woensdag 8 mei 2019

Mensje van Keulen • 9 mei 1976

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. In 1976 hield ze een dagboek bij dat is gepubliceerd als Alle dagen laat (2006). Een fragment eruit verscheen in Maatstaf.

9 mei
Loesberg [die net zijn vrouw heeft verloren in de treinramp bij Schiedam] grinnikt om ieder cliché, om iedere woordspeling, om iedere voorspelbare reactie. Loesberg heeft een half woord nodig. En tegen Loesberg moet ik min of meer liegen en hij heeft het niet door, of klampt zich vast aan alleen maar een paar aardige woorden. Hij heeft alles van zich afgestoten. Zijn familie, zijn vrienden (?) in Rotterdam, zijn redacteurschap bij Propria Cures. Hij kent niemand in Den Haag, pc was zijn enige opleving, zei hij.
Ik praat veel tegen hem, praat hem vooral uit zijn hoofd er een eind aan te maken en bedenk tegelijkertijd dat het het beste zou zijn. Ook omdat ik bang ben voor de last. Ik weet wat hij voor me voelt en wat hij er allemaal bij verzint, maar nu is Carry er niet meer. Wat kan ik doen? In hoeverre maakt hij er gebruik van, is het mee te spelen? Hij heeft al eens gedreigd me te vermoorden. Ik zag zo'n moord zelfs voor me, maar het kan ook een beeld zijn voor alles waar ik geen raad mee weet. Het hele bestaan als een hoop vlees waar maar op getrapt wordt. Kijk, daar een ramp en kijk, daar ziekte en ellende, en kijk, daar valt nog iemand ongelukkig, welja, het overkomt je maar.
Reinjan M. en Henk S. reden mee naar de begrafenis. In de buurt van Leiden wachtten Hag. en Hannie. We reden achter ze aan. Het was warm, in de auto had alles - de lucht van de stoelen, het rijden - iets van vakantie.
Het crematorium was een veelhoekig gebouw met diverse ingangen en een pijp in het midden waar bleekbruine rook uit opsteeg, met een vaartje. We sloten aan bij een rij belangstellenden en tekenden het boek dat op een kastje links lag. Op het kastje rechts lag geen boek, wel lag er een pen en was er een naam: W. Bot.
Loesberg zat op de voorste rij, recht tegenover de kist. Naast hem zaten Carry's ouders, broer en zus. Schuin achter hem staand, keek ik nu eens naar zijn bolle wang, dan weer naar een ordediender in een zwart pak, met een stevige boevenkop. Er speelde zachte, klassieke muziek. (Een film, een film, dit is niet echt. Hij zou het tegelijkertijd denken.) Het boevenpak vroeg ernstig of iemand wenste te spreken. Een directeur sprak, haar kwaliteiten roemend: ‘Carry kwam bij ons, maatschappijkritisch, een beetje hip. Maar ze deed haar werk uitstekend.’ Haar broer sprak, de laatste zin inslikkend.
L. zat in de aula op een stoel achter de familie die gecondoleerd werd. Hij had zich echt op die stoel gezet. Ik zag hoe hij af en toe schuin opkeek om te zien wie nu weer iets gezegd had.
De ouders grepen me vast. ‘O, u bent... etc. Zorg voor Robert, help hem. Het is zo erg voor Robert.’
Ik knikte, liep op hem af. Hij stond op, omarmde me. O, wat lief dat ik gekomen was. En o, Lon ook. En o, Henk was er en Hannie en Reinjan... Hij wilde koffie. We gingen bij hem zitten.
Hij zei: ‘Dit is wel andere koffie als met de trein naar Parijs gaan.’
Broer vroeg wat hij ging doen. Hij zou met ons meegaan, hij had honger. En hij ging met ons mee. Het was of een dikke zwarte kwal van hem afviel.
We haalden pils en broodjes, lazen een kritiek, lazen brieven, praatten over het proces dat Henk wacht, omdat hij een voetballer labbekak en angsthaas heeft genoemd. We lachten. En dan ineens L., tegen de poes: ‘Nee, vrouwtje komt echt niet meer thuis.’ Hij keek me aan, ik glimlachte, hij glimlachte.
Lon bracht hem naar bed. Naast het bed lag de pil. Haar kleren hingen er.
In de keuken lag een boodschappenlijstje. Uien. Aardappelen. Yoghurt. Hartverscheurend. In de kamer stonden naast een punteslijper die ik ze ooit gegeven had en een ansichtkaart die ik had gestuurd, foto's. Op een ervan hield ze de baby van haar broer vast. (Broer: ‘Carry had geen moederlijke gevoelens, maar was een tante. Neefjes en nichtjes raken een tante kwijt.’ Ik weet niet of hij besefte wat hij zei en wat deed het er ook toe, ook broer was ongelukkig.)
L. wil evengoed naar Parijs. Komt hij langs de plaats des onheils. Belandt in een tweepersoonskamer. Een nieuw vreselijk verhaal?
Ik kan niet verder. Om alles en nog wat. Iets van dat alles en nog wat alleen maar noteren is al onmogelijk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten