• Wies Roosenschoon (1929-2015) was lerares Nederlands met een passie voor literatuur. In Tirade zijn dagboekfragmenten van haar gepubliceerd.
Hemelvaartsdag 1957
Vandaag zijn er twee Grieken van Cyprus opgehangen vanwege het prestige van een of andere Engelse generaal. Ze waren beide 22 jaar. Gisteren is hun gezegd dat het vandaag zou gebeuren. Wat zullen ze gezegd hebben, wat gedacht? Wat? Wat konden ze in vredesnaam nog zeggen, nog denken dan alleen dat ene, alleen dit? Dat ze er ineens niet meer zullen zijn. Dat ze niemand meer aan zullen kijken, niet meer zullen lachen, niet meer huilen, dat de zon er niet meer zal zijn en de regen niet. En dat ze nooit meer in de wind kunnen hollen of aan het strand liggen. Nooit meer, nooit. Ik krijg net zo'n gevoel, ergens bij mijn middenrif, als wanneer ik verliefd ben. Vreemd. Cyprus op Hemelvaartsdag.
In Amsterdam is het kermis. Guirlandes van licht, gerinkel en gebons en spelemeiende mensen, die schieten, botsen, slaan, hangen, draaien en gillen omdat het mag, even. Zij hebben één ogenblik de jongens van Cyprus gezien, in de krant. En toen gingen ze naar de kermis. En kauwden op zuurstokken. En mikten op een toren van drie blikken busjes. En schoten drie keer mis, en één keer raak.
Op het fietspad zitten vier kinderen om een dode mus, gehurkt, aandachtig. Een jongetje beweegt even zijn hand. Als om te aaien. ‘Niet aankomen,’ zegt streng een ander. Heel lang zitten ze zo. En sluiten vriendschap met de stille dood, de onaantastbare.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten