• Jan Maartensz Groen (?-?) beschreef in Dagverhaal der Rampen en Wederwaardigheden van het Volk van het Schip De Jonge Alida (1783) de belevenissen en ontberingen die hij en zijn mede-opvarenden meemaakten toen hun schip nabij IJsland met tegen- en rampspoed te kampen kreeg.
[wat voorafging]
Den 20sten, ’s morgens tusschen vier en vyf uuren, brachten wy onze topbenets weder aan, en liepen met malkander verder oostelyk op; wenschende alzo, oostelyk om, naar huis te komen. Wy zeilden dan Oost ten Zuiden voort, met een noordelyke Wind. Doch naauwlyks hadden wy zo twee uuren gezeild, of wy kwamen al wederom in gevaar van het ys. De lucht evenwel was toen iets lichter. Dit deed ons den genomen cours door het ys, hoe gevaarlyk zulks anderzins ook was, houden, tot dat wy, na aldus een uur of vyf door het ys gelopen te hebben, voor een onoverzienlyk ysveld kwamen, waardoor wy wederom volstrekt genoodzaakt wierden onze cours te veranderen en westelyk te zeilen. ’s Avonds kwamen wy al wederom tegen het ys aan. Wy waren toen, naar gissing, by de Hurgelbogt. Wanneer wy te vooren van de Kaap Noord ten Zuiden zeilden, was ’er noch maar weinig ys in de Hurgelbogt; doch thans zat dezelve reeds vol. Wy waren toen volstrekt ten einde raad: vóór ons, en achter ons hadden wy ys: en, daar de dikke mist ons belette om met genoegzaame onderscheiding te ontdekken, waar wy eigentlyk waren, zo was het voor ons ook allerraadzaamst de wal aan te doen. Evenwel, onze benets afgebragt hebbende, draaiden wy Oost over by onze overige maats, die allen schoon gemaakt hadden en waren toen iets vooruit, doch Kees Struis, die, even als wy, zulks noch niet gedaan had, bleef by ons. Toen wy het alzo één uur Oost over hadden laaten leggen, draaiden wy vervolgens weêr west by, met het zeil aan wenk, verwachtende alzo den dag. Na het aanbreeken van den dag, zynde
Den 21sten, sloegen wy, onze benets weder aangebragt hebbende, vol, om de noordwest ten westen, met het zeil in top, verneemende toen weinig ys. Des namiddags kwamen wy, naar gissing, tegenover Traanbaai. Hier zouden wy, naar alle waarschynlykheid, verongelukt hebben op de klippen, die de Traantonnen genoemd worden, zo Gods goedheid niet gewild had, dat het aan het Land iets lichter was, waardoor wy het gevaar van onze cours ontdekten, en geraden werden van de wal afteleggen. Den geheelen volgenden nacht zeilden wy toen oost zuidoost voort.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten