• Dagboekfragmenten van Jacob Keller (1872-1956)
12 mei 1945: (…) Het eerst wat wat de menschen deden toen ze zeker wisten dat ’t Duitsche gezag uit was, was meisjes mishandelen die het steeds met de Duitschers eens geweest waren. Zij knipten hun ’t haar af, of rukte het wel uit ook en lieten ze, de door Duitschers bevuilde woonhuizen schoonmaken. ’t Was een jammerlijke vertooning. We dacht aan wraak op de N.S.B ers, er was al zoo lang geroepen over “bijltjesdag”. Dat was ’t eenig toegestane wapen, de bijl. En daarmêe zou wraak genomen worden op de N.S.B ers, op een bloedige wijze. Maar neen, men wreekt zich op weerloze meisjes. Zou dat komen omdat de N.S.B.’ers nog gewapend zijn en die meisjes niet. Alzoo blijkt wel dat de Ordedienst goed werk zal kunnen doen.
En gister ben ik op den Beer geweest. Daar was ik sedert 8 dec. l.l. niet geweest, dus in geen 5 maanden. Hoe is ’t mogelijk. En ik fietste er heen in gezelschap van Teunis Visser [kleinzoon]. Onze fietsen waren steeds verborgen gehouden geweest, uit vrees voor de moffen. Vele fietsten steeds, maar meest met oude karren met surrogaat banden. Fiets met goede luchtbanden hielden de meeste verborgen. En dat was noodig. Op 4 mei werd de fiets van Jacob Roos nog afgenomen toen hij Gré kwam feliciteren. En ’s weeks te voren die van onze buur Neeltje Overwater. Het waren beide fietsen met luchtbanden, dus menschen die ’t er maar op waagden. Teunis en ik waagden het nooit. Ik liep naar oome Mees, ik liep naar Dordt, ik waagde mijn fiets niet. En nu waren we beide blij zoo gehandeld te hebben, want nu hebben we onze fietsen nog.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten