• Thea Citroen (1921- Auschwitz 1942) was kinderverzorgster. Ze was verliefd op hoogleraar Nico Donkersloot (als dichter bekend als Anthonie Donker), een soms obsessieve verliefdheid waar ze in haar dagboek veel over schreef.
Op de ochtend van die 10de mei is Donkersloot naar Rotterdam vertrokken. Thea schrijft die week in algemene termen over het oorlogsleed, maar bekent al snel dat zij eigenlijk alleen maar ‘tot gekwordens toe’ bezorgd is om hém. Op zaterdag 18 mei houdt ze het niet meer uit:
M'n laatste redmiddel was: in de Wolkenkrabber [de flat waar Donkersloot woonde] informeren, maar er was nog geen bericht. En dus: op naar Rotterdam. In den Haag bij Oom Sieg [Siegfried Citroen] geslapen en nog wist ik niets. Zondagochtend per fiets via van Kranendonk naar Rotterdam, naar de Spoorsingel, naar hem. Toen hij me opendeed en 'k wist dat-ie leefde, gezond was, had ik wel direct weer rechtsomkeert willen maken, maar hij zei: ‘loopt U even door’ en toen moest ik wel. Goed dat ik mijn tranen heb ingehouden want hij vindt me nu toch al volkomen gek. Het wonderlijke is dat het me niets kan schelen of hij me uitlacht (en dat zal hij zeker en zich een beetje beledigd voelen dat zo een scharminkel om hem naar Rotterdam fietst) nu woog werkelijk het zwaarste: te weten of hij ongedeerd was. Ter Braak en de anderen vond hij overhaast (ik ben blij dat hij nooit zoiets zal doen, maar dat wist ik eigenlijk wel) en hij was vol lieve dingen over z'n jongetje [zoontje Henk].
Hij heeft anders heel wat meegemaakt: 5 uur over A'dam - R'dam met een auto'tje, tijdens het grote bombardement in de gang gestaan met z'n vader en Henk die vroeg: ‘Ik ben niet bang, hè Vader?’ Hij kan zich merkwaardig goed beheersen: ik meldde hem de dood van Ter Braak en zijn gezicht bleef volkomen onbewogen, terwijl dit hem toch diep geschokt zal hebben. Ik heb, meen ik, enkele keren gestotterd dat ik zo blij was dat hij er goed afgekomen was en op zijn vraag of ik familie in Rotterdam had, zei ik ‘nee’. 't Was misschien beter geweest om ‘ja’ te liegen. Maar jammer genoeg gaan leugens me nooit goed af. Toen naar Delft gefietst ‘met vreugde in het hart’ naar [Dirk] Coster die me ontving met de woorden ‘U zult wel erg blij zijn’. Ik wil graag geloven dat het van mijn gezicht af te lezen was! De vorige dag was ik ook even in Delft geweest maar toen was hij er niet. Coster vond me helemaal een vreemd insect, vroeg wat ik deed, of ik hem (D) allang kende (‘nauwelijks’ zei ik, en Coster luchtte merkbaar op) en zei toen: ‘Zeker vereert U Donker's werk dermate dat U wilde weten hoe hij het maakte.’ ‘Ja’, antwoordde ik braaf. Hij houdt veel van Donker, dat kun je wel merken, maar hij is veel materiëler, ik zou haast zeggen ‘kleinbehuisder’ van binnen. Terwijl Donker zegt: ‘als ze je gaan martelen kun je ze nog altijd vóór zijn door een pilletje te nemen’, zegt Coster: ‘tja, Donkersloot en ik zullen het misschien zwaar te verantwoorden hebben, we moeten nodig eens beraadslagen.’ Coster bood me direct aan: sigaret, koffie, limonade, die ik alle weigerde (‘tuurlijk, ik kom toch zeker niet om te eten!). Hij zat me op te nemen of ik een wonderlijk gedierte was. Toch moet het wel een aardig mens zijn als Donker van hem houdt.
Zonder iemand iets te vertellen is Thea midden in die chaotische dagen van huis gegaan. Bij terugkeer vindt ze maar weinig begrip in eigen kring, bij ouders, broer, nichtje Tini, tante Lena (Anna's zuster) en haar beste vriendin Alma.
Terug in Amsterdam: Vader die me aan z'n hart knelt midden op de Dam, Moeder thuis met Karel half daas van ongerustheid, Tini met tante Lena aanwezig. Tja, toen moest het wel verteld van Donker. Wàt moest verteld. Waarom waren jullie, Alma incluis ongerust? Waarom nemen jullie het gewichtig? Er is niets gewichtigs te nemen, wanneer hij het raar vindt. En ik mag toch wel van hem houden?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten