Amsterdam, 20 maart 1984
Nico Slothouwer brengt me de drukproeven van Ik heb lief. Hij wijst me op de regels Maar ik had/voor één flakkertje geel/op de muur toen/de wereld overgehad. Dan stopt hij me Adriaan van Dis' stuk ‘Kleurbeneveling’ (NRC Handelsblad 5-3-'84) onder de neus, een interview met Breyten Breytenbach. Een schokkend stuk over de kleurhonger van een langdurig gevangene. Breytenbach zat meer dan zeven jaar, Majakovski maar vier maanden achtereen geïsoleerd. Wat een reliëf krijgt zo'n stukje tekst opeens. Luister:
‘Als je op de luchtplaats een overgewaaid fladdertje papier zag - een rode of blauwe toffiewikkel - dan was dat voor ons als de vondst van een exotische bloem. Wat in zo'n omgeving telt, is de aardse waarde van kleur. Het is niet meer verbonden aan een bepaald object. Een snipper kleur was net zo belangrijk als onze wekelijkse vrucht. Als gevangene ben je een slachtoffer van zintuiglijke verhongering. Je ervaart kleur zonder associatieve echo's, zonder waardebepaling. Blauw als blauw, rood als rood.’ (...)‘Een ex-gevangene herken je aan zijn uitspattend taalgebruik (mijn cursivering, mf). (...) Als een ontsnapte gevangene opnieuw werd binnengebracht, droeg hij vaak de bontste kleren. Je verliest na zo'n grauwe tijd je kleurinhibities. Je stoort je niet meer aan esthetische regels. De meest kokende kleuren zijn welkom.’
Breytenbach en Majakovski, beiden schilders, beiden dichters, beiden ex-gevangenen. De jonge Majakovski over wiens uitspattend taalgebruik Chodasevitsj zo valt, maakte schandaal door in een kakelgeel hemd te flaneren. Ik moet dit stuk naar de Literatoernaja Gazeta sturen.
[...]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten