• François HaverSchmidt (1835-1894, beter bekend als Piet Paaltjens) was een Nederlandse schrijver en dominee. Uit: Reis door België en langs den Rijn, in Augustus 1861 ondernomen door Adolf van Slooten, zeepzieder te Dockum, Feddo Jan HaverSchmidt, wijnkooper te Leeuwarden en François HaverSchmidt, predikant te Foudgum en Raard in Westdongeradeel, beschreven door laatstgenoemde.
[Eerder op de dag]
Ons eerste werk was ons in een schuitje langs Nonnenwerth te laten overzetten naar het stadje Königswinter. Vandaar bestegen wij den Drachenfels, een steile rots van van 850 voet hoogte. Volgens J.J.L. ten Kate 1200 vt. boven de zee. Bij een kelder in de rotsen waar Felsenbier te krijgen was, en wij dus ook een glas frisch Beiersch dronken, vonden wij ezels en paardjes om den berg te beklimmen. Wij namen elk een paardje, dat ons heel gemakkelijk, gedreven door een Führer, omhoog bragt. Reeds onder het klimmen hadden wij fraaie vergezigten maar wij stonden letterlijk verrukt toen wij bij den obelisk (ter herinnering van den heldenmoed der bewoners van 't Zevengebergte in 1813-1815) toen wij van de kleine vlakte aldaar neerzagen op den omtrek. Als een zilveren slang kronkelt de Rijn tusschen het bonte landschap, met zijn menigte dorpen, steden, kastelen. De veelkleurige velden vormen een onafzienbaar tapijt. De toppen der heuvels, waarop de ruïne van Godesberg in 't Noord-Westen, en de boog van Rolandseck in 't Zuid-Westen, de zeven toppen van 't Zevengebergte (de Wolkenburg 1009 vt. de Lohrberg 1355 vt. de Oelberg 1434 vt. de Löwenburg 1424 vt., de Nonnenstromberg 1036 vt., de Petersberg 1027 vt.) begrenzen het landschap. Stoombooten varen langs de rivier, spoortreinen rollen langs den Westelijken oever. Op mijn vraag aan den Kellner van het kleine Hôtel bij den obelisk, alwaar onze paarden bleven staan, wat wij hier op den Drachenfels drinken moesten, was het antwoord: ‘Drachenblüt’, 't welk wijn (Roode Rijnwijn) bleek te zijn op deze bergen gegroeid (Drachenfelser). Wij ledigden er een flesch van die ons wel beviel en klommen hooger op naar de ruïne van een in de 12de eeuw gebouwd en in 1520 door Frans van Sickingen verwoest slot. Daar zagen wij, tusschen de begroeide puinhoopen, door de lijst van een voormalig burgtvenster, de zon prachtig ondergaan. Onze harten waren vol: vol van Gods grootheid; vol van bewondering, eerbied en dankbare blijdschap.
Bij den obelisk teruggekeerd dronken wij nog een flesch Drachenfelser en reden nu den berg af, soms in draf, naar de steengroeve van den Wolkenberg, waar de steenen voor den Keulschen Dom en de straatkeien van Amsterdam uitgehouwen worden, en vervolgens naar Rhöndorf waar wij weer in ons schuitje stapten. Het begon reeds te schemeren toen wij Rolandseck weêr bereikten. De man, die ons overzette, wees ons in den steilen wand van den Drachenfels het hol, waar eertijds, naar luid der sage, een draak woonde, waaraan de heidensche bewoners menschenoffers bragten, totdat eene Christenmaagd het monster door het een kruis voor te houden voor altoos verdreef. De vrome schoone huwde met ridder Siegfried en woonde boven de rots in het burgtslot.
In het Hôtel Roland soepeerden wij en zochten daarna onze kamers en bedden.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten