• De Tsjechische Dagmar Hilarová (1928-1996) schreef als meisje in de oorlog gedichten die veel vertaald zijn. Miep Diekmann schreef samen met haar een boek over haar leven.
Juni 1945
Ik loop onder de Prašná brána - de Kruittoren - door, langs hotel Paříž, sla de hoek om naar de Rybná-straat en daar... het Masný-pleintje, helemaal in bonte vlaggetooi als een welkom. Ons huis, een oude, geschilferde veteraan, lacht me met zijn ramen vol bloemen en zon uitnodigend toe: kom binnen... hier ben je thuis... er wordt op je gewacht.
Op de gang snuif ik de geur van aardappelsoep op. Achter de deur van de eerste verdieping klinkt volksmuziek en kindergelach. Ik ben teruggekomen, in een vrij vaderland, naar een vrolijk huis. Maar hoe zal het daarboven zijn? Nog twee verdiepingen...
‘Moeder! Mammie... mammietje! Maminko!’
We vallen in elkaars armen. Alle opgekropte heimwee breekt als een springbron open in onze ogen. Er zijn goede en slechte tranen, bij ons zijn het tranen van geluk, die heel het verleden wegspoelen.
‘Ik stond net je hoed af te borstelen,’ begint moeder.
Dat stomme hoofddeksel, dat ze nog in haar handen houdt, is opeens het belangrijkste van alles. Ik zie de open kast in de gang... voorjaarsschoonmaak!
‘Vader en ik hebben de hele maand op je zitten wachten, ook al wisten we dat jullie in quarantaine waren.’
De keukendeur gaat open, een gebogen grijsaard met afhangende schouders en een wasbleek gezicht staat tegen de deurpost gesteund. Met één hand tast hij mijn kant uit. In de spiegel zie ik dezelfde onbarmhartige voorstelling weerkaatst.
‘Hij was er slecht aan toe,’ hoor ik moeder zeggen, ‘maar nu is hij weer in orde. Nietwaar, vadertje?’
Ze neemt hem voorzichtig bij de arm en brengt hem de keuken in. Hij gaat mee, gedwee als een kind, laat zich in een rieten leunstoel zetten en zit daar te knikkebollen. Maar zijn ogen zijn vol leven en begrip, en laten me niet los.
Eindelijk ben ik mijn ontroering de baas, ik zoen zijn geaderde handen, die als twee vermoeide vogels op de plaid rusten. Ik aai zijn dun, grijs haar en vecht tegen mijn tranen. Arme vader, wat heeft hij allemaal moeten doormaken!
En voor de tweede keer besef ik dat het leven een groot geschenk is. Ik hoop dat de tijd raad weet met al onze wonden.
dinsdag 31 mei 2022
maandag 30 mei 2022
P.J.M. Aalberse • 31 mei 1892
P.J.M. Aalberse (1871-1948) was politicus. Hij hield een dagboek bij van 1891-1947.
31 mei 1892
Hoera! Mijn wraak is gelukt! Vanmorgen ontving ik een brief van pater Alberdingk Thijm. Hij meldde mij, dat hij ‘met groot genoegen’ de beide versjes, die Van der Lans zoo erg meende te moeten afkeuren, gelezen had en dat hij ze ‘ongetwijfeld volgaarne zou opnemen’ in den Volksalmanak. Hij voegt erbij: ‘uw verzen verraden veel poëtischen zin en gemak van taal’. Van der Lans vond diezelfde verzen ‘weinig beduidend van inhoud’ en ‘niet genoeg geacheveerd van vorm’! Dus juist omgekeerd! ‘Wat al onheils broedt een wrok’!!
Pater Thijm slaat me echter drie veranderingen voor; bijvoorbeeld vindt hij ‘nimmer’ wel wat germanistisch; nu, de verandering in ‘nooit’ levert geen bezwaren op. Evenmin de beide andere voorgestelde kleinere veranderingen. Wat zal Van der Lans leuk opzien, als hij ze in de Volksalmanak ziet opgenomen; ’t is toch bekend, dat ze in den laatsten tijd daar zeer nauw toezien.
Gisteren kreeg ik onverwacht bezoek van Jumbo senior. ’k Zal daar kort over zijn: op den laatsten dag der Mariamaand ben ik nu juist niet in de stemming om dáárover veel te schrijven. Hij verzekerde me dan op zijn eerewoord, dat er van ‘het zaakje’ over hem hoegenaamd niets waar was: ik moest toch begrijpen, dat hij het anders aan mij als aan zijn ouden, intimen vriend, wel zou bekennen, etc. Nu weet ik zeker, dat hij gelogen heeft: ’t is wèl waar! … O sancta amicitia!!
31 mei 1892
Hoera! Mijn wraak is gelukt! Vanmorgen ontving ik een brief van pater Alberdingk Thijm. Hij meldde mij, dat hij ‘met groot genoegen’ de beide versjes, die Van der Lans zoo erg meende te moeten afkeuren, gelezen had en dat hij ze ‘ongetwijfeld volgaarne zou opnemen’ in den Volksalmanak. Hij voegt erbij: ‘uw verzen verraden veel poëtischen zin en gemak van taal’. Van der Lans vond diezelfde verzen ‘weinig beduidend van inhoud’ en ‘niet genoeg geacheveerd van vorm’! Dus juist omgekeerd! ‘Wat al onheils broedt een wrok’!!
Pater Thijm slaat me echter drie veranderingen voor; bijvoorbeeld vindt hij ‘nimmer’ wel wat germanistisch; nu, de verandering in ‘nooit’ levert geen bezwaren op. Evenmin de beide andere voorgestelde kleinere veranderingen. Wat zal Van der Lans leuk opzien, als hij ze in de Volksalmanak ziet opgenomen; ’t is toch bekend, dat ze in den laatsten tijd daar zeer nauw toezien.
Gisteren kreeg ik onverwacht bezoek van Jumbo senior. ’k Zal daar kort over zijn: op den laatsten dag der Mariamaand ben ik nu juist niet in de stemming om dáárover veel te schrijven. Hij verzekerde me dan op zijn eerewoord, dat er van ‘het zaakje’ over hem hoegenaamd niets waar was: ik moest toch begrijpen, dat hij het anders aan mij als aan zijn ouden, intimen vriend, wel zou bekennen, etc. Nu weet ik zeker, dat hij gelogen heeft: ’t is wèl waar! … O sancta amicitia!!
zaterdag 28 mei 2022
Julien Green • 30 mei 1970
• Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse, religieus ingestelde schrijver. Uit zijn zorgvuldig geformuleerde dagboeknotities komt hij naar voren als een gewetensvolle denker en zoeker. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1946-1976.
30 mei — Donderdagochtend belde de psychoanalyticus met wie ik bevriend ben om me te zeggen dat hij binnenkort vertrekt. Hij moet in dienst. Ik had hem nog graag willen zien, maar ik heb het erg druk: een dagboek dat op het punt staat te verschijnen en een heruitgave van een oude roman. 'Welke?' 'Een boek dat Si j'étais vous... heet.' 'Si j'étais vous...! Daar is een studie van Melanie Klein over verschenen.' 'Melanie...' 'Melanie Klein, de belangrijkste psychoanalytica sinds Freud! Het heeft in Les Temps modernes gestaan — wacht, ik kan u vertellen in welk nummer: februari 1968.' Stomme verbazing van mijn kant. De ander zegt dat dit boek voor Melanie Klein het uitgangspunt is geweest voor een nieuwe studie over het onbewuste. 'Ik zal haar de heruitgave van mijn roman sturen.' Hij lacht, en we praten over iets anders. Later zoek ik Melanie Klein op in de grote Larousse en zie dat ze in 1960 gestorven is. Gisteravond ben ik in de rue Amélie het nummer van Les Temps modernes gaan kopen waar het bewuste artikel in stond. Ik heb het stuk gelezen en vond het van een verbazingwekkend helder inzicht getuigen, op twee punten vooral. Eén daarvan is dat de schrijfster aangeeft dat de figuren die Fabien ziet, schimmen zonder materiële werkelijkheid zijn. Dat is precies het einde dat ik in de nieuwe versie aan mijn boek heb gegeven, drie maanden geleden, toen ik nog nooit van Melanie Klein had gehoord. Ik houd er een gevoel van verbazing en ook van ongerustheid aan over. Er is in mij, dat zie ik heel goed, iemand die ik niet ken, die boeken dicteert aan degene die ze schrijft, en dat ben ik dus. Die andere ik kan zich alleen maar uiten als ik aan mijn tafel ga zitten om een roman te schrijven. Wie is hij ? Is hij ook ik? Is hij verantwoordelijk? Moet ik hem gehoorzamen? Is hij iemand anders dan de man die ik ken, die de boeken schrijft, die ik in de spiegel zie ? Is hij een meer verborgen ik die deel uitmaakt van mijn bewuste ik? Is hij een alter ego ? Hij weet dingen die ik niet weet. Wordt hij geoordeeld, wordt hij zalig? Wat wil dit allemaal zeggen? De acacia in de tuin, overdekt met een eindeloze witte bloemenpracht.
Bij Quincey de passages over Kant herlezen, waar ik verrukt van ben. Het zijn passages die door Quincey zijn vertaald en bewerkt, naar een van Kants biografen. Het verhaal over Lampe, de huisknecht, een voormalige soldaat van Frederik II, is het onthouden en vermelden waard.
'Doe je ogen dicht en je zult zien.' Dat heb ik vroeger geschreven. Ik had het ook nu kunnen schrijven.
30 mei — Donderdagochtend belde de psychoanalyticus met wie ik bevriend ben om me te zeggen dat hij binnenkort vertrekt. Hij moet in dienst. Ik had hem nog graag willen zien, maar ik heb het erg druk: een dagboek dat op het punt staat te verschijnen en een heruitgave van een oude roman. 'Welke?' 'Een boek dat Si j'étais vous... heet.' 'Si j'étais vous...! Daar is een studie van Melanie Klein over verschenen.' 'Melanie...' 'Melanie Klein, de belangrijkste psychoanalytica sinds Freud! Het heeft in Les Temps modernes gestaan — wacht, ik kan u vertellen in welk nummer: februari 1968.' Stomme verbazing van mijn kant. De ander zegt dat dit boek voor Melanie Klein het uitgangspunt is geweest voor een nieuwe studie over het onbewuste. 'Ik zal haar de heruitgave van mijn roman sturen.' Hij lacht, en we praten over iets anders. Later zoek ik Melanie Klein op in de grote Larousse en zie dat ze in 1960 gestorven is. Gisteravond ben ik in de rue Amélie het nummer van Les Temps modernes gaan kopen waar het bewuste artikel in stond. Ik heb het stuk gelezen en vond het van een verbazingwekkend helder inzicht getuigen, op twee punten vooral. Eén daarvan is dat de schrijfster aangeeft dat de figuren die Fabien ziet, schimmen zonder materiële werkelijkheid zijn. Dat is precies het einde dat ik in de nieuwe versie aan mijn boek heb gegeven, drie maanden geleden, toen ik nog nooit van Melanie Klein had gehoord. Ik houd er een gevoel van verbazing en ook van ongerustheid aan over. Er is in mij, dat zie ik heel goed, iemand die ik niet ken, die boeken dicteert aan degene die ze schrijft, en dat ben ik dus. Die andere ik kan zich alleen maar uiten als ik aan mijn tafel ga zitten om een roman te schrijven. Wie is hij ? Is hij ook ik? Is hij verantwoordelijk? Moet ik hem gehoorzamen? Is hij iemand anders dan de man die ik ken, die de boeken schrijft, die ik in de spiegel zie ? Is hij een meer verborgen ik die deel uitmaakt van mijn bewuste ik? Is hij een alter ego ? Hij weet dingen die ik niet weet. Wordt hij geoordeeld, wordt hij zalig? Wat wil dit allemaal zeggen? De acacia in de tuin, overdekt met een eindeloze witte bloemenpracht.
Bij Quincey de passages over Kant herlezen, waar ik verrukt van ben. Het zijn passages die door Quincey zijn vertaald en bewerkt, naar een van Kants biografen. Het verhaal over Lampe, de huisknecht, een voormalige soldaat van Frederik II, is het onthouden en vermelden waard.
'Doe je ogen dicht en je zult zien.' Dat heb ik vroeger geschreven. Ik had het ook nu kunnen schrijven.
Adriaan Morriën • 29 mei 1973
• Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.
(29 mei 1973) Ik bel Fanny Kelk op om te vragen hoe het met Roland Holst gaat. 'Slecht,' antwoordt zij. 'Hij heeft bronchitis maar wil het niet weten. Eerst mocht hij helemaal geen bezoek ontvangen en was ook zijn telefoon uitgeschakeld, maar vandaag heb ik gebeld en mocht ik bij hem komen. Toch loopt het af. Toen ik bij Jany kwam lag hij in bed. Hij wou hebben dat ik praatte. Hij wou geen bloemen, of iets anders. Hij vertelde dat Greshoff, toen die op sterven lag, geen 'gras' wilde hebben, net zomin als hij, maar ook verhalen wilde horen, nieuws over mensen die niet dood waren, die nog leefden. "Ik nam 's ochtends altijd een kouwe douche," zei Jany, "en daarna luisterde ik naar Bach. Die kouwe douche heeft de dokter mij verboden en Bach kan mij niets meer schelen. Vorige week ben ik vierentachtig geworden. Waarom zou ik mij met alle geweld voortslepen om de negentig te halen?!"
Fanny wekte mij op hem te schrijven: 'Post wil hij hebben, al kan hij de brieven niet meer beantwoorden. Van de week kwam er een briefje, of een kaartje, van Beatrix. Terwijl ik bij hem op bezoek was, werd er getelefoneerd. Hij stapte uit bed en ik hielp hem. Zijn pyjama hing open. Ik zag zijn hele klok-en-hamerspel. Ik hing een jas om zijn schouders. Het was de vriendin die nu in zijn huis woont. Terwijl hij met haar praatte, veranderde de toon van zijn stem. Hij kreeg weer iets kokets, gemengd met pesterij. "Dus je weet niet of je donderdag kunt komen?" vroeg hij. Een beetje bozig ging hij weer in bed. Hij heeft genoeg van het leven. Hij verveelt zich.'
Mensen beseffen niet eens hoe slecht zij elkaar behandelen. Ze moeten al schreeuwen en slaan om het elkaar duidelijk te maken.
(29 mei 1973) Ik bel Fanny Kelk op om te vragen hoe het met Roland Holst gaat. 'Slecht,' antwoordt zij. 'Hij heeft bronchitis maar wil het niet weten. Eerst mocht hij helemaal geen bezoek ontvangen en was ook zijn telefoon uitgeschakeld, maar vandaag heb ik gebeld en mocht ik bij hem komen. Toch loopt het af. Toen ik bij Jany kwam lag hij in bed. Hij wou hebben dat ik praatte. Hij wou geen bloemen, of iets anders. Hij vertelde dat Greshoff, toen die op sterven lag, geen 'gras' wilde hebben, net zomin als hij, maar ook verhalen wilde horen, nieuws over mensen die niet dood waren, die nog leefden. "Ik nam 's ochtends altijd een kouwe douche," zei Jany, "en daarna luisterde ik naar Bach. Die kouwe douche heeft de dokter mij verboden en Bach kan mij niets meer schelen. Vorige week ben ik vierentachtig geworden. Waarom zou ik mij met alle geweld voortslepen om de negentig te halen?!"
Fanny wekte mij op hem te schrijven: 'Post wil hij hebben, al kan hij de brieven niet meer beantwoorden. Van de week kwam er een briefje, of een kaartje, van Beatrix. Terwijl ik bij hem op bezoek was, werd er getelefoneerd. Hij stapte uit bed en ik hielp hem. Zijn pyjama hing open. Ik zag zijn hele klok-en-hamerspel. Ik hing een jas om zijn schouders. Het was de vriendin die nu in zijn huis woont. Terwijl hij met haar praatte, veranderde de toon van zijn stem. Hij kreeg weer iets kokets, gemengd met pesterij. "Dus je weet niet of je donderdag kunt komen?" vroeg hij. Een beetje bozig ging hij weer in bed. Hij heeft genoeg van het leven. Hij verveelt zich.'
Mensen beseffen niet eens hoe slecht zij elkaar behandelen. Ze moeten al schreeuwen en slaan om het elkaar duidelijk te maken.
Erich Kästner • 28 mei 1945
• Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.
Mayrhofen, 28 mei 1945.
Gestandaardiseerde handbewegingen spelen in de politiek en de geschiedenis een belangrijke rol. Men moet zijn hand naar het hoofddeksel brengen. Of men moet zijn hand opheffen en een vuist maken. Of men moet hand en arm met een hoek van 45 graden naar voren in de lucht steken. Of men moet als overwonnene beide handen omhoogsteken. Wie zich niet stoort aan het voorschrift, dat op een bepaald ogenblik van kracht is, wordt terechtgewezen, opgesloten of terechtgesteld. De hand, het gereedschap van de mens, degradeert de mens tot gereedschap. De hand maakt de mens tot heer of slaaf. Er zou een ‘handboek’ van de geschiedenis moeten worden geschreven.
In verband hiermee moet ik aan twee anecdotes denken, die echt gebeurd zijn. Het zou doodjammer zijn, als ze in vergetelheid zouden raken. Ze werden verteld door Gustav Knuth en Otto Wernicke aan onze Berlijnse stamtafel bij Jonny Rappeport. Ze moesten, af en toe en noodgedwongen, deelnemen aan kunstenaarsrecepties in de Rijkskanselarij en haastten zich iedere keer weer in onze kring op te duiken en verslag uit te brengen.
Dus: Tijdens zo'n receptie, na een grote parade, trok Hitler zich met een eerzuchtige kleine toneelspeelster terug in een aangrenzend vertrek en ze zwaaide, bedacht op beroepsmatige voordeeltjes, met het wierookvat, tot ze er bijna misselijk van werd. Hij kon dat wierookvat beter verdragen. Toen ze helemaal niets meer kon bedenken, bewonderde ze het uithoudingsvermogen, waarmee hij tijdens de parade arm en hand omhooggestrekt gehouden had. Haar begrip voor deze krachttoer monterde hem op, hij werd levendig en zei: ‘Ik ben blij, dat u dat opgevallen is. Niet een keer heb ik mijn arm laten zakken. En de parade duurde toch drie uur! Hebt u op Goering gelet? Op zijn minst vijf keer moest die zijn arm laten zakken.’ Toen boog hij zich naar voren, boog zijn arm en nodigde haar joviaal uit zijn biceps te voelen. Ze betastte gehoorzaam Hitlers Hitlersgroetspier, deed of ze er weg van was en hij was trots als een worstelaar op de kermis.
Ook het andere voorval verdient opgetekend te worden. Als vondst, als fantasieproduct zou het desnoods een voortreffelijk optisch idee voor een satirische film zijn. Als door velen gewaarborgd ‘echt verhaal’ weegt het zwaarder, hoe onbelangrijk het ook lijkt. Misschien wel, omdat het zo onbelangrijk is. Om kort te gaan, tijdens een van deze recepties, op het toppunt van zijn macht, wilde Hitler eens laten zien, hoe joviaal hij kon zijn. Hij had zich voorgenomen om een van de gasten, een bekende toneelspeelster, van die men wist, dat het regiem haar niet aanstond, inplaats van met opgeheven arm met een handdruk te begroeten. Maar de toneelspeelster van haar kant, om geen aanstoot te geven en onaangenaamheden te vermijden, was vastbesloten, om bij de begroeting haar arm in de lucht te steken.
De adjudant riep haar naam af. Ze maakte zich los van de gasten, liep op Hitler toe en stak, terwijl hij haar glimlachend de hand reikte, plichtsgetrouw haar fraaie, feestelijk blote arm omhoog. Nu wilden beiden, spontaan en tegelijkertijd, de fout herstellen en aldus stak de dame de dictator, die zijn arm snel ophief, haar verzorgde hand toe. Daarom haastte hij zich, haar hand te grijpen, maar die was alweer, met de daarbij behorende vrouwenarm, de lucht in.
Zo hielden ze het nog een paar keer vol. De mislukking had zich autonoom gemaakt. Ze konden, zoals het volkslied zegt, bij elkaar niet komen. Daarbij bleef het. Alleen glimlachte Hitler niet meer. In plaats daarvan glimlachten, met elke mislukking steeds vrolijker de artistieke gasten. Hoe de pantomime afliep is me helaas ontschoten. Maar ook zonder authentiek slot houdt de kleine scène haar historische waarde. Ze vertoont de Nero van Europa, de geheelonthouder, die zoveel bloed vergoot, de grote slager, die geen vlees at, in de poppenkast, als de Jan Klaassen van zichzelf.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.
Mayrhofen, 28 mei 1945.
Gestandaardiseerde handbewegingen spelen in de politiek en de geschiedenis een belangrijke rol. Men moet zijn hand naar het hoofddeksel brengen. Of men moet zijn hand opheffen en een vuist maken. Of men moet hand en arm met een hoek van 45 graden naar voren in de lucht steken. Of men moet als overwonnene beide handen omhoogsteken. Wie zich niet stoort aan het voorschrift, dat op een bepaald ogenblik van kracht is, wordt terechtgewezen, opgesloten of terechtgesteld. De hand, het gereedschap van de mens, degradeert de mens tot gereedschap. De hand maakt de mens tot heer of slaaf. Er zou een ‘handboek’ van de geschiedenis moeten worden geschreven.
In verband hiermee moet ik aan twee anecdotes denken, die echt gebeurd zijn. Het zou doodjammer zijn, als ze in vergetelheid zouden raken. Ze werden verteld door Gustav Knuth en Otto Wernicke aan onze Berlijnse stamtafel bij Jonny Rappeport. Ze moesten, af en toe en noodgedwongen, deelnemen aan kunstenaarsrecepties in de Rijkskanselarij en haastten zich iedere keer weer in onze kring op te duiken en verslag uit te brengen.
Dus: Tijdens zo'n receptie, na een grote parade, trok Hitler zich met een eerzuchtige kleine toneelspeelster terug in een aangrenzend vertrek en ze zwaaide, bedacht op beroepsmatige voordeeltjes, met het wierookvat, tot ze er bijna misselijk van werd. Hij kon dat wierookvat beter verdragen. Toen ze helemaal niets meer kon bedenken, bewonderde ze het uithoudingsvermogen, waarmee hij tijdens de parade arm en hand omhooggestrekt gehouden had. Haar begrip voor deze krachttoer monterde hem op, hij werd levendig en zei: ‘Ik ben blij, dat u dat opgevallen is. Niet een keer heb ik mijn arm laten zakken. En de parade duurde toch drie uur! Hebt u op Goering gelet? Op zijn minst vijf keer moest die zijn arm laten zakken.’ Toen boog hij zich naar voren, boog zijn arm en nodigde haar joviaal uit zijn biceps te voelen. Ze betastte gehoorzaam Hitlers Hitlersgroetspier, deed of ze er weg van was en hij was trots als een worstelaar op de kermis.
Ook het andere voorval verdient opgetekend te worden. Als vondst, als fantasieproduct zou het desnoods een voortreffelijk optisch idee voor een satirische film zijn. Als door velen gewaarborgd ‘echt verhaal’ weegt het zwaarder, hoe onbelangrijk het ook lijkt. Misschien wel, omdat het zo onbelangrijk is. Om kort te gaan, tijdens een van deze recepties, op het toppunt van zijn macht, wilde Hitler eens laten zien, hoe joviaal hij kon zijn. Hij had zich voorgenomen om een van de gasten, een bekende toneelspeelster, van die men wist, dat het regiem haar niet aanstond, inplaats van met opgeheven arm met een handdruk te begroeten. Maar de toneelspeelster van haar kant, om geen aanstoot te geven en onaangenaamheden te vermijden, was vastbesloten, om bij de begroeting haar arm in de lucht te steken.
De adjudant riep haar naam af. Ze maakte zich los van de gasten, liep op Hitler toe en stak, terwijl hij haar glimlachend de hand reikte, plichtsgetrouw haar fraaie, feestelijk blote arm omhoog. Nu wilden beiden, spontaan en tegelijkertijd, de fout herstellen en aldus stak de dame de dictator, die zijn arm snel ophief, haar verzorgde hand toe. Daarom haastte hij zich, haar hand te grijpen, maar die was alweer, met de daarbij behorende vrouwenarm, de lucht in.
Zo hielden ze het nog een paar keer vol. De mislukking had zich autonoom gemaakt. Ze konden, zoals het volkslied zegt, bij elkaar niet komen. Daarbij bleef het. Alleen glimlachte Hitler niet meer. In plaats daarvan glimlachten, met elke mislukking steeds vrolijker de artistieke gasten. Hoe de pantomime afliep is me helaas ontschoten. Maar ook zonder authentiek slot houdt de kleine scène haar historische waarde. Ze vertoont de Nero van Europa, de geheelonthouder, die zoveel bloed vergoot, de grote slager, die geen vlees at, in de poppenkast, als de Jan Klaassen van zichzelf.
donderdag 26 mei 2022
Wim Kan • 27 mei 1945
• Wim Kan (1911-1983) zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in een interneringskamp in Birma. Hij hield toen een dagboek bij, dat later gepubliceerd is als Burma dagboek 1942-1945.
Zondag 20 mei
[...] Het weer is warm met zware buien 's avonds en koele nachten. Vandaag is 't Pinksteren. Werk nog aan een nieuw slot voor Mevrouw Duister*. 'k Ga een beetje liggen lezen in de Handelingen der Apostelen, waarvan Paul vanavond hoopt te preken. Las de Openbaring van Johannes, waaraan geen touw vast te knopen is.
Maandag 21 mei
Gisteravond goede preek van Paul gehoord. Daarna luchtalarm. Toen in de ‘Kubikel’ met Alblas, Piet en Paul gezellig gedebatteerd over de bijbel. Mevrouw Duister heeft een nieuw slot gekregen. Lijkt me wel leuk. Alles weer eens verhuisd door het kamp. Er wordt een nieuwe dijk gegraven. Veel werkers. Dr. Allaerts gaat weg met een klein groepje verplegers. Wanneer weet men nog niet. Vanmiddag weer eens een partijtje geschaakt met Goudswaard. Vanavond theosofie. Lees mooie gedichten. Ook Sorrel en zoon. Vind dat niet veel. Denk veel aan Ol. Frits is nooit meer hier.
Zondag 27 mei
Las vanmorgen eerst een stukje in de bijbel. Ben erg verkouden en voel me beroerd. Morgen zal dr. Berlijn iets vertellen over het leven in Noord-Amerika. Lag vannacht lang wakker en schreef brieven aan Ol. Bedacht wel 3 mogelijkheden voor ons eventuele nieuwe leven, o.a. samen in een chaletje in Adelboden gaan wonen. Daar zou ± 50.000 gulden voor nodig zijn. Hoe krijg ik die? Ik zou boeken kunnen schrijven. Ols leven, mijn leven. Pap zijn leven misschien. Hoe zou het toch met de familie gaan? Zou Ol een beetje schrikken als ze hoort dat ik een halve orthodoxe meneer ben geworden, van wie ze niet meer mag vloeken. 'k Schrik nu al van de ‘ernst’. Verlang naar de vrijheid, Ol, gesprekken met haar, een heel nieuw begin. Heb absoluut geen stem vandaag. Pukkie Goudswaard masseerde gisteren mijn kop. Zou vanavond iets over de film ‘Pygmalion’ vertellen bij de doktoren (Bordon, Berlijn, Allaerts), maar afgelast vanwege influenza. De verveling in het kamp neemt toe. Hollandse bibliotheek nog maar 180 boeken. Repetities nog steeds niet toegestaan. Lugt leert de rol van Lola. Gisteren ‘Jasmei’. De dijk is al weer klaar.
Gezellig kamp, net Holland met al die dijken. ‘Pang Pang, Jasmei’, is de Jap. uitdrukking voor een geweerschot.
* 13 mei: "Schrijf een éénakter De Oude Mevrouw Duister. Lijkt me wel een mooi gegeven. Gaat over moraal in 't algemeen, met de Christelijke leefregels als indirecte achtergrond."
[...] Het weer is warm met zware buien 's avonds en koele nachten. Vandaag is 't Pinksteren. Werk nog aan een nieuw slot voor Mevrouw Duister*. 'k Ga een beetje liggen lezen in de Handelingen der Apostelen, waarvan Paul vanavond hoopt te preken. Las de Openbaring van Johannes, waaraan geen touw vast te knopen is.
Maandag 21 mei
Gisteravond goede preek van Paul gehoord. Daarna luchtalarm. Toen in de ‘Kubikel’ met Alblas, Piet en Paul gezellig gedebatteerd over de bijbel. Mevrouw Duister heeft een nieuw slot gekregen. Lijkt me wel leuk. Alles weer eens verhuisd door het kamp. Er wordt een nieuwe dijk gegraven. Veel werkers. Dr. Allaerts gaat weg met een klein groepje verplegers. Wanneer weet men nog niet. Vanmiddag weer eens een partijtje geschaakt met Goudswaard. Vanavond theosofie. Lees mooie gedichten. Ook Sorrel en zoon. Vind dat niet veel. Denk veel aan Ol. Frits is nooit meer hier.
Zondag 27 mei
Las vanmorgen eerst een stukje in de bijbel. Ben erg verkouden en voel me beroerd. Morgen zal dr. Berlijn iets vertellen over het leven in Noord-Amerika. Lag vannacht lang wakker en schreef brieven aan Ol. Bedacht wel 3 mogelijkheden voor ons eventuele nieuwe leven, o.a. samen in een chaletje in Adelboden gaan wonen. Daar zou ± 50.000 gulden voor nodig zijn. Hoe krijg ik die? Ik zou boeken kunnen schrijven. Ols leven, mijn leven. Pap zijn leven misschien. Hoe zou het toch met de familie gaan? Zou Ol een beetje schrikken als ze hoort dat ik een halve orthodoxe meneer ben geworden, van wie ze niet meer mag vloeken. 'k Schrik nu al van de ‘ernst’. Verlang naar de vrijheid, Ol, gesprekken met haar, een heel nieuw begin. Heb absoluut geen stem vandaag. Pukkie Goudswaard masseerde gisteren mijn kop. Zou vanavond iets over de film ‘Pygmalion’ vertellen bij de doktoren (Bordon, Berlijn, Allaerts), maar afgelast vanwege influenza. De verveling in het kamp neemt toe. Hollandse bibliotheek nog maar 180 boeken. Repetities nog steeds niet toegestaan. Lugt leert de rol van Lola. Gisteren ‘Jasmei’. De dijk is al weer klaar.
Gezellig kamp, net Holland met al die dijken. ‘Pang Pang, Jasmei’, is de Jap. uitdrukking voor een geweerschot.
* 13 mei: "Schrijf een éénakter De Oude Mevrouw Duister. Lijkt me wel een mooi gegeven. Gaat over moraal in 't algemeen, met de Christelijke leefregels als indirecte achtergrond."
woensdag 25 mei 2022
Eugène Delacroix • 26 mei 1858
• Eugène Delacroix (1798-1863) was een Franse schilder. Dagboekfragmenten en brieven van zijn hand zijn verzameld in Ik heb het niet over middelmatige mensen.
[Champrosay] 11 mei. [1858] - Om elf uur naar Champrosay vertrokken; zeer gelukkig om weer hier te zijn. Ik heb mijn arme buren ontmoet, hun verdriet is hartverscheurend.
Steeds weer zie ik veranderingen. Nu heeft men in het dal onder mijn raam een loods gebouwd waarvan het dak het uitzicht op een deel van de rivier ontneemt. Ze zijn bezig om de muur van Villot af te breken. Aan alles komt een eind, en ook aan ons.
26 mei. [1858] - Terwijl ik bezig was aan de opzet van mijn Christ descendu dans le tombeau, moest ik denken aan een soortgelijke compositie door Baroccio, die je overal ziet; en tegelijk denk ik aan wat Boileau zegt over alle vormen van kunst: 'Niets is mooi behalve de waarheid.' In deze vervloekte compositie is niets naar waarheid: de gebaren zijn verwrongen, de draperieën wapperen ongerijmd, enz. Reminiscenties aan allerlei stijlen van de meesters.
De meesters, en dan spreek ik wel over de grootsten onder hen, met een uitgesproken stijl, drukken de waarheid daardoor uit, anders zouden ze niet mooi zijn. Bij Rafaël zijn de gebaren naïef, ondanks de eigenaardigheid van zijn stijl; wat echter verfoeilijk is, is de imitatie van die eigenaardigheid door imbecielen, die bovendien vals zijn in hun gebaren en hun intenties.
Ingres, die nog nooit een onderwerp heeft weten te schilderen zoals het zich in de natuur voordoet, denkt dat hij op Rafaël lijkt omdat hij bepaalde gebaren, bepaalde vormen, die karakteristiek zijn voor de meester, na-aapt, die zelfs bij hem een zekere gratie krijgen die aan Rafaël doet denken; maar bij de laatste schilder ben je je er zeer bewust van dat ze van binnenuit komen en niet opzettelijk zijn gecultiveerd.
Vertaling: Joop van Helmond
[Champrosay] 11 mei. [1858] - Om elf uur naar Champrosay vertrokken; zeer gelukkig om weer hier te zijn. Ik heb mijn arme buren ontmoet, hun verdriet is hartverscheurend.
Steeds weer zie ik veranderingen. Nu heeft men in het dal onder mijn raam een loods gebouwd waarvan het dak het uitzicht op een deel van de rivier ontneemt. Ze zijn bezig om de muur van Villot af te breken. Aan alles komt een eind, en ook aan ons.
26 mei. [1858] - Terwijl ik bezig was aan de opzet van mijn Christ descendu dans le tombeau, moest ik denken aan een soortgelijke compositie door Baroccio, die je overal ziet; en tegelijk denk ik aan wat Boileau zegt over alle vormen van kunst: 'Niets is mooi behalve de waarheid.' In deze vervloekte compositie is niets naar waarheid: de gebaren zijn verwrongen, de draperieën wapperen ongerijmd, enz. Reminiscenties aan allerlei stijlen van de meesters.
De meesters, en dan spreek ik wel over de grootsten onder hen, met een uitgesproken stijl, drukken de waarheid daardoor uit, anders zouden ze niet mooi zijn. Bij Rafaël zijn de gebaren naïef, ondanks de eigenaardigheid van zijn stijl; wat echter verfoeilijk is, is de imitatie van die eigenaardigheid door imbecielen, die bovendien vals zijn in hun gebaren en hun intenties.
Ingres, die nog nooit een onderwerp heeft weten te schilderen zoals het zich in de natuur voordoet, denkt dat hij op Rafaël lijkt omdat hij bepaalde gebaren, bepaalde vormen, die karakteristiek zijn voor de meester, na-aapt, die zelfs bij hem een zekere gratie krijgen die aan Rafaël doet denken; maar bij de laatste schilder ben je je er zeer bewust van dat ze van binnenuit komen en niet opzettelijk zijn gecultiveerd.
Vertaling: Joop van Helmond
Harry Graf Kessler • 25 mei 1927
• Harry Graf Kessler (1868-1937) was een Duitse kunstverzamelaar, museumdirecteur, schrijver, publicist, politicus, diplomaat en pacifist. Hij hield 57 jaar lang een dagboek bij. Een selectie daaruit is (door Peter Claessens) in het Nederlands vertaald als Dans op de vulkaan.
Zürich-Frankfurt, 25 mei 1927. Woensdag
Vandaag ben ik na precies een jaar naar Duitsland teruggekeerd. Om twee uur in Zürich vertrokken, bij Bazel de grens over. In Freiburg viel zowel mij als Max de lelijkheid van de mensen op die stonden te dringen om de trein binnen te komen. Ook een akelige, grauwe, koude dag. Geen aangename terugkeer naar huis, maar een gevoel van huivering, fysiek en esthetisch.
Leipzig, 27 mei 1927. Vrijdag
De hele dag met Max aan de voltooiing van mijn vitrine gewerkt. Tussendoor de tentoonstelling bezichtigd. Absoluut het interessantste, nieuwste en in kunstzinnig opzicht waardevolste is wat de Russen laten zien. Een paar mij tot nog toe onbekende kunstenaars hebben heel uitmuntend werk daar; bijvoorbeeld Alexander Tychler, Ivan Efimov en Alexej Kravtsjenko. De expositie is door de sovjetregering samengesteld en hierheen gestuurd. Daarnaast zijn de Nederlanders in typografisch opzicht het beste: De Roos, Enschedé, de Lettergieterij Tetterode in Amsterdam, waarvan het Erasmustype van ongekende kwaliteit is, net zoals de typen van de Silver-pers.
[...] Niemand kon uit de tentoonstelling opmaken welke rol Pan, Insel, Blätter für die Kunst of mensen als Peter Behrens, Rudi Schröder, Poeschel, ikzelf bij de ontwikkeling van een goede typografie van het Duitse boek hebben gespeeld. De door de tentoonstellingsleiding (Steiner-Prag) gewekte en beoogde indruk dat die paar boekdrukkunstenaars uit Leipzig, Mathéy, Gruner, Steiner-Prag enz. de beslissende stappen gezet hebben, is een grove misleiding, die eigenlijk buiten alle proporties is. Kappenberg is zodoende terecht verontwaardigd. [...]
Zürich-Frankfurt, 25 mei 1927. Woensdag
Vandaag ben ik na precies een jaar naar Duitsland teruggekeerd. Om twee uur in Zürich vertrokken, bij Bazel de grens over. In Freiburg viel zowel mij als Max de lelijkheid van de mensen op die stonden te dringen om de trein binnen te komen. Ook een akelige, grauwe, koude dag. Geen aangename terugkeer naar huis, maar een gevoel van huivering, fysiek en esthetisch.
Leipzig, 27 mei 1927. Vrijdag
De hele dag met Max aan de voltooiing van mijn vitrine gewerkt. Tussendoor de tentoonstelling bezichtigd. Absoluut het interessantste, nieuwste en in kunstzinnig opzicht waardevolste is wat de Russen laten zien. Een paar mij tot nog toe onbekende kunstenaars hebben heel uitmuntend werk daar; bijvoorbeeld Alexander Tychler, Ivan Efimov en Alexej Kravtsjenko. De expositie is door de sovjetregering samengesteld en hierheen gestuurd. Daarnaast zijn de Nederlanders in typografisch opzicht het beste: De Roos, Enschedé, de Lettergieterij Tetterode in Amsterdam, waarvan het Erasmustype van ongekende kwaliteit is, net zoals de typen van de Silver-pers.
[...] Niemand kon uit de tentoonstelling opmaken welke rol Pan, Insel, Blätter für die Kunst of mensen als Peter Behrens, Rudi Schröder, Poeschel, ikzelf bij de ontwikkeling van een goede typografie van het Duitse boek hebben gespeeld. De door de tentoonstellingsleiding (Steiner-Prag) gewekte en beoogde indruk dat die paar boekdrukkunstenaars uit Leipzig, Mathéy, Gruner, Steiner-Prag enz. de beslissende stappen gezet hebben, is een grove misleiding, die eigenlijk buiten alle proporties is. Kappenberg is zodoende terecht verontwaardigd. [...]
maandag 23 mei 2022
Bertolt Brecht • 24 mei 1928
• Bertolt Brecht (1898-1956) was een Duitse schrijver. Uit: Dagboeken 1920-1922 (vertaald door Hans Hom). Filosoof en theoloog Augustinus (354-430) was bisschop van Hippo en is een van de kerkvaders.
Saint Cyr, eind mei 1928
Ik lees bij gebrek aan pulpromans de Belijdenissen van Augustinus. Ze zijn in een zeer goede stijl, geschreven, dat wil zeggen, deze schrijver weet zich zeer goed uit te drukken, zijn stijl is dus net zomin constant goed als hij zelf of zijn opvattingen. Aangezien hij een bijzonder praktisch aangelegd man lijkt, wordt zijn stijl direct slecht zodra hij aan het bazelen slaat en mystiek wordt. Heel grappig is bij hem die zo typische houding die alle geleerden ten aanzien van hun ontdekkingen aannemen: een jaloerse, gierige, zelfs niet van leedvermaak gespeende houding. Hij behandelt zijn religie als zijn stokpaardje. Zeer hoge verwachtingen heeft hij van de kuisheid. Wat die aangaat geloof ik overigens dat wij een zeer gebrekkige en grove voorstelling hebben van hetgeen daarmee te winnen is.
Saint Cyr, eind mei 1928
Ik lees bij gebrek aan pulpromans de Belijdenissen van Augustinus. Ze zijn in een zeer goede stijl, geschreven, dat wil zeggen, deze schrijver weet zich zeer goed uit te drukken, zijn stijl is dus net zomin constant goed als hij zelf of zijn opvattingen. Aangezien hij een bijzonder praktisch aangelegd man lijkt, wordt zijn stijl direct slecht zodra hij aan het bazelen slaat en mystiek wordt. Heel grappig is bij hem die zo typische houding die alle geleerden ten aanzien van hun ontdekkingen aannemen: een jaloerse, gierige, zelfs niet van leedvermaak gespeende houding. Hij behandelt zijn religie als zijn stokpaardje. Zeer hoge verwachtingen heeft hij van de kuisheid. Wat die aangaat geloof ik overigens dat wij een zeer gebrekkige en grove voorstelling hebben van hetgeen daarmee te winnen is.
zondag 22 mei 2022
Rogi Wieg • 23 mei 1997
• Rogi Wieg (1962) is een Nederlandse schrijver. Zijn dagboek over het jaar 1997 is gepubliceerd als Liefde is een zwaar beroep.
Vrijdag
Herman de Coninck is overleden. Ik heb een stuk gemaakt voor Het Parool. Daaruit een citaat: 'Gisterenavond belde mijn vader me met de mededeling dat hij op teletekst had gelezen dat de dichter Herman de Coninck in Lissabon op 53-jarige leeftijd is gestorven. Teletekst is betrouwbaar en mijn vader ook, dus het zal wel waar zijn. Maar ik kan het niet geloven. Het schijnt dat Herman samen met Hugo Claus en Anna Enquist aan het wandelen was - ze waren op weg naar een literaire avond - toen hij werd getroffen door een hartinfarct. En ook de leeuw Hugo Claus heeft Herman daarna niet kunnen redden. Triest, treurig en onvoorstelbaar, want Herman de Coninck was, in mijn ogen, geen man die tamelijk jong zou doodgaan.
Het is onwerkelijk: schrijven in de totale verleden tijd over Herman. Ja, natuurlijk, hij is dood. Maar ik kijk naar buiten en zie de takken bewegen in de wind. De zon is nog niet onder.
Herman de Coninck was de man van de geniale metaforen. Weliswaar waren zijn gedichten soms sentimenteel, maar uiteindelijk overheersten de taal, de beelden, de melancholie, de ironie en de werkelijke gevoelens ook in zijn mindere verzen. Men zegt dat een dichter geslaagd is als hij tien echt goede gedichten in zijn leven heeft geschreven. Ik durf te zweren dat Herman veel meer goede gedichten heeft gemaakt: twintig, dertig, misschien wel vijfendertig stuks. En daartussen zitten geniale dingen. Bijvoorbeeld de cyclus die hij over zijn moeder schreef in de bundel De hectaren van het geheugen, waarvoor hij in 1986 de Jan Campertprijs kreeg.
Ik herinner me de dichtregels van Herman nooit precies. Het is altijd ongeveer. Het was zo... Nee, anders, mooier. Ik kan beginnen met citeren uit zijn werk, bundels uit de kast pakken. Maar dan zal ik huilen. Ik huilde al soms om zijn werk toen hij nog leefde. Herman de Coninck gold als een cultuurpaus in België. En misschien was hij dat ook, hoewel hij altijd zei dat hij geen paus wilde zijn. Het ging hem nooit om macht, maar om de schoonheid van zijn vak. En die droeg hij uit. Met een klank van hobo, een bundel die nog door de oude Geert van Oorschot is uitgegeven, bevat een merkwaardig slotgedicht:
WRAAK
Ik sta geregistreerd. Geboorte, plaats, tijd.
Ik sta voor zowat één kilo papier:
geboorteakte, militie, verhuizen van daar naar hier,
politieke sympathieën, vakbondsaangehorigheid.
Daarom ben ik op zoek naar een plek op de
Grens van drie naties.
Daar wil ik dan sterven.
Want ik wil op mijn dood op z’n minst het
Plezier bederven
Van een stuk of twintig administraties.
Vrijdag
Herman de Coninck is overleden. Ik heb een stuk gemaakt voor Het Parool. Daaruit een citaat: 'Gisterenavond belde mijn vader me met de mededeling dat hij op teletekst had gelezen dat de dichter Herman de Coninck in Lissabon op 53-jarige leeftijd is gestorven. Teletekst is betrouwbaar en mijn vader ook, dus het zal wel waar zijn. Maar ik kan het niet geloven. Het schijnt dat Herman samen met Hugo Claus en Anna Enquist aan het wandelen was - ze waren op weg naar een literaire avond - toen hij werd getroffen door een hartinfarct. En ook de leeuw Hugo Claus heeft Herman daarna niet kunnen redden. Triest, treurig en onvoorstelbaar, want Herman de Coninck was, in mijn ogen, geen man die tamelijk jong zou doodgaan.
Het is onwerkelijk: schrijven in de totale verleden tijd over Herman. Ja, natuurlijk, hij is dood. Maar ik kijk naar buiten en zie de takken bewegen in de wind. De zon is nog niet onder.
Herman de Coninck was de man van de geniale metaforen. Weliswaar waren zijn gedichten soms sentimenteel, maar uiteindelijk overheersten de taal, de beelden, de melancholie, de ironie en de werkelijke gevoelens ook in zijn mindere verzen. Men zegt dat een dichter geslaagd is als hij tien echt goede gedichten in zijn leven heeft geschreven. Ik durf te zweren dat Herman veel meer goede gedichten heeft gemaakt: twintig, dertig, misschien wel vijfendertig stuks. En daartussen zitten geniale dingen. Bijvoorbeeld de cyclus die hij over zijn moeder schreef in de bundel De hectaren van het geheugen, waarvoor hij in 1986 de Jan Campertprijs kreeg.
Ik herinner me de dichtregels van Herman nooit precies. Het is altijd ongeveer. Het was zo... Nee, anders, mooier. Ik kan beginnen met citeren uit zijn werk, bundels uit de kast pakken. Maar dan zal ik huilen. Ik huilde al soms om zijn werk toen hij nog leefde. Herman de Coninck gold als een cultuurpaus in België. En misschien was hij dat ook, hoewel hij altijd zei dat hij geen paus wilde zijn. Het ging hem nooit om macht, maar om de schoonheid van zijn vak. En die droeg hij uit. Met een klank van hobo, een bundel die nog door de oude Geert van Oorschot is uitgegeven, bevat een merkwaardig slotgedicht:
WRAAK
Ik sta geregistreerd. Geboorte, plaats, tijd.
Ik sta voor zowat één kilo papier:
geboorteakte, militie, verhuizen van daar naar hier,
politieke sympathieën, vakbondsaangehorigheid.
Daarom ben ik op zoek naar een plek op de
Grens van drie naties.
Daar wil ik dan sterven.
Want ik wil op mijn dood op z’n minst het
Plezier bederven
Van een stuk of twintig administraties.
Peter Handke • 22 mei 1976
• De Oostenrijkse schrijver Peter Handke (1942) publiceerde in 1977 een journaal onder de titel Das Gewicht der Welt - door Hans Hom in het Nederlands vertaald als De last van de wereld. De observaties vormen een bespiegelend dagboek van zijn leven als schrijver en filmregisseur in Parijs, waar hij van 1971 tot 1978 woonde.
22 mei
Bij het zien van een kind de smartelijke distantie tussen elkaar weer ondergaan, die je vroeger zelf als kind bij het zien van een op een paar passen van je vandaan staande, geliefde volwassene onderging
Ik lachte om de zucht die ik net onwillekeurig had geslaakt
Zingend roepen, van afkeer
A. en ik zijn nu moeiteloos aardig tegen elkaar: we hebben samen een lange, vermoeiende reis gemaakt
Ik zag nadat ik het ticket in de automaat had gestopt achter het draaihekje de tekst oplichten: 'Reprenez votre billet', en dacht: de brutaliteit om me aan te spreken!
Zin om in een open rioolput te vallen, uit boosaardigheid tegen alles en iedereen
Wederom loste het afgeleefde zich onder het lopen geleidelijk op in de levende ervaring ('Ik trad uit mij zelf')
Zo ongenaakbaar, zo streng worden, dat geen andere voorstelling van mij meer mogelijk is
Waar kijkt die mooie vrouw op straat zo geboeid naar? Heeft ze weer ergens een leuk klein 'object' ontdekt, in een etalage of daarbuiten?
Die krantekoppen die je achtervolgen, waar je ook gaat of staat! Als het kleine vrouwtje voor me uit over straat trippelt, richt mijn woede zich tegen haar als de verantwoordelijke persoon voor verstikkende kreten als: 'De aanstaande scheiding van ...', 'Het late geluk van ...'
St. Germain-des-Prés: Bij de aanblik van die excentriek uitziende figuren zin om je van alles wat maar enigszins opvallend is aan je eigen verschijning onmiddellijk en rigoureus te ontdoen, om een volmaakt anoniem voorkomen te hebben
Recensie-standaardkreten over reprises: '... is actueel gebleven.' (Daarbij is actualiteit in de regel niet meer dan het actueel gebleven, duurzame cliché; een soort overeenstemming vooraf van alle tijden over 'het actuele')
In de metro meegehotst te midden van anderen: Neem me op!
Op de kale, donkere gang in huis plotseling de verschijning van een overledene, als een glimlach, en ik glimlachte terug
Het zonder muziek redden
De ogen hadden zo'n gebrek geleden, dat ze de eerste tranen meteen verslonden
Een vrouw die telkens voordat ze een (voor haar) bijzonder werkje ter hand neemt, om zich zelf en de anderen daarop voor te bereiden, al haar ringen van haar vingers trekt en ze op tafel legt
Een dag vol onverklaarbare herinneringen, als gewelddadige storingen in het verloop van de dag, waartoe ze echter behoren
De dagelijkse versie van De markiezin van O.: Iemand maakt, buiten bewustzijn, een kind bij een bewuste vrouw
22 mei
Bij het zien van een kind de smartelijke distantie tussen elkaar weer ondergaan, die je vroeger zelf als kind bij het zien van een op een paar passen van je vandaan staande, geliefde volwassene onderging
Ik lachte om de zucht die ik net onwillekeurig had geslaakt
Zingend roepen, van afkeer
A. en ik zijn nu moeiteloos aardig tegen elkaar: we hebben samen een lange, vermoeiende reis gemaakt
Ik zag nadat ik het ticket in de automaat had gestopt achter het draaihekje de tekst oplichten: 'Reprenez votre billet', en dacht: de brutaliteit om me aan te spreken!
Zin om in een open rioolput te vallen, uit boosaardigheid tegen alles en iedereen
Wederom loste het afgeleefde zich onder het lopen geleidelijk op in de levende ervaring ('Ik trad uit mij zelf')
Zo ongenaakbaar, zo streng worden, dat geen andere voorstelling van mij meer mogelijk is
Waar kijkt die mooie vrouw op straat zo geboeid naar? Heeft ze weer ergens een leuk klein 'object' ontdekt, in een etalage of daarbuiten?
Die krantekoppen die je achtervolgen, waar je ook gaat of staat! Als het kleine vrouwtje voor me uit over straat trippelt, richt mijn woede zich tegen haar als de verantwoordelijke persoon voor verstikkende kreten als: 'De aanstaande scheiding van ...', 'Het late geluk van ...'
St. Germain-des-Prés: Bij de aanblik van die excentriek uitziende figuren zin om je van alles wat maar enigszins opvallend is aan je eigen verschijning onmiddellijk en rigoureus te ontdoen, om een volmaakt anoniem voorkomen te hebben
Recensie-standaardkreten over reprises: '... is actueel gebleven.' (Daarbij is actualiteit in de regel niet meer dan het actueel gebleven, duurzame cliché; een soort overeenstemming vooraf van alle tijden over 'het actuele')
In de metro meegehotst te midden van anderen: Neem me op!
Op de kale, donkere gang in huis plotseling de verschijning van een overledene, als een glimlach, en ik glimlachte terug
Het zonder muziek redden
De ogen hadden zo'n gebrek geleden, dat ze de eerste tranen meteen verslonden
Een vrouw die telkens voordat ze een (voor haar) bijzonder werkje ter hand neemt, om zich zelf en de anderen daarop voor te bereiden, al haar ringen van haar vingers trekt en ze op tafel legt
Een dag vol onverklaarbare herinneringen, als gewelddadige storingen in het verloop van de dag, waartoe ze echter behoren
De dagelijkse versie van De markiezin van O.: Iemand maakt, buiten bewustzijn, een kind bij een bewuste vrouw
zaterdag 21 mei 2022
Robert Graves • 21 mei 1915
• De Britse schrijver Robert Graves (1895-1985) was soldaat in WO 1. In Dat hebben we gehad (vertaald door Guido Golüke) zijn ook een aantal dagboekfragmenten van hem uit die periode opgenomen.
In 1916 zou hij zelf zwaargewond raken tijdens de bijna vijf maanden durende Slag aan de Somme, waarbij meer dan een miljoen doden en gewonden vielen.
21 mei 1915. Weer ingekwartierd in een mijnstadje, La Bourse. Het ligt niet meer dan vijf kilometer achter het front, maar in de kolenmijn wordt nog steeds gewerkt. Toen we uit de loopgraven kwamen, beschoten de Duitsers het bos bij het dorp Cambrin met granaten, ze hadden het op een van onze batterijen gemunt. Ik geloof niet dat ze hem hebben getroffen, maar het was een vermakelijk gezicht zoals de populieren als tulpen werden neergemaaid als de whizz-bangs ze vol raakten. Toen we vanuit Cambrin over de kasseienweg marcheerden, strompelden de mannen uit de pas en uit het gelid voort. Ze hadden zere voeten omdat ze hun schoenen een week lang aan hadden gehad — er is hen maar één extra paar sokken verstrekt. Ik sluit een lijst in van hun minimale bepakking, die zo'n vijftig pond weegt. Daar komen nog een hoop dingen bij — rantsoenen, houweel of spade, periscoop, en de souvenirs die ze met verlof mee naar huis willen nemen:
overjas 1
vest 1
etensblik 1
bivakmuts 1
deksel, etensblik 1
soldijboekje 1
overhemd 1
identiteitspenning 1
sokken, paar 1
grondzeil, waterdicht 1
zeep 1
leervet, blik 1
handdoek 1
naaigerei toiletzak 1
scheermes 1
doos, scheermes 1
scheerkwast 1
kam 1
vork 1
mes 1
lepel 1
tandenborstel 1
verbandpakje 1
respirator 1
rugbeschermer 1
basisuitrusting l
veters, paar 1
patronen 150
geweer en bajonet geweerfoedraal 1
olieflesje en pompstok 1
pionierschop 1
Goed, hoe dan ook, over kasseien marcheren valt niet mee, dus toen een stafofficier in een Rolls-Royce langskwam en ons uitvloekte wegens slechte marsdiscipline, had ik zin hem iets naar zijn hoofd te gooien. De frontsoldaten haten de staf, en dat weet de staf. Het voornaamste geschilpunt schijnt te zijn in welke mate de discipline versoepeld moet worden gezien de omstandigheden in de loopgraven.
De mijnwerkers van La Bourse zijn oude mannen en jongens in flodderige blauwe kleren met uitpuilende zakken. De mijn is omringd door granaattrechters. Ik ben ingekwartierd bij een vaderlijke oude man, monsieur Hojdés, die drie huwbare dochters heeft; een van hen lichtte ongevraagd haar rok op om me een scherfwond in haar dij te laten zien waarmee ze de afgelopen winter in bed heeft gelegen.
In 1916 zou hij zelf zwaargewond raken tijdens de bijna vijf maanden durende Slag aan de Somme, waarbij meer dan een miljoen doden en gewonden vielen.
21 mei 1915. Weer ingekwartierd in een mijnstadje, La Bourse. Het ligt niet meer dan vijf kilometer achter het front, maar in de kolenmijn wordt nog steeds gewerkt. Toen we uit de loopgraven kwamen, beschoten de Duitsers het bos bij het dorp Cambrin met granaten, ze hadden het op een van onze batterijen gemunt. Ik geloof niet dat ze hem hebben getroffen, maar het was een vermakelijk gezicht zoals de populieren als tulpen werden neergemaaid als de whizz-bangs ze vol raakten. Toen we vanuit Cambrin over de kasseienweg marcheerden, strompelden de mannen uit de pas en uit het gelid voort. Ze hadden zere voeten omdat ze hun schoenen een week lang aan hadden gehad — er is hen maar één extra paar sokken verstrekt. Ik sluit een lijst in van hun minimale bepakking, die zo'n vijftig pond weegt. Daar komen nog een hoop dingen bij — rantsoenen, houweel of spade, periscoop, en de souvenirs die ze met verlof mee naar huis willen nemen:
overjas 1
vest 1
etensblik 1
bivakmuts 1
deksel, etensblik 1
soldijboekje 1
overhemd 1
identiteitspenning 1
sokken, paar 1
grondzeil, waterdicht 1
zeep 1
leervet, blik 1
handdoek 1
naaigerei toiletzak 1
scheermes 1
doos, scheermes 1
scheerkwast 1
kam 1
vork 1
mes 1
lepel 1
tandenborstel 1
verbandpakje 1
respirator 1
rugbeschermer 1
basisuitrusting l
veters, paar 1
patronen 150
geweer en bajonet geweerfoedraal 1
olieflesje en pompstok 1
pionierschop 1
Goed, hoe dan ook, over kasseien marcheren valt niet mee, dus toen een stafofficier in een Rolls-Royce langskwam en ons uitvloekte wegens slechte marsdiscipline, had ik zin hem iets naar zijn hoofd te gooien. De frontsoldaten haten de staf, en dat weet de staf. Het voornaamste geschilpunt schijnt te zijn in welke mate de discipline versoepeld moet worden gezien de omstandigheden in de loopgraven.
De mijnwerkers van La Bourse zijn oude mannen en jongens in flodderige blauwe kleren met uitpuilende zakken. De mijn is omringd door granaattrechters. Ik ben ingekwartierd bij een vaderlijke oude man, monsieur Hojdés, die drie huwbare dochters heeft; een van hen lichtte ongevraagd haar rok op om me een scherfwond in haar dij te laten zien waarmee ze de afgelopen winter in bed heeft gelegen.
donderdag 19 mei 2022
Ernst Heldring • 20 mei 1939
• Ernst Heldring (1871-1954) was een Nederlandse reder, bankier en politicus. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.
New York, 20 Mei 1939.
De boot bracht ons gisterenmorgen vroeg te New York, een halven dag te laat, omdat wegens Zuidelijk drijvende ijsbergen een flinken omweg gemaakt moest worden. De laatste dagen hebben we flink gebridged met Van Stirum, Gips, Voûte en een Engelsch joodje, zich Lyttleton noemende, allen goede spelers. Het opstoomen was even prachtig als vroeger, het silhouet van de skyscrapers uit den morgennevel oprijzende als het profiel van een tooverkasteel. Afgehaald door Huug van Manen, die zich een weg door het onbreekbare cordon van douaniers en immigration officers gebaand had, later gevolgd door Statius Muller. Louis Heldring, die ons met zijn auto naar het Plaza Hotel (zeer goed en zeer duur) bracht. Daar al spoedig door de Van Manen's en de Westendorpen opgezocht. 's Middags langs de 5th Avenue gekuierd, die volkomen van aanzien veranderd is - het was 1914 toen ik hier het laatst was. Toen de woonstraat van millionairs met een enkelen winkel als Tiffany. Nu wolkenkrabbers en kantoren. De rijkaards zijn verder Noordelijk getrokken. 's Avonds ‘Nederland’ diner door de Delprats aangeboden in de Rainbowroom op de 65ste verdieping van het Rockefeller Center. Dansen onder tafel en afschuwelijke luidruchtige muziek en dans, Amerikaansch onbeschaafd. Prachtig gezicht over het geheele New York. Aanwezig waren de Heer en Mevrouw Aronstein en het echtpaar Jonker.
Vanmorgen Redelmeier in het hotel ontmoet, ook Andriesse en den jongen Pierson (Bob) van Pierson & Co. Met Westendorp een deel van het Natural History Museum bezocht, voortreffelijk gearrangeerd. De praehistorische dieren zijn uniek. Lunch met de Westendorpen in de 55ste straat West. Warm weer. In den namiddag cocktail party bij de Heer en Mevrouw H. Motley Whitman, jongelui; het vrouwtje is Tjaarda uit Amsterdam. Daar ontmoet: Miss Lilienstern ter Meulen, Piek (Nijgh en van Ditmar), zijn nichtje Piek-Asser (zuster van Henk Asser), den jongen Wierdsma, den jongen Van Embden. In hetzelfde restaurant als vanochtend gegeten. Louis H. [Heldring] als gast.
21 Mei 1939.
Boottocht op den Hudson tot Poughkeepsie. Prachtig van landschap. Doet vaak aan den Rijn tusschen Coblenz en Bingen denken, minus de leelijke wijnbergen. Rivier breeder, soms de breedte van een meer. Poughkeepsie is het type van de kleine Amerikaansche provinciestad: slordig, onaf, stijlloos met heel wat kerken in slechte gothiek en houten huizen, die op invallen staan. Aan onderhoud doet men niet. De streek is mooi, heuvelachtig. Met de spoor terug in 2 uren, langs den rechteroever van de Hudson, veel campingplaatsen.
's Avonds gegeten bij de Van Manens in de Waldorf Astoria. Weer muziek en dans.
Uit Holland tijding dat De Wilde afgetreden is wegens oneenigheid met de Roomsche ministers over het budget van 1940. Colijn heeft zijn portefeuille overgenomen. Ook defensie wordt in het telegram als oorzaak van het conflict genoemd. Vermoedelijk wanhoopt De Wilde er aan het geld voor de 3 slagkruisers, die het Kabinet, naar ik bij mijn vertrek hoorde, wilde bouwen, bijeen te krijgen en de jaarlijksche uitgaven van 50 millioen die zij meebrengen, te bekostigen. Hoe het ook zij, het is het uitbreken van het conflict tusschen de orthodoxe financieleer en de uitgaven- en leeningpolitiek. De laatsten zullen voorloopig wel aan het langste einde trekken, wat een zeer bedenkelijk perspectief op de toekomst van onze financiën opent. De rol van Colijn is, van de verte uit gezien, niet duidelijk. Gaat hij met de modernen mede? Zoo niet, hoe kan hij De Wilde dan laten vallen? Hij zal oppositie in eigen partij krijgen, want de Antirevolutionairen zijn nog het meest van alle partijen voor een voorzichtige financieele politiek gestemd. In elk geval wordt het ministerie ernstig verzwakt.
New York, 20 Mei 1939.
De boot bracht ons gisterenmorgen vroeg te New York, een halven dag te laat, omdat wegens Zuidelijk drijvende ijsbergen een flinken omweg gemaakt moest worden. De laatste dagen hebben we flink gebridged met Van Stirum, Gips, Voûte en een Engelsch joodje, zich Lyttleton noemende, allen goede spelers. Het opstoomen was even prachtig als vroeger, het silhouet van de skyscrapers uit den morgennevel oprijzende als het profiel van een tooverkasteel. Afgehaald door Huug van Manen, die zich een weg door het onbreekbare cordon van douaniers en immigration officers gebaand had, later gevolgd door Statius Muller. Louis Heldring, die ons met zijn auto naar het Plaza Hotel (zeer goed en zeer duur) bracht. Daar al spoedig door de Van Manen's en de Westendorpen opgezocht. 's Middags langs de 5th Avenue gekuierd, die volkomen van aanzien veranderd is - het was 1914 toen ik hier het laatst was. Toen de woonstraat van millionairs met een enkelen winkel als Tiffany. Nu wolkenkrabbers en kantoren. De rijkaards zijn verder Noordelijk getrokken. 's Avonds ‘Nederland’ diner door de Delprats aangeboden in de Rainbowroom op de 65ste verdieping van het Rockefeller Center. Dansen onder tafel en afschuwelijke luidruchtige muziek en dans, Amerikaansch onbeschaafd. Prachtig gezicht over het geheele New York. Aanwezig waren de Heer en Mevrouw Aronstein en het echtpaar Jonker.
Vanmorgen Redelmeier in het hotel ontmoet, ook Andriesse en den jongen Pierson (Bob) van Pierson & Co. Met Westendorp een deel van het Natural History Museum bezocht, voortreffelijk gearrangeerd. De praehistorische dieren zijn uniek. Lunch met de Westendorpen in de 55ste straat West. Warm weer. In den namiddag cocktail party bij de Heer en Mevrouw H. Motley Whitman, jongelui; het vrouwtje is Tjaarda uit Amsterdam. Daar ontmoet: Miss Lilienstern ter Meulen, Piek (Nijgh en van Ditmar), zijn nichtje Piek-Asser (zuster van Henk Asser), den jongen Wierdsma, den jongen Van Embden. In hetzelfde restaurant als vanochtend gegeten. Louis H. [Heldring] als gast.
21 Mei 1939.
Boottocht op den Hudson tot Poughkeepsie. Prachtig van landschap. Doet vaak aan den Rijn tusschen Coblenz en Bingen denken, minus de leelijke wijnbergen. Rivier breeder, soms de breedte van een meer. Poughkeepsie is het type van de kleine Amerikaansche provinciestad: slordig, onaf, stijlloos met heel wat kerken in slechte gothiek en houten huizen, die op invallen staan. Aan onderhoud doet men niet. De streek is mooi, heuvelachtig. Met de spoor terug in 2 uren, langs den rechteroever van de Hudson, veel campingplaatsen.
's Avonds gegeten bij de Van Manens in de Waldorf Astoria. Weer muziek en dans.
Uit Holland tijding dat De Wilde afgetreden is wegens oneenigheid met de Roomsche ministers over het budget van 1940. Colijn heeft zijn portefeuille overgenomen. Ook defensie wordt in het telegram als oorzaak van het conflict genoemd. Vermoedelijk wanhoopt De Wilde er aan het geld voor de 3 slagkruisers, die het Kabinet, naar ik bij mijn vertrek hoorde, wilde bouwen, bijeen te krijgen en de jaarlijksche uitgaven van 50 millioen die zij meebrengen, te bekostigen. Hoe het ook zij, het is het uitbreken van het conflict tusschen de orthodoxe financieleer en de uitgaven- en leeningpolitiek. De laatsten zullen voorloopig wel aan het langste einde trekken, wat een zeer bedenkelijk perspectief op de toekomst van onze financiën opent. De rol van Colijn is, van de verte uit gezien, niet duidelijk. Gaat hij met de modernen mede? Zoo niet, hoe kan hij De Wilde dan laten vallen? Hij zal oppositie in eigen partij krijgen, want de Antirevolutionairen zijn nog het meest van alle partijen voor een voorzichtige financieele politiek gestemd. In elk geval wordt het ministerie ernstig verzwakt.
woensdag 18 mei 2022
Marcel Jouhandeau • 19 mei 1968
• Marcel Jouhandeau (1888-1979) was een Franse schrijver. Een selectie uit zijn dagboeken is verschenen in de reeks Privé-domein. Vertaling: Hepzibah Kousbroek.
• In mei 1968 brak in Parijs een studentenoproer uit, dat zich ontwikkelde tot een algemene staking in heel Frankrijk.
19 mei 1968.
* Zo min als filantropie liefdadigheid is, impliceert liefde sympathie.
Wij omhelzen in onze privé-avontuurtjes meestentijds een symbool, waar de betreffende persoon niets of heel weinig mee te maken heeft. Met andere woorden, men houdt zelden van iemand, men houdt van niemand. Ik ben onschuldig aan de liefde die ik oproep. Net zo goed als zij die mij beroeren meestal nauwelijks verantwoordelijk zijn voor het gevoel dat ik voor hen denk te hebben.
Het toeval, het individu is slechts gezichtsbedrog – desondanks onmisbaar – om de hartstocht te bepalen.
* Tante Alexandrine en ik brachten brood bij een oude demente dame die steeds weer in haar voetstoof probeerde te kruipen.
De pretenties van de hedendaagse opstandigen zijn van dezelfde orde.
* Op hetzelfde moment dat de stakingen van de nepstudenten het Quartier Latin vernielden heb ik een jongeman ontmoet, een jaar of twintig oud, alleen, ernstig, met een boek in de hand dat hij af en toe dichtklapte om de tekst goed in zich op te nemen, of om ervan te genieten. Edele dieren zijn eenlingen.
* Alle beschaafde en serieuze jonge mensen die ik ken, die studeren, zijn vijandig tegenover de wanorde die veroorzaakt wordt door de imbecielen die hun regelmaat verstoren.
Ook de eerlijke arbeiders die ik ondervraag antwoorden dat ze onder dwang staken.
• In mei 1968 brak in Parijs een studentenoproer uit, dat zich ontwikkelde tot een algemene staking in heel Frankrijk.
19 mei 1968.
* Zo min als filantropie liefdadigheid is, impliceert liefde sympathie.
Wij omhelzen in onze privé-avontuurtjes meestentijds een symbool, waar de betreffende persoon niets of heel weinig mee te maken heeft. Met andere woorden, men houdt zelden van iemand, men houdt van niemand. Ik ben onschuldig aan de liefde die ik oproep. Net zo goed als zij die mij beroeren meestal nauwelijks verantwoordelijk zijn voor het gevoel dat ik voor hen denk te hebben.
Het toeval, het individu is slechts gezichtsbedrog – desondanks onmisbaar – om de hartstocht te bepalen.
* Tante Alexandrine en ik brachten brood bij een oude demente dame die steeds weer in haar voetstoof probeerde te kruipen.
De pretenties van de hedendaagse opstandigen zijn van dezelfde orde.
* Op hetzelfde moment dat de stakingen van de nepstudenten het Quartier Latin vernielden heb ik een jongeman ontmoet, een jaar of twintig oud, alleen, ernstig, met een boek in de hand dat hij af en toe dichtklapte om de tekst goed in zich op te nemen, of om ervan te genieten. Edele dieren zijn eenlingen.
* Alle beschaafde en serieuze jonge mensen die ik ken, die studeren, zijn vijandig tegenover de wanorde die veroorzaakt wordt door de imbecielen die hun regelmaat verstoren.
Ook de eerlijke arbeiders die ik ondervraag antwoorden dat ze onder dwang staken.
dinsdag 17 mei 2022
Victor Hugo • 18 mei 1849
• Victor Hugo (1802–1885) was een Frans schrijver, dichter, essayist en staatsman. Vertaalde dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd als Zelf gezien.
2 mei 1849
Waarschijnlijk word ik niet herkozen. Er zijn op dit moment nog slechts twee partijen. Geen van beide heb ik het volledig naar de zin gemaakt. De liefde voor orde heb ik niet zo ver gedreven dat ik de vrijheid ervoor heb willen opofferen; en de liefde voor de vrijheid heb ik niet zo ver gedreven dat ik daarvoor anarchie heb willen accepteren.
Mijn tegenstanders in de conservatieve partij verwijten mij twee dingen: dat ik de persvrijheid heb verdedigd en de amnestie heb bepleit. Welnu, tegen hen zeg ik: die twee dingen zal de toekomst mij aanrekenen, maar anders dan gij. De twee grieven die gij tegen mij aanvoert, zijn de twee aanspraken waarop ik mij tegenover de toekomst juist zal beroepen.
Wat nu mijn zwakte vormt, en in de toekomst mijn kracht, is dat ik van geen enkele partij accepteer dat zij het laatste woord heeft.
Op 10 december heb ik om amnestie gevraagd. Op 4 mei heb ik tegen de amnestie gestemd. Om te beginnen wilde ik niet alléén maar amnestie; ik wilde die als onderdeel van een aanzienlijk aantal maatregelen, die een grootse politiek van verzoening in het binnenland en van vrede tegenover het buitenland zouden inluiden. Op 10 december heerste er rust in Parijs; Frankrijk toonde zijn soevereiniteit door het algemeen kiesrecht; er was geen gewelddadig verzet tegen die soevereiniteit, geen protest tegen het gezag; amnestie was een maatregel die getuigde van kracht. De deur naar clementie zou zijn opengezet door een sterke hand. Op 4 mei heerste er onrust in Parijs; overal schoolden vijandige groepen samen; de sfeer op straat was weer dreigend; er werd een feest voorbereid, zei men; een feest als dekmantel, een opstand eronder; zo was de situatie; alle vrees en zelfs de paniek van het vorige jaar keerden terug; amnestie was geen clementie meer, maar angst. Vergeven uit bangheid is de treurigste vorm van lafheid die er bestaat. Ik heb de amnestie afgewezen.
Vrijdag 18 mei 1849
Ik ben in Parijs als tiende gekozen met 117 069 stemmen, precies honderd minder dan Hippolyte Passy, die negende is geworden met 117169. Er zijn tien socialisten. Het leger heeft rood gestemd. Toen ik de Kamer binnenging, kwam mijn buurman, de bisschop van Langres, naar mij toe, pakte mijn hand en wenste mij geluk; vervolgens zei hij: 'Ik wens u geluk, ja, want er valt gevaar te trotseren en moed te ontplooien, maar de situatie is ernstig. Het nieuwe parlement zal een slagveld worden. De vorige keer waren we gekomen om iets op te bouwen; nu komt men - van beide kanten - om iets af te breken.'
Ik voeg hier nog een oudewijvenopmerking aan toe: de Kamer is op de dertiende gekozen en de uitslag is op een vrijdag bekendgemaakt.
2 mei 1849
Waarschijnlijk word ik niet herkozen. Er zijn op dit moment nog slechts twee partijen. Geen van beide heb ik het volledig naar de zin gemaakt. De liefde voor orde heb ik niet zo ver gedreven dat ik de vrijheid ervoor heb willen opofferen; en de liefde voor de vrijheid heb ik niet zo ver gedreven dat ik daarvoor anarchie heb willen accepteren.
Mijn tegenstanders in de conservatieve partij verwijten mij twee dingen: dat ik de persvrijheid heb verdedigd en de amnestie heb bepleit. Welnu, tegen hen zeg ik: die twee dingen zal de toekomst mij aanrekenen, maar anders dan gij. De twee grieven die gij tegen mij aanvoert, zijn de twee aanspraken waarop ik mij tegenover de toekomst juist zal beroepen.
Wat nu mijn zwakte vormt, en in de toekomst mijn kracht, is dat ik van geen enkele partij accepteer dat zij het laatste woord heeft.
Op 10 december heb ik om amnestie gevraagd. Op 4 mei heb ik tegen de amnestie gestemd. Om te beginnen wilde ik niet alléén maar amnestie; ik wilde die als onderdeel van een aanzienlijk aantal maatregelen, die een grootse politiek van verzoening in het binnenland en van vrede tegenover het buitenland zouden inluiden. Op 10 december heerste er rust in Parijs; Frankrijk toonde zijn soevereiniteit door het algemeen kiesrecht; er was geen gewelddadig verzet tegen die soevereiniteit, geen protest tegen het gezag; amnestie was een maatregel die getuigde van kracht. De deur naar clementie zou zijn opengezet door een sterke hand. Op 4 mei heerste er onrust in Parijs; overal schoolden vijandige groepen samen; de sfeer op straat was weer dreigend; er werd een feest voorbereid, zei men; een feest als dekmantel, een opstand eronder; zo was de situatie; alle vrees en zelfs de paniek van het vorige jaar keerden terug; amnestie was geen clementie meer, maar angst. Vergeven uit bangheid is de treurigste vorm van lafheid die er bestaat. Ik heb de amnestie afgewezen.
Vrijdag 18 mei 1849
Ik ben in Parijs als tiende gekozen met 117 069 stemmen, precies honderd minder dan Hippolyte Passy, die negende is geworden met 117169. Er zijn tien socialisten. Het leger heeft rood gestemd. Toen ik de Kamer binnenging, kwam mijn buurman, de bisschop van Langres, naar mij toe, pakte mijn hand en wenste mij geluk; vervolgens zei hij: 'Ik wens u geluk, ja, want er valt gevaar te trotseren en moed te ontplooien, maar de situatie is ernstig. Het nieuwe parlement zal een slagveld worden. De vorige keer waren we gekomen om iets op te bouwen; nu komt men - van beide kanten - om iets af te breken.'
Ik voeg hier nog een oudewijvenopmerking aan toe: de Kamer is op de dertiende gekozen en de uitslag is op een vrijdag bekendgemaakt.
maandag 16 mei 2022
Aarnout • 17 mei 1982
• In het Het groot bescheurboek (1986) van Wim de Bie en Kees van Kooten staan enige fictieve dagboekfragmenten van Aarnout.
maandag, 17 mei, 1982.
‘Deze dag, die mij nu onbelangrijk lijkt, zal heel anders lijken wanneer ik over een paar jaar deze bladzijde herlees. Misschien is dat wel de enige reden waarom ik ga proberen een dagboek bij te houden.’
Dat schreef de Franse schrijver Julien Green op 9 april 1926. Het zijn de eerste regels uit de Nederlandse vertaling van zijn beroemde Journaal. Het zijn dus nu ook de eerste regels van mijn dagboek, want ik heb de knoop doorgehakt: ik word schrijver. Of nee, ik bén schrijver, want nu schrijf ik!
Twintig jaar heb ik met mijn schrijverschap rondgelopen, zonder dat er één letter op papier kwam, verlamd als ik was door het lezen van nagenoeg de gehele wereldliteratuur. O, ideeën, plannen en concepten genoeg, maar dan stuitte ik prompt weer op een auteur die mijn thematiek oneindig veel beter had uitgewerkt. Vandaag breekt mijn eigen authentieke schrijversstem door.
Ik heb de vorm van het dagboek gekozen, want authentieker kan het niet. Het dagboek is een in Nederland vergeten genre, maar daar komt verandering in. Ik heb vijf snipperdagen genomen, want de eerste klap is een daalder waard. Daarna hoef ik me dagelijks slechts een uurtje af te zonderen om een nieuwe bladzijde toe te voegen aan dat wat een onthullend en magistraal verslag moet worden van het leven van zomaar een Nederlander in de Tachtiger Jaren. Dat ik na publicatie van dit dagboek niet ‘zomaar een Nederlander’ meer ben, spreekt vanzelf. Wie dan leeft, dan zorgt.
Een stukje uit het Journaal van Julien Green zou ik als motto aan dit boek willen meegeven, geschreven op 1 april 1932: Uit Stevensons essay over Whitman heb ik een zin overgeschreven die ik als motto in mijn dagboek zou willen zetten: ‘In heel Shakespeare zijn niet genoeg woorden te vinden om ook maar een klein gedeelte uit te drukken van wat een mens in één uur ervaart.’ Het is maar al te waar wat Green hier zegt, dat heb ik ervaren gedurende het uur dat ik nu aan dit dagboek werk. Alles zal ik zeggen, alles.
‘Deze dag, die mij nu onbelangrijk lijkt, zal heel anders lijken wanneer ik over een paar jaar deze bladzijde herlees. Misschien is dat wel de enige reden waarom ik ga proberen een dagboek bij te houden.’
Dat schreef de Franse schrijver Julien Green op 9 april 1926. Het zijn de eerste regels uit de Nederlandse vertaling van zijn beroemde Journaal. Het zijn dus nu ook de eerste regels van mijn dagboek, want ik heb de knoop doorgehakt: ik word schrijver. Of nee, ik bén schrijver, want nu schrijf ik!
Twintig jaar heb ik met mijn schrijverschap rondgelopen, zonder dat er één letter op papier kwam, verlamd als ik was door het lezen van nagenoeg de gehele wereldliteratuur. O, ideeën, plannen en concepten genoeg, maar dan stuitte ik prompt weer op een auteur die mijn thematiek oneindig veel beter had uitgewerkt. Vandaag breekt mijn eigen authentieke schrijversstem door.
Ik heb de vorm van het dagboek gekozen, want authentieker kan het niet. Het dagboek is een in Nederland vergeten genre, maar daar komt verandering in. Ik heb vijf snipperdagen genomen, want de eerste klap is een daalder waard. Daarna hoef ik me dagelijks slechts een uurtje af te zonderen om een nieuwe bladzijde toe te voegen aan dat wat een onthullend en magistraal verslag moet worden van het leven van zomaar een Nederlander in de Tachtiger Jaren. Dat ik na publicatie van dit dagboek niet ‘zomaar een Nederlander’ meer ben, spreekt vanzelf. Wie dan leeft, dan zorgt.
Een stukje uit het Journaal van Julien Green zou ik als motto aan dit boek willen meegeven, geschreven op 1 april 1932: Uit Stevensons essay over Whitman heb ik een zin overgeschreven die ik als motto in mijn dagboek zou willen zetten: ‘In heel Shakespeare zijn niet genoeg woorden te vinden om ook maar een klein gedeelte uit te drukken van wat een mens in één uur ervaart.’ Het is maar al te waar wat Green hier zegt, dat heb ik ervaren gedurende het uur dat ik nu aan dit dagboek werk. Alles zal ik zeggen, alles.
zondag 15 mei 2022
Hans van Straten • 16 mei 1969
• De omgevallen boekenkast van journalist, schrijver en boekenliefhebber Hans van Straten (1923-2004) is een verzameling gevarieerde anekdoten, herinneringen, droomverslagen, dagboekfragmenten en aforismen, die vrijwel allemaal op de een of andere manier over boeken en schrijvers gaan.
16 mei 1969
De Amsterdamse studenten hebben het Maagdenhuis bezet. Als ik daarbij had kunnen zijn! Marsman klaagde dat hij eeuwen en eeuwen te laat was geboren, ik ben het precies twintig jaar te vroeg.
Ik ben verzot op anekdoten, dat blijkt afdoende uit dit schriftuur, maar er is een bepaald soort verhalen waarvoor je een beetje moet oppassen. Dat zijn oude anekdoten over leden van het koninklijk huis. Het aantal apocriefen moet wellicht bij gebrek aan werkelijk interessant materiaal aanzienlijk zijn.
Voorbeeld. Toen de Boerenoorlog voor de Boeren een ongunstige wending nam, stuurde de nauwelijks twintigjarige koningin Wilhelmina een kruiser om de grijze president Paul Kruger in veiligheid te brengen. Stel u voor, het moment waarop Oom Paul door de jeugdige vorstin werd ontvangen! De oude man wist echt niet hoe hij zich moest houden. Uit ontroering of uit onwetendheid, wie zal het zeggen, nam hij zelfs een slok uit zijn vingerkommetje. En hoe hartelijk, hoe onbevangen reageerde daarop onze koningin! Zij nipte ook maar even aan haar kommetje.
Een allerliefst verhaal, maar in Engeland vertelt men dezelfde historie met in de hoofdrollen koningin Victoria en een van haar hoge onderdanen uit de Commonwealth, en in Amerika was het een president die een Indiaans opperhoofd ontving.
Voorbeeld 2. Prins Hendrik zat eens aan bij een diner waar een lakei zich over zijn schouder boog en fluisterde: "Wollen Sie Gruyère-Käse?" Waarop hij gezegd zou hebben: "Wo ist das Luder?"
Ik wéét het niet, die kale Mecklenburger was er misschien niet te goed voor, maar anderzijds ook weer niet spiritueel genoeg. Waarmee ik niet wil zeggen dat dit geen aardige verhalen zijn om een dood punt in de conversatie mee te overwinnen.
Ook een vorm van onsterfelijkheid: acht jaar nadat wij Nescio hebben begraven, vermeldt de telefoongids van Amsterdam nog altijd J. H. F. Grönloh, Linnaeushof 57, 50522.
16 mei 1969
De Amsterdamse studenten hebben het Maagdenhuis bezet. Als ik daarbij had kunnen zijn! Marsman klaagde dat hij eeuwen en eeuwen te laat was geboren, ik ben het precies twintig jaar te vroeg.
Ik ben verzot op anekdoten, dat blijkt afdoende uit dit schriftuur, maar er is een bepaald soort verhalen waarvoor je een beetje moet oppassen. Dat zijn oude anekdoten over leden van het koninklijk huis. Het aantal apocriefen moet wellicht bij gebrek aan werkelijk interessant materiaal aanzienlijk zijn.
Voorbeeld. Toen de Boerenoorlog voor de Boeren een ongunstige wending nam, stuurde de nauwelijks twintigjarige koningin Wilhelmina een kruiser om de grijze president Paul Kruger in veiligheid te brengen. Stel u voor, het moment waarop Oom Paul door de jeugdige vorstin werd ontvangen! De oude man wist echt niet hoe hij zich moest houden. Uit ontroering of uit onwetendheid, wie zal het zeggen, nam hij zelfs een slok uit zijn vingerkommetje. En hoe hartelijk, hoe onbevangen reageerde daarop onze koningin! Zij nipte ook maar even aan haar kommetje.
Een allerliefst verhaal, maar in Engeland vertelt men dezelfde historie met in de hoofdrollen koningin Victoria en een van haar hoge onderdanen uit de Commonwealth, en in Amerika was het een president die een Indiaans opperhoofd ontving.
Voorbeeld 2. Prins Hendrik zat eens aan bij een diner waar een lakei zich over zijn schouder boog en fluisterde: "Wollen Sie Gruyère-Käse?" Waarop hij gezegd zou hebben: "Wo ist das Luder?"
Ik wéét het niet, die kale Mecklenburger was er misschien niet te goed voor, maar anderzijds ook weer niet spiritueel genoeg. Waarmee ik niet wil zeggen dat dit geen aardige verhalen zijn om een dood punt in de conversatie mee te overwinnen.
Ook een vorm van onsterfelijkheid: acht jaar nadat wij Nescio hebben begraven, vermeldt de telefoongids van Amsterdam nog altijd J. H. F. Grönloh, Linnaeushof 57, 50522.
A. van der Sijde • 15 mei 1940
• A. van der Sijde, huischilder in Rotterdam. Uit het pas verschenen De meidagen van 1940, samengesteld uit fragmenten uit brieven en dagboeken, die samen een beeld geven van mei 1940. Samengesteld door Luuc Kooijmans.
Het brandt nog steeds in Rotterdam. Er is ontzettend veel vernield, en als men in de binnenstad loopt, kan men het zich nog
niet indenken dat dat alles nu voorgoed weg is. De straten zijn bedekt met puin, zoodat het in de meeste straten is alsof men in een holle weg loopt waarvan de zijkanten glooiend oplopen. Overal ziet men uitgebrande en vernielde auto's. In den tuin van het ziekenhuis aan de Coolsingel dat ook vernield is zag ik enige lijken in lakens gewikkeld liggen. Ik stond op den Coolsingel voor het stadhuis naar de brandende huizen te kijken aan den anderen kant, toen ik de eerste Duitschers op motorfietsen (en de officieren in auto's) binnen zag komen. Ze filmden den brand en juist toen de auto met den filmenden officier voorbij een brandend pand reed, stortte de voorgevel in, juist enige seconden te laat.
De Duitschers worden achterdochtig bekeken, het is net als wanneer er een circus opgebouwd wordt. Die lui zijn ook van alles voorzien en schijnen een zware reis achter den rug te hebben. Sommige meisjes staan al met de Duitsche soldaten te praten en te giechelen, doch dat zijn er maar enkelen. Uit alle grote steden komen hulpploegen en auto's met gereedschap om ons te helpen. Men zegt dat er duizenden lijken onder het puin liggen; men spreekt zelfs van 20.000 doch zoveel zijn het er waarschijnlijk
niet.
Fred Batten • 14 mei 1940
• Schrijver Fred Batten (1910-1980), Den Haag, in gesprek met Menno ter Braak (die in de eerste regels verwijst naar de dood van de gevluchte kunsthandelaar Goudstikker
in het zicht van de haven bij Dover). Uit het pas verschenen De meidagen van 1940, samengesteld uit fragmenten uit brieven en dagboeken, die samen een beeld geven van mei 1940. Samengesteld door Luuc Kooijmans.
Als hij vluchtte, nu het nog niet te laat was, naar Engeland, de veilige overkant van de zee? Een Scheveningse logger, bereid om de overtocht te wagen, kostte een hoge som en Ter Braak deelde mij grijnzend mee dat hij niet "in het goud stikte" en van elke vluchtpoging afgezien had. Maar als Engeland geen uitzicht bood, zouden zijn ouders, in de Achterhoek van ons eigen land, dan niet op hem wachten?
In die vroege ochtend naar zijn huis lopend, langs al die woningen met hun frisgeharkte tuintjes, in die straten als van een dorpsbuurt met een enkele soldaat, het geweer onder de arm, mij slaapwandelend om het wachtwoord vragend, die pure lucht en het geluid van vogels in de bomen... Ter Braak deed mij open. Ik vertelde hem wat ik wist en dal ik de nederlaag van ons leger verwachtte. Ik vroeg hem dringend weg te gaan, de stad te verlaten. Uit de slaapkamer op de bovenverdieping vroeg zijn vrouw wat er aan de hand was en op Ter Braaks antwoord riep zij toch "niet naar al die lullificaties te luisteren". Een poging haar te overtuigen, weerde Ter Braak af: "lk geloof best wat je zegt. Laten we dit afspreken. Ik ga me kleden en zal proberen met mijn perskaart door die bewaking van de Houtrustbrug te komen en naar mijn broer aan het Staten-plein te gaan". Voor het huis, op straat, hoorde ik Ter Braak naast mij zeggen: "Het zal met Eddy nu ook wel afgelopen zijn", en alsof het een uitgemaakte zaak was: "Er is voor zoiets gelukkig nog cyaankali". Ik greep hem bij de arm en vroeg hem "geen gekke dingen" te doen. "Goed, als we er niet doorheen komen, lopen we bij jullie aan. Tot ziens!". Ik zag hem een korte tijd later met zijn vrouw op de fiets, een bundeltje achterop, voorbijkomen.
donderdag 12 mei 2022
Johanna Brandt-van Warmelo • 13 mei 1901
• Johanna Brandt-van Warmelo (1876-1964) "was a South African propagandist of Afrikaner nationalism, spy during the Boer War, prophet and writer on controversial health subjects". En ook verpleegster in het concentratiekamp Iréne in de Boerenoorlog. Ze hield in die tijd een dagboek bij dat later gepubliceerd werd.
13 Mei. De avontuurlijke eerste dag is voorbij en is
nog al voorspoedig geweest; maar, helaas, de toestanden in
het kamp zijn honderd maal erger dan ik verwachtte, en
er is oneindig veel meer te doen dan ik mij met eenige
mogelijkheid kon voorstellen. Laat ik trachten, lieve dagboek,
u te vertellen wat mijn werk is.
Het kamp is verdeeld in afdeelingen en de afdeelingen
in rijen tenten; de tenten in de rijen zijn genummerd. Nu heb ik rij 25, 20, 27 en 28 en wat er gereed is
van rij 29. Elke rij bevat ongeveer 30 tenten, zoodat ik
dagelijks zoowat 140 tenten te inspecteeren heb, en, daar
op zijn minst om de andere tent één of meer zieken zijn,
kunt gij begrijpen, hoeveel ik te doen heb. Ik vraag in
elke tent of er iemand ziek is, en waar patiënten zijn, schrijf ik het nummer van rij en tent in mijn zakboekje,
naam en leeftijd van den patiënt, aard van kwaal, enz.
De ernstige gevallen meld ik aan den dokter, maar voor
kleine ongesteldheden moet ik op mijn eigen verantwoording
voorschrijven en mijn zakboekje vertoont van avond een
lijst van ziekten, vreeselijk en wonderlijk om te zien.
Er is in liet kamp een kleine apotheek, waar de menschen
melk, sago, maizena, arrowroot, castorolie, zalf, hoest
middelen, enz. kunnen krijgen, op vertoon van een geschreven order, onderteekend door een van de zusters:
maar de meisjes zeggen, dat heel dikwijls het eenige artikel
in voorraad 'Niets' is. Dit is zeer weinig bemoedigend,
en ik heb een verbazend groot aantal orders geschreven,
misschien te vergeefs. Morgen zal ik wel hooren, of de
menschen iets ontvangen hebben.
Arme menschen! zij moeten zoolang wachten — somtijds
uren, voordat zij geholpen kunnen worden, en dan is het
verschrikkelijk, ledig weggezonden te worden.
Er zijn twee prikkelbare, overwerkte Hollanders in de
apotheek. De tenten zijn dun en tochtig en heel weinig
menschen hebben kooien, sommigen hebben zelfs geen
matrassen en slapen op den kalen grond. Bij gevolg
lijden zij van de koude meer dan van iets anders, en in
iedere tent is er dan ook kroep of influenza of kinkhoest.
Zij zouden de koude beter verdragen, als zij voedzaam
eten kregen ; maar er is vreeselijk veel dysenterie en diarrhee,
ten gevolge van de afschuwelijke dingen die zij moeten
eten en drinken in den vorm van verrot meel, taai, dikwijls
ziek vleesch, zwarte suiker, en het goed, dat men hier
koffie noemt — niemand weet, wat het werkelijk is
en er is heel wat verschil van meening op dit punt. —
Dit menu draagt den grootschen naam van 'rantsoen' en
is hetgeen iedereen ontvangt, van kleine kinderen tot
tandelooze oude menschen, die het eenvoudig niet kunnen
eten, en, als een kind ongesteld is, sterft het van honger.
Honderden zijn dien weg gegaan en honderden zullen nog
volgen in dit gure weder, tenzij er iets voor hen gedaan
wordt. Het is van avond bitter koud en ik zou gaarne
weten, hoe sommige mijner patiënten met verscheurenden
hoest het maken.
Zoodra ik meer tijd heb, zal ik er aanteekeningen van
houden, als ik iets bijzonders hoor. Vandaag b.v. hoorde
ik, dat een vrouw tien van haar twaalf kinderen verloren
heeft. — Ik moet haar naam zien te krijgen om te weten
of het verhaal waar is.
O! onze kleintjes lijden onuitsprekelijk, en toch zijn zij
zoo geduldig en zien mij soms aan met oogen vol smart,
als stomme dieren die pijn lijden. Het breekt mijn hart,
en wij zijn zoo hulpeloos. Ik ben nog niet gewend aan
mijn werk. De dokter was boos op mij, omdat ik hem
bij patiënten bracht, die heel ziek schenen, en hij zeide,
dat iedereen, die maar eenigszins loopen kon, naar de
apotheek moest komen op zijn spreekuren, daar hij geen
tijd had om het kamp rond te gaan. Het is waar, dat
de dokters meer te doen hebben dan zij af kunnen; maar waarom zijn er dan ook slechts twee? — Fout No. 2 was,
dat ik, niet tevreden met mijn eigen werk, een deel van
Mej. Celliers werk deed, die verwonderd vroeg naar
haren Barmhartigen Samaritaan. Nadat ik rij 25 had
gedaan, deed ik de geheele rij 24, denkende, dat het 26 was, en stelde mij zelf overal voor als de nieuwe zuster.
Toen ik mijn fout ontdekte, moest ik al mijn eigen werk
doen en kwam ik daarmede niet klaar tot laat in den
middag.
In sommige afdeelingen zijn de tenten niet eens genummerd en is er een algemeene verwarring.
Dr. Hamilton gaat naar Volksrust en er komt een
nieuwe dokter in zijn plaats. Mej. Celliers en ik zijn
nog in de veldtent, waarvoor ik zeer dankbaar ben. Vandaag zijn de wind en het stof iets verschrikkelijks
geweest, alles is zanderig. Men wordt hier zoo vuil —
wij gevoelen, alsof wij nooit weer schoon zullen worden,
omdat het water ijskoud en warm water een ongehoorde
weelde is.
Wij stalen een weinig uit de keuken van avond —
zoo n heerlijke keuken, ongeveer zoo groot als een vuurhout
doosje, maar zoo gezellig met de twee stoven (kachels).
Onze maaltijden zijn goed en ik schaam mij te eten,
terwijl zoovelen gebrek hebben; maar de meisjes zeggen,
dat ik wel over dat gevoel zal heenkomen. Wij moeten
voedzamen kost hebben, zullen wij sterk genoeg blijven
voor ons werk.
Nu weigeren mijn bevroren handen de pen langer vast
te houden en moet ik zoo vlug mogelijk onder de dekens
kruipen.
woensdag 11 mei 2022
Jacob Keller • 12 mei 1945
• Dagboekfragmenten van Jacob Keller (1872-1956)
12 mei 1945: (…) Het eerst wat de menschen deden toen ze zeker wisten dat ’t Duitsche gezag uit was, was meisjes mishandelen die het steeds met de Duitschers eens geweest waren. Zij knipten hun ’t haar af, of rukten het wel uit ook en lieten ze de door Duitschers bevuilde woonhuizen schoonmaken. ’t Was een jammerlijke vertooning. We dachten aan wraak op de N.S.B ers, er was al zoo lang geroepen over “bijltjesdag”. Dat was ’t eenig toegestane wapen, de bijl. En daarmêe zou wraak genomen worden op de N.S.B ers, op een bloedige wijze. Maar neen, men wreekt zich op weerloze meisjes. Zou dat komen omdat de N.S.B.’ers nog gewapend zijn en die meisjes niet. Alzoo blijkt wel dat de Ordedienst goed werk zal kunnen doen.
En gister ben ik op den Beer geweest. Daar was ik sedert 8 dec. l.l. niet geweest, dus in geen 5 maanden. Hoe is ’t mogelijk. En ik fietste er heen in gezelschap van Teunis Visser [kleinzoon]. Onze fietsen waren steeds verborgen gehouden geweest, uit vrees voor de moffen. Vele fietsten steeds, maar meest met oude karren met surrogaat banden. Fiets met goede luchtbanden hielden de meeste verborgen. En dat was noodig. Op 4 mei werd de fiets van Jacob Roos nog afgenomen toen hij Gré kwam feliciteren. En ’s weeks te voren die van onze buur Neeltje Overwater. Het waren beide fietsen met luchtbanden, dus menschen die ’t er maar op waagden. Teunis en ik waagden het nooit. Ik liep naar oome Mees, ik liep naar Dordt, ik waagde mijn fiets niet. En nu waren we beide blij zoo gehandeld te hebben, want nu hebben we onze fietsen nog.
12 mei 1945: (…) Het eerst wat de menschen deden toen ze zeker wisten dat ’t Duitsche gezag uit was, was meisjes mishandelen die het steeds met de Duitschers eens geweest waren. Zij knipten hun ’t haar af, of rukten het wel uit ook en lieten ze de door Duitschers bevuilde woonhuizen schoonmaken. ’t Was een jammerlijke vertooning. We dachten aan wraak op de N.S.B ers, er was al zoo lang geroepen over “bijltjesdag”. Dat was ’t eenig toegestane wapen, de bijl. En daarmêe zou wraak genomen worden op de N.S.B ers, op een bloedige wijze. Maar neen, men wreekt zich op weerloze meisjes. Zou dat komen omdat de N.S.B.’ers nog gewapend zijn en die meisjes niet. Alzoo blijkt wel dat de Ordedienst goed werk zal kunnen doen.
En gister ben ik op den Beer geweest. Daar was ik sedert 8 dec. l.l. niet geweest, dus in geen 5 maanden. Hoe is ’t mogelijk. En ik fietste er heen in gezelschap van Teunis Visser [kleinzoon]. Onze fietsen waren steeds verborgen gehouden geweest, uit vrees voor de moffen. Vele fietsten steeds, maar meest met oude karren met surrogaat banden. Fiets met goede luchtbanden hielden de meeste verborgen. En dat was noodig. Op 4 mei werd de fiets van Jacob Roos nog afgenomen toen hij Gré kwam feliciteren. En ’s weeks te voren die van onze buur Neeltje Overwater. Het waren beide fietsen met luchtbanden, dus menschen die ’t er maar op waagden. Teunis en ik waagden het nooit. Ik liep naar oome Mees, ik liep naar Dordt, ik waagde mijn fiets niet. En nu waren we beide blij zoo gehandeld te hebben, want nu hebben we onze fietsen nog.
dinsdag 10 mei 2022
Koos Speenhoff • 11 mei 1940
• Koos Speenhoff (1869-1945) was een Nederlandse schrijver-zanger en kleinkunstenaar. In 1940 woonde hij in Scheveningen. Zijn dagboek wordt bezorgd door Jacques Klöters en zal waarschijnlijk nog dit jaar worden gepubliceerd.
[11 mei 1940]
Ik sloop de Seinpostduin af naar de Haringkade en zou dan maar een ons grove snede gaan kopen bij mijn tabakker doch voor ik in zijn winkel was werd me toegebruld door een Rijksveldwachter dat ik me dekken moest. Ik keek rond maar zag niets wat op een vijand geleek. Toch deed ik wat me bevolen was en ik ging tegen den veilige muur van de Heer Notaris staan en daar snapte ik wat er aan de hand was. Valschermers waren op de daken gedaald en hadden zich zwaar gewapend op enkele zolders verborgen. Onze soldaten lagen gereed om te schieten en er werd geschoten en een der Duitsers moet toen gedood zijn door een zolderraam en enkele dagen moet zijn lijk daar hebben gelegen... zegt men? Dus.... het was waar? Ze waren al binnen ons land en den Haag en Scheveningen en zo roekeloos traden ze op.
Het was nu de tweede dag van de oorlog en nog steeds kon ik maar niet geloven dat er ook maar één Duitser in onze nabijheid was en daar zag ik al op ze schieten. Weer trad er een angstige rust in en het was nu tegen koffietijd. Ik kocht mijn grove snede en een stenen pijp. Ik stopte en had de vrijmoedigheid om op straat een Goudse snurker te gaan lopen roken, iets wat ik voor twee dagen zelfs niet zou hebben overwogen. De mensen kwamen weer naar buiten. Een Schevenings dienstmeisje, sappig en zilt en radijsfris ging een voordeur zemen en spoelen. De postbode bracht de onnozele velletjes rond. Een auto snorde luid-stinkend voorbij en de apotheker met de vijf schoothondjes kwam weer in de war van al die hondenlijntjes, naar buiten. Wat een schatjes, net weggeblazen hoopjes watten. Hoe hield die mijnheer ze uiteen? Bij een nog al dichtbij schot schrokken die diertjes maar weinig. Ze lichtten-pootje tegen vuilnisemmers en keften tegen Sint Bernharders ...die ook veel voorkomen alhier.
Door al die wederwaardigheden kreeg ik trek in een gestoomde makreel en ik wist een winkel waar ze best waren en vet en vers en zó gestoomd. Toen ik mij omwendde en mijn lichaam naar het Noord-Oosten stuurde werd er achter mij geroepen. Ik kijk anders nooit om maar nu kon men niet weten. Een schildwacht wil soms anders dan de voorbijganger. Alle lieden keken om en ook een lelijke juffrouw met kleerhangersschouders en een rode opstoppingsneus maar zij werd niet bedoeld. Het was om mij te doen en twee zwaar gewapende soldaten liepen me na en beduidden me te wenden en terug te komen. Ik deed dit gedwee. Ik moest bij de kapitein komen. Ik moest mee naar de wacht. Ik werd opgebracht. Waarom? Ik? Ome Koos? Ik had mijn ouderwetse vuurwapens nog niet ingeleverd. Ik had wat groenten in blik gekocht. ik had mijn aanwezige jenever nog niet vernietigd.
Ik ging de trap van de wacht op en werd bij de Kapitein toegelaten die ik dadelijk herkende als zijnde de Commandant van een legeronderdeel waarvoor mijn vrouw en ik herhaaldelijk hadden gezongen. Hij keek me onderzoekend aan en zei: "Ik moet u hier houden mijnheer Speenhoff. U wordt er van beschuldigd gisteren avond in uw bovenhuis lichtseinen te hebben gegeven aan de vijand op zee of te land!" Ik antwoordde dat ik toch wel de allerlaatste zou zijn om zoiets afzichtelijks te doen. Ik meende toch zo goed bekend te zijn als Oranjeklant en vaderlander maar gelukkig had ik mijn antwoord dadelijk gereed. "Kapitein ik heb een tachtigjarige zieke in mijn huis en toen die gisteren avond de trap op moest worden geleid heb ik drie maal het licht ontstoken. lk wilde een ongeluk voorkomen. dat is alles!" De Kapitein weifelde en daar ik nog enkele arrestanten zag dacht ik al aan vele uren opsluiting, maar gelukkig was mijn verweer afdoende bevonden en ik kon gaan naar mijn gestoomde makreel...nagestaard door vele Scheveningse burgers en burgeressen waar ik geen kwaad van wil spreken naar die me er toch bij hadden gelapt. Wat overigens hun plicht was. Het was een onderwerpje van den morgen tussen onze donderslagen in. Toch had het anders af kunnen lopen als ik een briefkaart in mijn zak had laten zitten waarin me uit Hamburg werd geschreven dat mijn liedjes al daar in het Duits door een humorist in een der cabarets zouden worden gezongen. Zo een kaart is zeer onschuldig maar in oorlogstijd een bericht uit het land van de vijand is niet zo goed. Ik werd namelijk nauwkeurig gevisiteerd of nagekeken en men vond alleen mijn zilveren sigarenkoker, mijn zo goed als waardeloze portefeuille, mijn versleten zakmes, mijn extra boordenknoopjes, potloodstompje, horloge van zestig jaren oud en een stufje. Ook een stemfluitje van uit de verre dagen dat ik nog mijn gitaar niet stemde, zoals me veertig jaren lang verweten is. lk speelde namelijk altijd op een valse gitaar terwijl ik zulke welgeschoolde oren heb . Maar er moest wat op aan te merken zijn bij zoveel heerlijk succes. Maar het is vergeven . Daar lagen mijn lijfsbezittingen maar een revolver was er niet bij. Ik kon gaan en ik zag in dat in oorlogstijd ïedereen verdacht kán worden.
[11 mei 1940]
Ik sloop de Seinpostduin af naar de Haringkade en zou dan maar een ons grove snede gaan kopen bij mijn tabakker doch voor ik in zijn winkel was werd me toegebruld door een Rijksveldwachter dat ik me dekken moest. Ik keek rond maar zag niets wat op een vijand geleek. Toch deed ik wat me bevolen was en ik ging tegen den veilige muur van de Heer Notaris staan en daar snapte ik wat er aan de hand was. Valschermers waren op de daken gedaald en hadden zich zwaar gewapend op enkele zolders verborgen. Onze soldaten lagen gereed om te schieten en er werd geschoten en een der Duitsers moet toen gedood zijn door een zolderraam en enkele dagen moet zijn lijk daar hebben gelegen... zegt men? Dus.... het was waar? Ze waren al binnen ons land en den Haag en Scheveningen en zo roekeloos traden ze op.
Het was nu de tweede dag van de oorlog en nog steeds kon ik maar niet geloven dat er ook maar één Duitser in onze nabijheid was en daar zag ik al op ze schieten. Weer trad er een angstige rust in en het was nu tegen koffietijd. Ik kocht mijn grove snede en een stenen pijp. Ik stopte en had de vrijmoedigheid om op straat een Goudse snurker te gaan lopen roken, iets wat ik voor twee dagen zelfs niet zou hebben overwogen. De mensen kwamen weer naar buiten. Een Schevenings dienstmeisje, sappig en zilt en radijsfris ging een voordeur zemen en spoelen. De postbode bracht de onnozele velletjes rond. Een auto snorde luid-stinkend voorbij en de apotheker met de vijf schoothondjes kwam weer in de war van al die hondenlijntjes, naar buiten. Wat een schatjes, net weggeblazen hoopjes watten. Hoe hield die mijnheer ze uiteen? Bij een nog al dichtbij schot schrokken die diertjes maar weinig. Ze lichtten-pootje tegen vuilnisemmers en keften tegen Sint Bernharders ...die ook veel voorkomen alhier.
Door al die wederwaardigheden kreeg ik trek in een gestoomde makreel en ik wist een winkel waar ze best waren en vet en vers en zó gestoomd. Toen ik mij omwendde en mijn lichaam naar het Noord-Oosten stuurde werd er achter mij geroepen. Ik kijk anders nooit om maar nu kon men niet weten. Een schildwacht wil soms anders dan de voorbijganger. Alle lieden keken om en ook een lelijke juffrouw met kleerhangersschouders en een rode opstoppingsneus maar zij werd niet bedoeld. Het was om mij te doen en twee zwaar gewapende soldaten liepen me na en beduidden me te wenden en terug te komen. Ik deed dit gedwee. Ik moest bij de kapitein komen. Ik moest mee naar de wacht. Ik werd opgebracht. Waarom? Ik? Ome Koos? Ik had mijn ouderwetse vuurwapens nog niet ingeleverd. Ik had wat groenten in blik gekocht. ik had mijn aanwezige jenever nog niet vernietigd.
Ik ging de trap van de wacht op en werd bij de Kapitein toegelaten die ik dadelijk herkende als zijnde de Commandant van een legeronderdeel waarvoor mijn vrouw en ik herhaaldelijk hadden gezongen. Hij keek me onderzoekend aan en zei: "Ik moet u hier houden mijnheer Speenhoff. U wordt er van beschuldigd gisteren avond in uw bovenhuis lichtseinen te hebben gegeven aan de vijand op zee of te land!" Ik antwoordde dat ik toch wel de allerlaatste zou zijn om zoiets afzichtelijks te doen. Ik meende toch zo goed bekend te zijn als Oranjeklant en vaderlander maar gelukkig had ik mijn antwoord dadelijk gereed. "Kapitein ik heb een tachtigjarige zieke in mijn huis en toen die gisteren avond de trap op moest worden geleid heb ik drie maal het licht ontstoken. lk wilde een ongeluk voorkomen. dat is alles!" De Kapitein weifelde en daar ik nog enkele arrestanten zag dacht ik al aan vele uren opsluiting, maar gelukkig was mijn verweer afdoende bevonden en ik kon gaan naar mijn gestoomde makreel...nagestaard door vele Scheveningse burgers en burgeressen waar ik geen kwaad van wil spreken naar die me er toch bij hadden gelapt. Wat overigens hun plicht was. Het was een onderwerpje van den morgen tussen onze donderslagen in. Toch had het anders af kunnen lopen als ik een briefkaart in mijn zak had laten zitten waarin me uit Hamburg werd geschreven dat mijn liedjes al daar in het Duits door een humorist in een der cabarets zouden worden gezongen. Zo een kaart is zeer onschuldig maar in oorlogstijd een bericht uit het land van de vijand is niet zo goed. Ik werd namelijk nauwkeurig gevisiteerd of nagekeken en men vond alleen mijn zilveren sigarenkoker, mijn zo goed als waardeloze portefeuille, mijn versleten zakmes, mijn extra boordenknoopjes, potloodstompje, horloge van zestig jaren oud en een stufje. Ook een stemfluitje van uit de verre dagen dat ik nog mijn gitaar niet stemde, zoals me veertig jaren lang verweten is. lk speelde namelijk altijd op een valse gitaar terwijl ik zulke welgeschoolde oren heb . Maar er moest wat op aan te merken zijn bij zoveel heerlijk succes. Maar het is vergeven . Daar lagen mijn lijfsbezittingen maar een revolver was er niet bij. Ik kon gaan en ik zag in dat in oorlogstijd ïedereen verdacht kán worden.
maandag 9 mei 2022
Annie Romein-Verschoor • 10 mei 1940
• Annie Romein-Verschoor (1895-1978) was een bekende geschiedkundige, net als haar (nog bekendere) man Jan. In Omzien in verwondering heeft ze haar herinneringen neergeschreven: “halve eeuw sociale en culturele geschiedenis van Nederland, en tegelijk een intellectueel en emotioneel zelfportret”.
[10 mei 1940]
Het waren de mooiste meidagen die we ooit gekend hebben. Het was nog niet helemaal licht die ochtend van de tiende, toen de kinderen de trap af kwamen rennen: ‘Het is begonnen! Schiphol staat in brand!’ Ik probeerde Jan, die heel vast sliep, wakker te maken; hij zei afwezig iets van ‘onzin’ en sliep door. In de vier gespannen dagen die volgden heb ik dat wegduiken in de slaap meer gezien, ook bij mezelf: ik ging ‘s avonds doodmoe, radeloos en overwakker naar bed, tuimelde het volgende ogenblik weg in een loodzware slaap, maar toch niet zo vast als Jan en de kinderen, tot wie bij open ramen de gillende sirene op de Wolkenkrabber aan de overkant niet doordrong. Ik werd dan heel vroeg in de ochtend wakker en dan was er geen slapen meer bij.
Wij gingen naar boven en staarden over de huizen heen naar de rook en de vlammen van het brandende Schiphol tegen de verblekende horizon. [...] Vier stralende voorjaarsdagen; zelfs in de Alkmaarse Hout na een regenbui hadden de lijsters nooit zo parelend gezongen als nu in de jonge lindebomen op het Victorieplein, als ik nu vanaf vier uur wakker lag, wachtend op het luchtalarm. Vier stralende voorjaarsdagen, waarin je van het: ‘wat moeten we doen, dóén’ snel afzakte naar de paniek van het: ‘wat moeten we beginnen.’
[10 mei 1940]
Het waren de mooiste meidagen die we ooit gekend hebben. Het was nog niet helemaal licht die ochtend van de tiende, toen de kinderen de trap af kwamen rennen: ‘Het is begonnen! Schiphol staat in brand!’ Ik probeerde Jan, die heel vast sliep, wakker te maken; hij zei afwezig iets van ‘onzin’ en sliep door. In de vier gespannen dagen die volgden heb ik dat wegduiken in de slaap meer gezien, ook bij mezelf: ik ging ‘s avonds doodmoe, radeloos en overwakker naar bed, tuimelde het volgende ogenblik weg in een loodzware slaap, maar toch niet zo vast als Jan en de kinderen, tot wie bij open ramen de gillende sirene op de Wolkenkrabber aan de overkant niet doordrong. Ik werd dan heel vroeg in de ochtend wakker en dan was er geen slapen meer bij.
Wij gingen naar boven en staarden over de huizen heen naar de rook en de vlammen van het brandende Schiphol tegen de verblekende horizon. [...] Vier stralende voorjaarsdagen; zelfs in de Alkmaarse Hout na een regenbui hadden de lijsters nooit zo parelend gezongen als nu in de jonge lindebomen op het Victorieplein, als ik nu vanaf vier uur wakker lag, wachtend op het luchtalarm. Vier stralende voorjaarsdagen, waarin je van het: ‘wat moeten we doen, dóén’ snel afzakte naar de paniek van het: ‘wat moeten we beginnen.’
zondag 8 mei 2022
Frederik van Eeden • 9 mei 1896
• Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. In mei 1896 nam hij de zeer aan lager wal geraakte Willem Kloos in huis (zie ook onderaan).
zaterdag 2 mei
[...] De begrafenis van Gine was in het geheel niet luguber. Ik vind niets eigenlijk luguber meer. Ik heb tegen Kloos' komst** opgezien, en er slecht van gedroomd. Nu is 't weer mogelijk dat hij niet komt. En ik voel dat ik kalm, rustig, recht ga. Ik heb niet veel gewerkt de laatste dagen.
zaterdag 9 mei
Veel warmer, de laatste dagen, mooi Mei-weer. Het is nu bijna groen. De eiken beginnen. Maar droog. N.wind. ▫ Sinds gister is Kloos hier. Ik ben er zeer bezwaard onder geweest, maar nu gaat het weer. Hij zelf is zeer goed en geschikt, luistert naar allen raad, en behalve een zwakheid van zijn geheugen is zijn geest en zijn gedrag normaal. Maar ik was er onrustig over en bezwaard en sliep slecht. God geve mij sterkte. Het is maar net wat ik houden kan. Het doet hem merkbaar goed. Maar de arme Ada is er erg zenuwachtig onder.
zaterdag 16 mei
Sinds een paar dagen weer koud, vandaag grijs en grimmig, en dor, in weken geen regen. ▫ Het gaat goed met Kloos. Hij wordt veel beter en is nagenoeg normaal. Maar nu voorzie ik juist de moeielijkheden, omdat ik prikkelbaar zou kunnen worden. Martha en hij schieten goed op, maar daarin is een versterking van beider laxheid, die ik vrees.
woensdag 27 mei
N.wind, droog, stoffig. Het is maar een paar dagen zacht en stil geweest. Meestal koud, harde N.wind en droog. ▫ Eergister at B. hier, maar het ging niet goed. 23 Mei heb ik er heen gevietst en lief gewandeld, bij de offerplaats. 's Avonds gingen wij met Ada en Kloos naar Valkeveen theedrinken. Het was een mooie avond. Ada is nu weg. Ik werk weer wat aan Lioba, dat moet nu af. Het gaat met Kloos goed, ik heb geen moeite. [...]
3 juni
[...] Kloos maakt het goed. Hij verveelt me met zijn gerijmel en er is maar weinig moois of stichtelijks in zijn omgang. Maar het gaat goed, ik ben rustig en gemakkelijk, ofschoon gereserveerd. [...]
8 juni
[...] Zaterdag was frle Sandberg hier, een mooi meisje, wat dweeperig en jong. Vereerster van Van Deyssel en Kloos, een van dat spoedig mee te sleepen soort dat al veel kwaad gesticht heeft. Kloos en ik wandelden met haar naar Hilversum. [...]
30 juni
[...] Martha is naar Haarlem. Ik voel hypochonder en verlaten. Kloos heeft gister gedronken. Ik merkte het dadelijk en hij verraadde zich naïef weg. Toen is hij heel deemoedig geworden, en ik heb nu nog meer prestige. Maar het is ook griezelig.
O wat verlang ik naar de zee en naar eenzaam zomerleven zooals vroeger.
donderdag 13 juli
[...] Kloos is goed en ik wen zeer aan hem.
zondag 16 augustus
[...] Kloos gelukkig goed gebleven. Hij is vervuld van zijn bekroning. Ik had het mij vooruit voorgesteld dat het zoo zijn zou, en ik ben blij dat het zoo gegaan is. Het is het beste, en helpt mij zeer, door den goeden invloed op Kloos.
zondag 13 september
[...] Martha heeft Kloos gister scherp de waarheid gezegd over zijn leelijke verzen, want hij doet soms zoo irritant alsof hij zichzelf niets te verwijten heeft. Toen trok hij zich dat sterk aan, en is er nu nog stil van. Dat is een goed teeken.
zondag 4 oktober
[...] Kloos is bij Linn. Het gaat goed.***
** Vanuit Paviljoen 3 wordt Kloos overgebracht naar het krankzinnigengesticht in Utrecht. ‘Het is volstrekt nog geen waanzin,’ is dan de diagnose van Van Eeden, ‘maar excessief wantrouwen, zoals altijd in zijn karakter lag.’ Na een halfjaar verpleging komt Van Eeden met de verrassende mededeling dat hij Kloos wel bij zich in huis wil nemen. Zo arriveert Kloos op 9 mei 1896, drie dagen na zijn zevenendertigste verjaardag, bij de Van Eedens op villa Dennekamp in Bussum, voorzien van de schriftelijke belofte niet meer te drinken. ‘Ik help hem vooral uit medelijden, omdat hij er mij om gesmeekt heeft en ieder ander hem in den steek liet, maar van een diep inzicht of begrip van wat hij gedaan heeft merk ik niet veel. Hij heeft nog altijd maar een zorg, zijn eigen figuur op te houden, zijn eigen houding te idealiseren als die van de grooten, sterken martelaar. En als men zijn oude, zelfs zijn beste verzen overleest met kennis van zaken, vindt men die neiging overal terug. Uit gevallen waarin hij zelf een kleine en abominabele rol heeft gespeeld, maakt hij plechtige sonnetten met zichzelf als tragische figuur,’ smaalt Van Eeden.
*** Na vijf maanden stopt de arts met de behandeling van zijn patiënt en verhuist Kloos naar Villa Parkzicht, een pension in de buurt van de Van Eedens. Vandaaruit begint Kloos het verlaten nest te bevuilen, zijn ‘excessief wantrouwen’ richt zich nu op de Gooise arts zelf. Van Eeden moet uit het roddelcircuit vernemen hoe Kloos rondstrooit dat diens bekommernis om hem ‘niets anders was als een aanloop om een verschrikkelijke wraak op hem te nemen’.
• Frans Oerlemans en Peter Janzen in De parelduiker.
zaterdag 2 mei
[...] De begrafenis van Gine was in het geheel niet luguber. Ik vind niets eigenlijk luguber meer. Ik heb tegen Kloos' komst** opgezien, en er slecht van gedroomd. Nu is 't weer mogelijk dat hij niet komt. En ik voel dat ik kalm, rustig, recht ga. Ik heb niet veel gewerkt de laatste dagen.
zaterdag 9 mei
Veel warmer, de laatste dagen, mooi Mei-weer. Het is nu bijna groen. De eiken beginnen. Maar droog. N.wind. ▫ Sinds gister is Kloos hier. Ik ben er zeer bezwaard onder geweest, maar nu gaat het weer. Hij zelf is zeer goed en geschikt, luistert naar allen raad, en behalve een zwakheid van zijn geheugen is zijn geest en zijn gedrag normaal. Maar ik was er onrustig over en bezwaard en sliep slecht. God geve mij sterkte. Het is maar net wat ik houden kan. Het doet hem merkbaar goed. Maar de arme Ada is er erg zenuwachtig onder.
zaterdag 16 mei
Sinds een paar dagen weer koud, vandaag grijs en grimmig, en dor, in weken geen regen. ▫ Het gaat goed met Kloos. Hij wordt veel beter en is nagenoeg normaal. Maar nu voorzie ik juist de moeielijkheden, omdat ik prikkelbaar zou kunnen worden. Martha en hij schieten goed op, maar daarin is een versterking van beider laxheid, die ik vrees.
woensdag 27 mei
N.wind, droog, stoffig. Het is maar een paar dagen zacht en stil geweest. Meestal koud, harde N.wind en droog. ▫ Eergister at B. hier, maar het ging niet goed. 23 Mei heb ik er heen gevietst en lief gewandeld, bij de offerplaats. 's Avonds gingen wij met Ada en Kloos naar Valkeveen theedrinken. Het was een mooie avond. Ada is nu weg. Ik werk weer wat aan Lioba, dat moet nu af. Het gaat met Kloos goed, ik heb geen moeite. [...]
3 juni
[...] Kloos maakt het goed. Hij verveelt me met zijn gerijmel en er is maar weinig moois of stichtelijks in zijn omgang. Maar het gaat goed, ik ben rustig en gemakkelijk, ofschoon gereserveerd. [...]
8 juni
[...] Zaterdag was frle Sandberg hier, een mooi meisje, wat dweeperig en jong. Vereerster van Van Deyssel en Kloos, een van dat spoedig mee te sleepen soort dat al veel kwaad gesticht heeft. Kloos en ik wandelden met haar naar Hilversum. [...]
30 juni
[...] Martha is naar Haarlem. Ik voel hypochonder en verlaten. Kloos heeft gister gedronken. Ik merkte het dadelijk en hij verraadde zich naïef weg. Toen is hij heel deemoedig geworden, en ik heb nu nog meer prestige. Maar het is ook griezelig.
O wat verlang ik naar de zee en naar eenzaam zomerleven zooals vroeger.
donderdag 13 juli
[...] Kloos is goed en ik wen zeer aan hem.
zondag 16 augustus
[...] Kloos gelukkig goed gebleven. Hij is vervuld van zijn bekroning. Ik had het mij vooruit voorgesteld dat het zoo zijn zou, en ik ben blij dat het zoo gegaan is. Het is het beste, en helpt mij zeer, door den goeden invloed op Kloos.
zondag 13 september
[...] Martha heeft Kloos gister scherp de waarheid gezegd over zijn leelijke verzen, want hij doet soms zoo irritant alsof hij zichzelf niets te verwijten heeft. Toen trok hij zich dat sterk aan, en is er nu nog stil van. Dat is een goed teeken.
zondag 4 oktober
[...] Kloos is bij Linn. Het gaat goed.***
** Vanuit Paviljoen 3 wordt Kloos overgebracht naar het krankzinnigengesticht in Utrecht. ‘Het is volstrekt nog geen waanzin,’ is dan de diagnose van Van Eeden, ‘maar excessief wantrouwen, zoals altijd in zijn karakter lag.’ Na een halfjaar verpleging komt Van Eeden met de verrassende mededeling dat hij Kloos wel bij zich in huis wil nemen. Zo arriveert Kloos op 9 mei 1896, drie dagen na zijn zevenendertigste verjaardag, bij de Van Eedens op villa Dennekamp in Bussum, voorzien van de schriftelijke belofte niet meer te drinken. ‘Ik help hem vooral uit medelijden, omdat hij er mij om gesmeekt heeft en ieder ander hem in den steek liet, maar van een diep inzicht of begrip van wat hij gedaan heeft merk ik niet veel. Hij heeft nog altijd maar een zorg, zijn eigen figuur op te houden, zijn eigen houding te idealiseren als die van de grooten, sterken martelaar. En als men zijn oude, zelfs zijn beste verzen overleest met kennis van zaken, vindt men die neiging overal terug. Uit gevallen waarin hij zelf een kleine en abominabele rol heeft gespeeld, maakt hij plechtige sonnetten met zichzelf als tragische figuur,’ smaalt Van Eeden.
*** Na vijf maanden stopt de arts met de behandeling van zijn patiënt en verhuist Kloos naar Villa Parkzicht, een pension in de buurt van de Van Eedens. Vandaaruit begint Kloos het verlaten nest te bevuilen, zijn ‘excessief wantrouwen’ richt zich nu op de Gooise arts zelf. Van Eeden moet uit het roddelcircuit vernemen hoe Kloos rondstrooit dat diens bekommernis om hem ‘niets anders was als een aanloop om een verschrikkelijke wraak op hem te nemen’.
• Frans Oerlemans en Peter Janzen in De parelduiker.
Trui Thöne • 8 mei 1915
• De Nederlandse Trui Thöne (1893-1980) was tijdens WO I een "jonge vrouw uit een gegoede familie" en hield gedurende een deel van de oorlog een dagboek bij. In 1930 keek ze nog een keer terug op het dagboek
Zaterdag, 1 Mei 1915
Vanmorgen stond er in de Courant dat er van de mooie lakenhal in Yperen, na het laatste bombardement niets meer is blijven staan. ’t Is niet te verdragen, de ellendelingen. Ze mochten wel eens bedenken: ‘Si l’on ne peut pas créer, il ne faut pas détruire’ voor ze hun handen aan de oude kunst slaan. De Duitschers zijn gemeene varkens, ik kan niet uitstaan dat Jan L. Duitsch geworden is.
Zaterdag, 8 Mei 1915
Vandaag hebben de Duitschers de ‘Lusitania’ in den grond geboord met vele Amerikanen aan boord. Ze worden nu stapel gek.
Woensdag, 12 Mei 1915
W. houdt zich pro Duitsch. En eigenlijk kan het ook best zijn, dat hij het werkelijk is. Zooals Vader zegt is het een typische karaktertrek, sommige menschen worden pro Duitsch geboren, hebben de neiging alles van dien kant te beschouwen en blijven dan ook standvastig pro Duitsch.
Woensdag, 19 Mei 1915
Er kwam vandaag een Belgisch meisje naaien; een vluchteling, snoezig meisje.
Donderdag, 20 Mei 1915
We kregen een gezellige brief van Geen. Ze heeft inkwartiering van een kapitein Van Moorsel. Heel toevallig woont hij in ’t gewoone leven, naast de familie v.d.K. in Den Bosch. Hij is katholiek, militair en last, but not least pro Duitsch! Drie dingen die Willem niet zetten kan en toch schieten ze best op, dat proveert sterk voor den man!
Zaterdag, 29 Mei 1915
’t Is vreeselijk zooveel geld er in Nederland verdiend wordt in deze tijd. Een Rotterdammer had gezegd: ik schaam me zooveel als ik verdien. En Rotterdammers zijn nogal aan sommen gewend. Een ander zei: ik heb van het ’t jaar f 2 000.000,-- meer verdiend dan verleden jaar om dezen tijd.
Zaterdag, 1 Mei 1915
Vanmorgen stond er in de Courant dat er van de mooie lakenhal in Yperen, na het laatste bombardement niets meer is blijven staan. ’t Is niet te verdragen, de ellendelingen. Ze mochten wel eens bedenken: ‘Si l’on ne peut pas créer, il ne faut pas détruire’ voor ze hun handen aan de oude kunst slaan. De Duitschers zijn gemeene varkens, ik kan niet uitstaan dat Jan L. Duitsch geworden is.
Zaterdag, 8 Mei 1915
Vandaag hebben de Duitschers de ‘Lusitania’ in den grond geboord met vele Amerikanen aan boord. Ze worden nu stapel gek.
Woensdag, 12 Mei 1915
W. houdt zich pro Duitsch. En eigenlijk kan het ook best zijn, dat hij het werkelijk is. Zooals Vader zegt is het een typische karaktertrek, sommige menschen worden pro Duitsch geboren, hebben de neiging alles van dien kant te beschouwen en blijven dan ook standvastig pro Duitsch.
Woensdag, 19 Mei 1915
Er kwam vandaag een Belgisch meisje naaien; een vluchteling, snoezig meisje.
Donderdag, 20 Mei 1915
We kregen een gezellige brief van Geen. Ze heeft inkwartiering van een kapitein Van Moorsel. Heel toevallig woont hij in ’t gewoone leven, naast de familie v.d.K. in Den Bosch. Hij is katholiek, militair en last, but not least pro Duitsch! Drie dingen die Willem niet zetten kan en toch schieten ze best op, dat proveert sterk voor den man!
Zaterdag, 29 Mei 1915
’t Is vreeselijk zooveel geld er in Nederland verdiend wordt in deze tijd. Een Rotterdammer had gezegd: ik schaam me zooveel als ik verdien. En Rotterdammers zijn nogal aan sommen gewend. Een ander zei: ik heb van het ’t jaar f 2 000.000,-- meer verdiend dan verleden jaar om dezen tijd.
vrijdag 6 mei 2022
Sjaak Vugts • 7 mei 1940
• Soldaat Sjaak Vugts (1920-?) uit Den Bosch, gelegerd bij Prattenburg in de buurt van Veenendaal. Uit het pas verschenen De meidagen van 1940, samengesteld uit fragmenten uit brieven en dagboeken, die samen een beeld geven van mei 1940. Samengesteld door Luuc Kooijmans.
'Na de middag toch heel gezellig doorgebracht te hebben met Annie, moest ik spoedig weer vertrekken. Mijn ouders met de hond Clara brachten ons beiden naar het station en op het perron ontmoetten wij soldaat Gerard van Huiten uit Waalwijk, die vertelde dat ook zijn verlof plotseling ingetrokken was. Even mijn ouders voorgesteld en gezamenlijk gewacht op de trein. De trein vanuit Den Bosch voor de richting Nijmegen waarmee Annie zou vertrekken had enige vertraging, om 22.22 uur in plaats van 22.09 uur. Het was erg druk, overal vol met militairen en alle rangen waren vertegenwoordigd. Daar liep de trein binnen en moesten we afscheid nemen, wat voor velen erg emotioneel was, huilende moeders en verloofdes en we hoopten maar op een spoedig weerzien.'
donderdag 5 mei 2022
Ruth Andreas-Friedrich • 6 mei 1945
• Ruth Andreas-Friedrich (1901-1977) zat in de Tweede Wereldoorlog in het Duitse verzet. Haar dagboek uit die tijd is vertaald (door B. Mackenzie) als Berlijns dagboek 1938-1948.
Zondag, 6 mei 1945
Frank en ik wagen de eerste uitval naar de omliggende voorsteden. Er heerst paniek in de stad. Ontsteltenis en wanhopige ontzetting. Waar we komen, vinden we dezelfde ellende. Roof, plundering, geweld. Met onbeheerste begerigheid heeft het leger van onze overwinnaars zich op de Berlijnse vrouwen gestort. We bezoeken Hannelore Thiele, Heikes vriendin en klasgenote. Ineengedoken zit ze op haar bank. Ze kijkt nauwelijks op, als we de kamer binnenkomen. 'Ik maak er een eind aan,' huilt ze. 'Je kunt toch zo niet leven.' - 'Was het werkelijk zo erg,' vraag ik voorzichtig. Ze kijkt me zielig aan. 'Zeven,' zegt ze met vertrokken mond. 'Zeven achter elkaar. Als beesten.'
In Klein-Machnow woont Inge Zaun. Ze is achttien jaar en wist niets van de liefde. Nu weet ze alles. In zestigvoudige herhaling. 'Hoe moet je je dan verdedigen?' meent ze onverschillig, bijna afgestompt. 'Als ze op de deur beuken en zinloos om zich heen schieten. Elke nacht nieuwe, elke nacht andere. Toen ze me de eerste keer onder handen namen en vader dwongen om toe te kijken, dacht ik dat ik stierf. Later...,' ze maakt een matte beweging met haar hand. 'Sinds hun kapitein een verhouding met me heeft, is het er gelukkig nog maar een. Hij luistert naar me en maakt, dat ze de meisjes met rust laten.' Vier jaar lang heeft Goebbels ons verteld, dat de Russen ons verkrachten zouden. Dat ze zouden schenden en plunderen, moorden en brandschatten. Gruwelpropaganda! zeiden we verontwaardigd en vestigden onze hoop op de geallieerde bevrijders. We willen nu niet teleurgesteld zijn. We zouden het niet kunnen verdragen, dat Goebbels gelijk kreeg. Twaalf jaar waren we anti. Eens moet je ook 'pro' kunnen zijn. Als ons dat nu niet lukt...
'Ze onteren onze dochters, ze verkrachten onze vrouwen,' zeggen de mannen. Je hoort over niets anders praten in de stad. Er zit een sfeer van zelfmoord in de lucht. Men verstopt de meisjes in de hanebalken, graaft ze in kolenhopen in en vermomt ze als oude vrouwen. Bijna geen van hen slaapt waar ze thuishoort. 'Eer verloren, alles verloren,' zegt een geschokte vader en drukt zijn twaalf maal onteerde dochter een strop in de hand. Gehoorzaam gaat ze weg en hangt zich op aan het dichtstbijzijnde vensterkruis. 'Wanneer ze jullie onteren, blijft jullie niets anders over dan de dood,' verklaarde twee dagen voor de ineenstorting de lerares van een meisjesklas. Meer dan de helft van de leerlingen trekt de consequenties en verdrinkt zich. Eer verloren, alles verloren. - 'Frank,' vraag ik vertwijfeld. 'Begrijp je dat allemaal?' Hij schudt het hoofd. 'Maar we moeten het begrijpen. Als we het niet begrijpen, houdt voor ons de toekomst op te bestaan, nog voor ze begonnen is.' Weinig spraakzaam wandelen we door de straten.
Thuis zijn intussen gasten aangekomen. Iedereen wil zien, wie er nog leeft. We horen de eerste boodschappen van Flamm en Wald. Flamm is met zijn beschermelingen goed door de laatste dagen heen gekomen. Ook Wald is in leven. Hoe zou het toch met de andere leden van de groep zijn? In telegramstijl wisselen we laatste berichten uit. Sinds gisteren wapenstilstand, gevechten alleen nog in Praag. Hitler dood aan hersenbloeding. Nog altijd leven we van geruchten.
Nauwelijks zijn we naar bed of we worden opgeschrikt door lawaai. 'Russen in huis,' wordt er in het trappenhuis geschreeuwd. We schieten in de kleren. Andrik loopt naar buiten. Na vijf minuten is hij er weer. 'Ze wilden plunderen,' lacht hij tevreden. 'Ik heb ze een uitbrander gegeven. Ga er liever op uit en haal fietsen voor ons,' heb ik tegen ze gezegd. 'Hoe moeten wij naar ons werk, als jullie kameraden onze fietsen afpakken.' - 'Pasjalstje,' zeiden ze. 'Tot uw dienst.' Maakten rechtsomkeert en trokken af.' - Voor wie ze als gevaarlijk beschouwt, worden ze gevaarlijk, denk ik. Andrik taxeert ze op de juiste manier.
Zondag, 6 mei 1945
Frank en ik wagen de eerste uitval naar de omliggende voorsteden. Er heerst paniek in de stad. Ontsteltenis en wanhopige ontzetting. Waar we komen, vinden we dezelfde ellende. Roof, plundering, geweld. Met onbeheerste begerigheid heeft het leger van onze overwinnaars zich op de Berlijnse vrouwen gestort. We bezoeken Hannelore Thiele, Heikes vriendin en klasgenote. Ineengedoken zit ze op haar bank. Ze kijkt nauwelijks op, als we de kamer binnenkomen. 'Ik maak er een eind aan,' huilt ze. 'Je kunt toch zo niet leven.' - 'Was het werkelijk zo erg,' vraag ik voorzichtig. Ze kijkt me zielig aan. 'Zeven,' zegt ze met vertrokken mond. 'Zeven achter elkaar. Als beesten.'
In Klein-Machnow woont Inge Zaun. Ze is achttien jaar en wist niets van de liefde. Nu weet ze alles. In zestigvoudige herhaling. 'Hoe moet je je dan verdedigen?' meent ze onverschillig, bijna afgestompt. 'Als ze op de deur beuken en zinloos om zich heen schieten. Elke nacht nieuwe, elke nacht andere. Toen ze me de eerste keer onder handen namen en vader dwongen om toe te kijken, dacht ik dat ik stierf. Later...,' ze maakt een matte beweging met haar hand. 'Sinds hun kapitein een verhouding met me heeft, is het er gelukkig nog maar een. Hij luistert naar me en maakt, dat ze de meisjes met rust laten.' Vier jaar lang heeft Goebbels ons verteld, dat de Russen ons verkrachten zouden. Dat ze zouden schenden en plunderen, moorden en brandschatten. Gruwelpropaganda! zeiden we verontwaardigd en vestigden onze hoop op de geallieerde bevrijders. We willen nu niet teleurgesteld zijn. We zouden het niet kunnen verdragen, dat Goebbels gelijk kreeg. Twaalf jaar waren we anti. Eens moet je ook 'pro' kunnen zijn. Als ons dat nu niet lukt...
'Ze onteren onze dochters, ze verkrachten onze vrouwen,' zeggen de mannen. Je hoort over niets anders praten in de stad. Er zit een sfeer van zelfmoord in de lucht. Men verstopt de meisjes in de hanebalken, graaft ze in kolenhopen in en vermomt ze als oude vrouwen. Bijna geen van hen slaapt waar ze thuishoort. 'Eer verloren, alles verloren,' zegt een geschokte vader en drukt zijn twaalf maal onteerde dochter een strop in de hand. Gehoorzaam gaat ze weg en hangt zich op aan het dichtstbijzijnde vensterkruis. 'Wanneer ze jullie onteren, blijft jullie niets anders over dan de dood,' verklaarde twee dagen voor de ineenstorting de lerares van een meisjesklas. Meer dan de helft van de leerlingen trekt de consequenties en verdrinkt zich. Eer verloren, alles verloren. - 'Frank,' vraag ik vertwijfeld. 'Begrijp je dat allemaal?' Hij schudt het hoofd. 'Maar we moeten het begrijpen. Als we het niet begrijpen, houdt voor ons de toekomst op te bestaan, nog voor ze begonnen is.' Weinig spraakzaam wandelen we door de straten.
Thuis zijn intussen gasten aangekomen. Iedereen wil zien, wie er nog leeft. We horen de eerste boodschappen van Flamm en Wald. Flamm is met zijn beschermelingen goed door de laatste dagen heen gekomen. Ook Wald is in leven. Hoe zou het toch met de andere leden van de groep zijn? In telegramstijl wisselen we laatste berichten uit. Sinds gisteren wapenstilstand, gevechten alleen nog in Praag. Hitler dood aan hersenbloeding. Nog altijd leven we van geruchten.
Nauwelijks zijn we naar bed of we worden opgeschrikt door lawaai. 'Russen in huis,' wordt er in het trappenhuis geschreeuwd. We schieten in de kleren. Andrik loopt naar buiten. Na vijf minuten is hij er weer. 'Ze wilden plunderen,' lacht hij tevreden. 'Ik heb ze een uitbrander gegeven. Ga er liever op uit en haal fietsen voor ons,' heb ik tegen ze gezegd. 'Hoe moeten wij naar ons werk, als jullie kameraden onze fietsen afpakken.' - 'Pasjalstje,' zeiden ze. 'Tot uw dienst.' Maakten rechtsomkeert en trokken af.' - Voor wie ze als gevaarlijk beschouwt, worden ze gevaarlijk, denk ik. Andrik taxeert ze op de juiste manier.
woensdag 4 mei 2022
Marie Bashkirtseff • 5 mei 1884
• Marie Bashkirtseff (1858-1884) was een Oekraïense schilderes, die na haar dood — ze overleed aan tbc — vooral bekend is geworden door haar dagboek, dat als Waarom zou ik liegen in het Nederlands vertaald is (door Marianne Kaas).
Maandag 5 mei. – Sterven, een woord dat je gemakkelijk zegt en opschrijft; maar bedenken, geloven dat je spoedig doodgaat? Geloof ik het werkelijk? Nee, maar ik vrees het.
Het heeft geen zin verstoppertje te spelen, ik heb tering. De rechterlong is zwaar aangetast en de linker begint het laatste jaar enigszins aangetast te raken. – De twee kanten. – Enfin, met een andere bouw zou ik bijna mager zijn. Ik ben ronder dan de meeste jonge meisjes, dat is duidelijk, maar ik ben niet zoals vroeger. Een jaar geleden was ik nog subliem, zonder vet of gezet te zijn; nu zijn de armen niet stevig meer, en van boven, naar de schouders toe, voel je het bot in plaats van de fraaie ronding van een welgevormde schouder te zien. Elke ochtend als ik een bad neem bekijk ik mezelf. De heupen zijn nog mooi, maar de spieren van de knie beginnen zichtbaar te worden. Op de benen is niets aan te merken. Enfin, ik heb een ziekte en dat is onomkeerbaar. Maar doe er dan wat aan, onzalig wicht! Maar dat doe ik al en grondig ook. Ik heb mijn boezem aan twee kanten verbrand, vier maanden lang zal ik geen decolleté kunnen dragen. Op gezette tijden zal ik die verbrandingen moeten herhalen, om te kunnen slapen. Van genezen is geen sprake, het lijkt of ik het te somber voorstel; maar nee, het is gewoon waar. Maar nog afgezien van de verbrandingen zijn er nog zoveel andere dingen! Ik doe ze allemaal. Levertraan, arsenicum, geitenmelk. Ze hebben een geit voor me gekocht.
Ik zal mijn leven rekken, kortom, maar ik ben verloren.
Ik heb dan ook te veel kwellingen te verduren gehad. Dat wordt mijn dood, dat is logisch, maar het is vreselijk.
Er zijn zoveel interessante dingen in het leven! De boeken die je kunt lezen alleen al.
Zojuist is me de complete Zola bezorgd, de complete Renan en een paar delen Taine. [...]
En de schilderkunst?
Als ik het daarover ga hebben, zou ik graag willen geloven in een Onze Lieve Heer die ingrijpt, zodat alles op zijn pootjes terechtkomt!
Maandag 5 mei. – Sterven, een woord dat je gemakkelijk zegt en opschrijft; maar bedenken, geloven dat je spoedig doodgaat? Geloof ik het werkelijk? Nee, maar ik vrees het.
Het heeft geen zin verstoppertje te spelen, ik heb tering. De rechterlong is zwaar aangetast en de linker begint het laatste jaar enigszins aangetast te raken. – De twee kanten. – Enfin, met een andere bouw zou ik bijna mager zijn. Ik ben ronder dan de meeste jonge meisjes, dat is duidelijk, maar ik ben niet zoals vroeger. Een jaar geleden was ik nog subliem, zonder vet of gezet te zijn; nu zijn de armen niet stevig meer, en van boven, naar de schouders toe, voel je het bot in plaats van de fraaie ronding van een welgevormde schouder te zien. Elke ochtend als ik een bad neem bekijk ik mezelf. De heupen zijn nog mooi, maar de spieren van de knie beginnen zichtbaar te worden. Op de benen is niets aan te merken. Enfin, ik heb een ziekte en dat is onomkeerbaar. Maar doe er dan wat aan, onzalig wicht! Maar dat doe ik al en grondig ook. Ik heb mijn boezem aan twee kanten verbrand, vier maanden lang zal ik geen decolleté kunnen dragen. Op gezette tijden zal ik die verbrandingen moeten herhalen, om te kunnen slapen. Van genezen is geen sprake, het lijkt of ik het te somber voorstel; maar nee, het is gewoon waar. Maar nog afgezien van de verbrandingen zijn er nog zoveel andere dingen! Ik doe ze allemaal. Levertraan, arsenicum, geitenmelk. Ze hebben een geit voor me gekocht.
Ik zal mijn leven rekken, kortom, maar ik ben verloren.
Ik heb dan ook te veel kwellingen te verduren gehad. Dat wordt mijn dood, dat is logisch, maar het is vreselijk.
Er zijn zoveel interessante dingen in het leven! De boeken die je kunt lezen alleen al.
Zojuist is me de complete Zola bezorgd, de complete Renan en een paar delen Taine. [...]
En de schilderkunst?
Als ik het daarover ga hebben, zou ik graag willen geloven in een Onze Lieve Heer die ingrijpt, zodat alles op zijn pootjes terechtkomt!
dinsdag 3 mei 2022
Franz Kafka • 4 mei 1913
• Franz Kafka (1883-1924) was een Tsjechische schrijver. Zijn dagboeken 1910-1923 zijn in het Nederlands vertaald door Nini Brunt.
3 mei. De verschrikkelijke onzekerheid van mijn innerlijk bestaan.
Hoe ik mijn vest losknoop om meneer B. mijn eczeem te laten zien. Hoe ik hem naar een andere kamer wenk.
De echtgenoot is door een paal - men weet niet waar die vandaan kwam - van achteren geraakt, op de grond geworpen en doorboord. Op de grond liggend klaagt hij met opgeheven hoofd en uitgestrekte armen. Later kan hij ook al een ogenblik wankelend opstaan. Hij weet niets anders te vertellen dan hoe hij getroffen werd en toont zo ongeveer de richting waaruit volgens hem de paal is gekomen. Die verhalen, die altijd hetzelfde zijn, maken zijn vrouw al moe, vooral daar de man altijd weer een andere richting aangeeft.
4 mei. Voortdurend het beeld van een breed slagersmes, dat heel snel en met mechanische regelmaat van opzij in mij dringt en heel dunne dwarse plakken lossnijdt, die door het snelle werken bijna opgerold wegvliegen.
Vroeg in de morgen, de straten waren wijd en zijd nog leeg, opende een man, op blote voeten en alleen in een nachthemd en broek gekleed, de deur van een grote huurkazerne in de hoofdstraat. Hij hield de beide deurvleugels vast en ademde diep. 'Ellende, vervloekte ellende,' zei hij en keek schijnbaar rustig eerst de straat in en toen over een paar huizen heen.
Wanhoop dus ook uit deze richting. Nergens verwelkomd.
3 mei. De verschrikkelijke onzekerheid van mijn innerlijk bestaan.
Hoe ik mijn vest losknoop om meneer B. mijn eczeem te laten zien. Hoe ik hem naar een andere kamer wenk.
De echtgenoot is door een paal - men weet niet waar die vandaan kwam - van achteren geraakt, op de grond geworpen en doorboord. Op de grond liggend klaagt hij met opgeheven hoofd en uitgestrekte armen. Later kan hij ook al een ogenblik wankelend opstaan. Hij weet niets anders te vertellen dan hoe hij getroffen werd en toont zo ongeveer de richting waaruit volgens hem de paal is gekomen. Die verhalen, die altijd hetzelfde zijn, maken zijn vrouw al moe, vooral daar de man altijd weer een andere richting aangeeft.
4 mei. Voortdurend het beeld van een breed slagersmes, dat heel snel en met mechanische regelmaat van opzij in mij dringt en heel dunne dwarse plakken lossnijdt, die door het snelle werken bijna opgerold wegvliegen.
Vroeg in de morgen, de straten waren wijd en zijd nog leeg, opende een man, op blote voeten en alleen in een nachthemd en broek gekleed, de deur van een grote huurkazerne in de hoofdstraat. Hij hield de beide deurvleugels vast en ademde diep. 'Ellende, vervloekte ellende,' zei hij en keek schijnbaar rustig eerst de straat in en toen over een paar huizen heen.
Wanhoop dus ook uit deze richting. Nergens verwelkomd.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Volgers
Blogarchief
-
▼
2022
(364)
-
▼
mei
(33)
- Dagmar Hilarová • 1 juni 1945
- P.J.M. Aalberse • 31 mei 1892
- Julien Green • 30 mei 1970
- Adriaan Morriën • 29 mei 1973
- Erich Kästner • 28 mei 1945
- Wim Kan • 27 mei 1945
- Eugène Delacroix • 26 mei 1858
- Harry Graf Kessler • 25 mei 1927
- Bertolt Brecht • 24 mei 1928
- Rogi Wieg • 23 mei 1997
- Peter Handke • 22 mei 1976
- Robert Graves • 21 mei 1915
- Ernst Heldring • 20 mei 1939
- Marcel Jouhandeau • 19 mei 1968
- Victor Hugo • 18 mei 1849
- Aarnout • 17 mei 1982
- Hans van Straten • 16 mei 1969
- A. van der Sijde • 15 mei 1940
- Fred Batten • 14 mei 1940
- Johanna Brandt-van Warmelo • 13 mei 1901
- Jacob Keller • 12 mei 1945
- Koos Speenhoff • 11 mei 1940
- Annie Romein-Verschoor • 10 mei 1940
- Frederik van Eeden • 9 mei 1896
- Trui Thöne • 8 mei 1915
- Sjaak Vugts • 7 mei 1940
- Ruth Andreas-Friedrich • 6 mei 1945
- Marie Bashkirtseff • 5 mei 1884
- Franz Kafka • 4 mei 1913
- Marie Bashkirtseff • 3 mei 1884
- Lidija Tsjoekovskaja • 2 mei 1939
- Evelyn Waugh • 1 mei 1945
- Ernst-Günther Schenck • 30 april 1945
-
▼
mei
(33)