• Bert Voeten (1918-1992) was een Nederlandse schrijver en vertaler. Zijn oorlogsdagboek werd in 1946 gepubliceerd onder de titel Doortocht. Op de foto ook zijn echtgenote Marga Minco.
4 Mei
Het is afgeloopen. Afgeloopen - ik spel het woord en bouw het, letter voor letter, weer op. Vijf jaren heb ik mijn geloof gehad. Het leefde als een stille, verbeten figuur achter de bladen van dit journaal. Nu is het weg. Het heeft zijn object verloren. Leeg is het opeens in mij geworden. Ik hang als een wapperend vod binnen het latwerk van mijn geraamte.
Vijf jaar lang heb ik met het geweld geleefd, met den chaos, met den dood. Nu hoor ik onder mijn venster haastige voetstappen, opgewonden stemmen. Iemand zingt schor de eerste maten van het Wilhelmus. Dan gaat hij over in ‘In naam van Oranje...’
Het is vrede. De vrijheid woont weer in Amsterdam. Ik kan het niet gelooven. Ik kan het niet. Daarom wil ik vannacht een eind schrijven aan deze cahiers. Wellicht boort herlezing mijn bewustzijn open.
We zaten bijeen en keken naar den regen over de verlaten gracht. Plotseling hoorden we bellen rinkelen. Er liep veel volk op straat. De spertijd was al lang ingegaan. Wij stieten de vensters open. ‘Het is vrede!’ riepen de buren. ‘De moffen hebben gecapituleerd!’
‘Dan moeten we naar onzen post’, zeiden Thijs en Gerard. ‘Er zal nog wel gevochten worden. Dat hopen we tenminste...’ Wij gingen allemaal naar buiten. Het was zoo wonderlijk en tegelijk zoo beangstigend. Halftien. De Grüne was op ronde. Ze zou ons aanschieten. Het was een lugubere grap. Overal hingen menschen uit de ramen. Zij keken ons aan of wij zwakzinnigen waren. ‘Wat is er toch?’ vroegen zij. ‘Is het wèrkelijk waar?’ Wij riepen roekeloos: ‘Ja’.
Het Muntplein lag uitgestorven. De Vijzelstraat was een breede leegte. Wij waren beetgenomen. Uit de verte klonken schoten, geratel van een machinegeweer. Oogenblikkelijk was er weer de angst. We zagen menschen weghollen. Niemand juichte. Zoo diep heeft de terreur ingevreten, dat het hart niet meer kan opspringen in ons. De doem van laars en ploertendooder heeft ons psychisch tè zeer gewond. De honger voltooide de afbraak.
Wij gingen naar huis. Om ons bleven de straten doodsch. Geen vlaggen, geen liederen, geen Carnaval der Vrijheid. Ik droeg een grijze teleurstelling in mij om.
Nu stijgen uit de donkere keel van de stad weer klanken op. Zij zingt valsch, onnatuurlijk scherp. Zij lalt als een dronken vrouw. Het is immers afgeloopen. Wij krijgen weer vleesch, lucifers en koffie. We krijgen weer gas en electra. Het vervoer wordt geregeld. De grenzen gaan open. Het leven herneemt zijn vreedzame gestalte.
Maar de geesten zijn ziek, de moraal is rot, de chaos nog lang niet omgezet in orde. De genezing, de uitroeiing van het gif, dat de zielen doorvreten heeft en sponsachtig gemaakt, zullen veel tijd kosten.
De nazi's, de bokkenrijders der horde, hebben alle bronnen vergiftigd. De massa's waren dorstig. En zij dronken. Zonder te letten op de kleur van het water.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten