 - 1989 van de Franse schrijver Michel Leiris (1901-1990) is geen dagboek in de eigenlijke zin: het is een 'plakboek' voor schrijfoefeningen en opzetjes, een notitieboekje voor faits divers. Vragen over dood en verval vormen een rode draad.
23 april
Gedroomd van een vrouw die in een film een ogenblik lang met blote borsten te zien is. Verschillende elementen hebben aan het ontstaan van dit beeld bijgedragen:
1) de heldin van een eerste film: een blanke vrouw die bij toeval in handen gevallen is van negers in Kenia en die men met haar schouders en benen naakt ziet, slechts gehuld in een lap stof waarmee ze zich omwikkeld heeft;
2) een van de vrouwelijke personages uit de film van René Clair. Ze is in haar onderjurk te zien; ik vond haar mooi, maar met wat te zeer naar voren stekende borsten;
3) de prinses de G..., gisteren gezien, die niet slecht is maar waarschijnlijk afhangende borsten heeft. Anderzijds komt zij net uit Noord-Afrika terug, wat haar in mijn idee vergelijkbaar maakt met de in Kenia zoekgeraakte vrouw.
In de droom is dit vrouwelijk personage een moeder. Een toeschouwer zegt over haar op het moment dat zij haar boezem ontbloot (zoals men bij het kijken naar de film van Clair zit te wachten op het moment dat dit met die van het meisje met de naar voren stekende borsten gebeurt): 'Ze is wel mooi, maar haar borsten zijn een beetje aan de lange kant...' (waarbij aan de lange kant een ironisch eufemisme is voor hangend).
Ik weet niet waarom (of het moest zijn vanwege de vorm van haar borsten) deze vrouw een 'moeder' was.
Vanmorgen gevreeën. Een beetje nog eens vanmiddag.
Voor de staat van onbehagen waarin ik verkeerd heb gedurende de hele maand die op mijn terugkeer volgde, is nu een gevoel van euforie in de plaats gekomen, een zodanig evenwicht dat ik als verlamd ben: omdat de drijfveer van het gevoel van onbehagen weg is, omdat prikkels weg zijn, ben ik niet in staat me te verroeren. Overigens vrij ik minder onrustig en ook intenser; het lijkt erop dat ik dankzij de psychoanalyse en dankzij mijn reis genezen ben. Maar het lijkt me ook dat ik op het punt sta definitief impotent te worden. Ik verbaas me erover dat ik de illusie nog kan ophouden en dat Z[ette] niet merkt dat het elke keer een wonder is als ik een stijve krijg. Zo besef ik ook dat ik in dichterlijk-in hartstochtelijk-opzicht geheel en al dood ben; maar ik houd de schijn op: de kunstmatige activiteit waarin ik gestort word door het werk aan de publicaties met betrekking tot de Expeditie.
Het lijkt er kort en goed op dat er in mij 'tabula rasa' is gemaakt... Onverschilligheid voor de impotentie (de lyrische en de seksuele, wat op hetzelfde neerkomt). Onverschilligheid voor de verveling. Onverschilligheid voor de dood.
Toch krijg ik van mijn geschriften van vroeger, die ik herlees, al met al niet zo'n slechte indruk.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten