• Uit een brief die de Zwitserse schrijver Hermann Hesse (1877-1962) zijn ouders schreef kort nadat hij met ruzie uit huis was gegaan. Hij ondertekende de brief met “H. Hesse Nihilist (haha!)”. Uit: Zinnig eigenzinnig (vertaald door Wouter Donath Tieges).
Stetten, 30 augustus 1892
Hoewel Ik van plan was om niet te schrijven moet ik toch om het een en ander vragen. Het zou niet nodig geweest zijn als ik ook maar even de tijd had gehad om te pakken. Zo nodig zal ik later de 25 Pfennig porto terugbetalen.
Ik ben naar St. gekomen, leef hier slechter dan voorheen, heb echter tegen niemand geklaagd en slechts in alle stilte over God en de wereld gevloekt. Toch zou ik het in hoge mate wenselijk vinden als ik tenminste de twee of drie lege schriften die in het kastje op mijn 'studeerkamer' liggen, te krijgen en ook Nevel en Matthisson. In de oude hoge lessenaar (in mijn studeerkamer) ligt een kleine zwarte map in schriftvorm en ook een klein blauw schriftje. Dat vraag ik jullie want het is volledig mijn eigendom, ik heb het zelf verdiend en houd ervan als herinnering aan betere tijden. Als jullie deze gedichtjes van me afnemen zou ik dat als diefstal en mijn onrecht als goedgemaakt beschouwen. Dan zou ik vrij worden en in Stetten al gauw nooit meer te zien zijn.
Maar dat is jullie zaak! Ik denk dat dat kleine genoegen me wel gegund wordt, misschien dat ook een of twee van mijn bandjes Schiller ingesloten kunnen worden.
Er zal wel weinig kans voor me zijn om ergens anders heen te komen. Wel, in elk geval zijn jullie me kwijt en dat is voldoende.
woensdag 29 augustus 2018
François HaverSchmidt -- 29 augustus 1861
• François HaverSchmidt (1835-1894, beter bekend als Piet Paaltjens) was een Nederlandse schrijver en dominee. Uit: Reis door België en langs den Rijn, in Augustus 1861 ondernomen door Adolf van Slooten, zeepzieder te Dockum, Feddo Jan HaverSchmidt, wijnkooper te Leeuwarden en François HaverSchmidt, predikant te Foudgum en Raard in Westdongeradeel, beschreven door laatstgenoemde.
[Eerder op de dag]
Ons eerste werk was ons in een schuitje langs Nonnenwerth te laten overzetten naar het stadje Königswinter. Vandaar bestegen wij den Drachenfels, een steile rots van van 850 voet hoogte. Volgens J.J.L. ten Kate 1200 vt. boven de zee. Bij een kelder in de rotsen waar Felsenbier te krijgen was, en wij dus ook een glas frisch Beiersch dronken, vonden wij ezels en paardjes om den berg te beklimmen. Wij namen elk een paardje, dat ons heel gemakkelijk, gedreven door een Führer, omhoog bragt. Reeds onder het klimmen hadden wij fraaie vergezigten maar wij stonden letterlijk verrukt toen wij bij den obelisk (ter herinnering van den heldenmoed der bewoners van 't Zevengebergte in 1813-1815) toen wij van de kleine vlakte aldaar neerzagen op den omtrek. Als een zilveren slang kronkelt de Rijn tusschen het bonte landschap, met zijn menigte dorpen, steden, kastelen. De veelkleurige velden vormen een onafzienbaar tapijt. De toppen der heuvels, waarop de ruïne van Godesberg in 't Noord-Westen, en de boog van Rolandseck in 't Zuid-Westen, de zeven toppen van 't Zevengebergte (de Wolkenburg 1009 vt. de Lohrberg 1355 vt. de Oelberg 1434 vt. de Löwenburg 1424 vt., de Nonnenstromberg 1036 vt., de Petersberg 1027 vt.) begrenzen het landschap. Stoombooten varen langs de rivier, spoortreinen rollen langs den Westelijken oever. Op mijn vraag aan den Kellner van het kleine Hôtel bij den obelisk, alwaar onze paarden bleven staan, wat wij hier op den Drachenfels drinken moesten, was het antwoord: ‘Drachenblüt’, 't welk wijn (Roode Rijnwijn) bleek te zijn op deze bergen gegroeid (Drachenfelser). Wij ledigden er een flesch van die ons wel beviel en klommen hooger op naar de ruïne van een in de 12de eeuw gebouwd en in 1520 door Frans van Sickingen verwoest slot. Daar zagen wij, tusschen de begroeide puinhoopen, door de lijst van een voormalig burgtvenster, de zon prachtig ondergaan. Onze harten waren vol: vol van Gods grootheid; vol van bewondering, eerbied en dankbare blijdschap.
Bij den obelisk teruggekeerd dronken wij nog een flesch Drachenfelser en reden nu den berg af, soms in draf, naar de steengroeve van den Wolkenberg, waar de steenen voor den Keulschen Dom en de straatkeien van Amsterdam uitgehouwen worden, en vervolgens naar Rhöndorf waar wij weer in ons schuitje stapten. Het begon reeds te schemeren toen wij Rolandseck weêr bereikten. De man, die ons overzette, wees ons in den steilen wand van den Drachenfels het hol, waar eertijds, naar luid der sage, een draak woonde, waaraan de heidensche bewoners menschenoffers bragten, totdat eene Christenmaagd het monster door het een kruis voor te houden voor altoos verdreef. De vrome schoone huwde met ridder Siegfried en woonde boven de rots in het burgtslot.
In het Hôtel Roland soepeerden wij en zochten daarna onze kamers en bedden.
[Eerder op de dag]
Ons eerste werk was ons in een schuitje langs Nonnenwerth te laten overzetten naar het stadje Königswinter. Vandaar bestegen wij den Drachenfels, een steile rots van van 850 voet hoogte. Volgens J.J.L. ten Kate 1200 vt. boven de zee. Bij een kelder in de rotsen waar Felsenbier te krijgen was, en wij dus ook een glas frisch Beiersch dronken, vonden wij ezels en paardjes om den berg te beklimmen. Wij namen elk een paardje, dat ons heel gemakkelijk, gedreven door een Führer, omhoog bragt. Reeds onder het klimmen hadden wij fraaie vergezigten maar wij stonden letterlijk verrukt toen wij bij den obelisk (ter herinnering van den heldenmoed der bewoners van 't Zevengebergte in 1813-1815) toen wij van de kleine vlakte aldaar neerzagen op den omtrek. Als een zilveren slang kronkelt de Rijn tusschen het bonte landschap, met zijn menigte dorpen, steden, kastelen. De veelkleurige velden vormen een onafzienbaar tapijt. De toppen der heuvels, waarop de ruïne van Godesberg in 't Noord-Westen, en de boog van Rolandseck in 't Zuid-Westen, de zeven toppen van 't Zevengebergte (de Wolkenburg 1009 vt. de Lohrberg 1355 vt. de Oelberg 1434 vt. de Löwenburg 1424 vt., de Nonnenstromberg 1036 vt., de Petersberg 1027 vt.) begrenzen het landschap. Stoombooten varen langs de rivier, spoortreinen rollen langs den Westelijken oever. Op mijn vraag aan den Kellner van het kleine Hôtel bij den obelisk, alwaar onze paarden bleven staan, wat wij hier op den Drachenfels drinken moesten, was het antwoord: ‘Drachenblüt’, 't welk wijn (Roode Rijnwijn) bleek te zijn op deze bergen gegroeid (Drachenfelser). Wij ledigden er een flesch van die ons wel beviel en klommen hooger op naar de ruïne van een in de 12de eeuw gebouwd en in 1520 door Frans van Sickingen verwoest slot. Daar zagen wij, tusschen de begroeide puinhoopen, door de lijst van een voormalig burgtvenster, de zon prachtig ondergaan. Onze harten waren vol: vol van Gods grootheid; vol van bewondering, eerbied en dankbare blijdschap.
Bij den obelisk teruggekeerd dronken wij nog een flesch Drachenfelser en reden nu den berg af, soms in draf, naar de steengroeve van den Wolkenberg, waar de steenen voor den Keulschen Dom en de straatkeien van Amsterdam uitgehouwen worden, en vervolgens naar Rhöndorf waar wij weer in ons schuitje stapten. Het begon reeds te schemeren toen wij Rolandseck weêr bereikten. De man, die ons overzette, wees ons in den steilen wand van den Drachenfels het hol, waar eertijds, naar luid der sage, een draak woonde, waaraan de heidensche bewoners menschenoffers bragten, totdat eene Christenmaagd het monster door het een kruis voor te houden voor altoos verdreef. De vrome schoone huwde met ridder Siegfried en woonde boven de rots in het burgtslot.
In het Hôtel Roland soepeerden wij en zochten daarna onze kamers en bedden.
maandag 27 augustus 2018
Max de Jong -- 28 augustus 1948
• Max de Jong (1917-1951) was een Nederlandse dichter. Zijn dagboeken zijn onlangs gepubliceerd. (Recensie door Erik van den Berg)
Za 28 aug. De hele dag gefigureerd voor die verzetsfilm van filmonderneming Visie, studio in de Zuiderkerk, opperhoofd Max de Haas, productieleiders Evert-Jan Everwijn-Lange en Schoenland, cameraman Peter Staugaard (en Emile natuurlijk, maar die was er niet bij), verder assistent cameramannen en dat aardige scriptgirl. Ik moest mof zijn, we gingen per auto naar Kortenhoef, buitenopnamen, ik heb er de hele dag in uniform gelopen, er zijn twee shots gemaakt, de tweede heb ik eerst een keer verpest door te lachen, maar de schuld lag bij Max de Haas, die niet gewaarschuwd had dat het direct opname was. Evert-Jan werd ziek, zodat ik niet weet of ik nog eens moet komen. Schoenland heeft me een tientje voorschot uitbetaald. Na afloop met Schoenland naar huis gefietst, me het verschil tussen een scenario en een draaiboek laten uitleggen. Tja, en dan dat scriptgirl. Evert-Jan is rijk en is getrouwd met een Italiaanse vrouw, dus z'n vrouw is het niet. Ze heet Jurien. Verder weet ik het niet. Haar gezicht was eigenlijk niet goed, leek iets op Brentano of mevrouw Marsman, had iets in haar gezicht van een juffrouw uit een manufacturenwinkel, was ook iets te goedlachs, maar was goed, had het normale prettig functionerende gezonde verstand en begrip en de volkomen vanzelfsprekende losheid (met haar hoofddoekje en truitje en lange broek) van de goeie vrouwen. Maar ik geloof dat ze mij minder goed vond dan ik haar, ik maakte ook een allesbehalve martiale indruk in mijn Duitse uniform en liep te vaak heen en weer naar de WC en zo.
Enfin, eens zien of ik nog eens opgeroepen wordt. En Mienie eens vragen, hoe het zit met het vertalen van de tekst van films.
Za 28 aug. De hele dag gefigureerd voor die verzetsfilm van filmonderneming Visie, studio in de Zuiderkerk, opperhoofd Max de Haas, productieleiders Evert-Jan Everwijn-Lange en Schoenland, cameraman Peter Staugaard (en Emile natuurlijk, maar die was er niet bij), verder assistent cameramannen en dat aardige scriptgirl. Ik moest mof zijn, we gingen per auto naar Kortenhoef, buitenopnamen, ik heb er de hele dag in uniform gelopen, er zijn twee shots gemaakt, de tweede heb ik eerst een keer verpest door te lachen, maar de schuld lag bij Max de Haas, die niet gewaarschuwd had dat het direct opname was. Evert-Jan werd ziek, zodat ik niet weet of ik nog eens moet komen. Schoenland heeft me een tientje voorschot uitbetaald. Na afloop met Schoenland naar huis gefietst, me het verschil tussen een scenario en een draaiboek laten uitleggen. Tja, en dan dat scriptgirl. Evert-Jan is rijk en is getrouwd met een Italiaanse vrouw, dus z'n vrouw is het niet. Ze heet Jurien. Verder weet ik het niet. Haar gezicht was eigenlijk niet goed, leek iets op Brentano of mevrouw Marsman, had iets in haar gezicht van een juffrouw uit een manufacturenwinkel, was ook iets te goedlachs, maar was goed, had het normale prettig functionerende gezonde verstand en begrip en de volkomen vanzelfsprekende losheid (met haar hoofddoekje en truitje en lange broek) van de goeie vrouwen. Maar ik geloof dat ze mij minder goed vond dan ik haar, ik maakte ook een allesbehalve martiale indruk in mijn Duitse uniform en liep te vaak heen en weer naar de WC en zo.
Enfin, eens zien of ik nog eens opgeroepen wordt. En Mienie eens vragen, hoe het zit met het vertalen van de tekst van films.
zondag 26 augustus 2018
Ryszard Kapuściński -- 27 augustus 1980
• Ryszard Kapuściński (1932-2007) was een Poolse journalist en schrijver. Uit: Lapidarium. Observaties van een wereldreiziger 1980-2000 (vertaald door Gerard Rasch). De staking die hij hieronder beschrijft leidde tot de historische erkenning van de vakbeweging Solidarność.
Gdansk 1980
Twaalf augustusdagen doorgebracht op de Kust. Szcecin, daarna Gdansk en Elblag. De stemming op straat rustig, maar gespannen, een sfeer van ernst en zekerheid, omdat men weet dat men gelijk heeft. Steden waarin een nieuwe moraal heerste. Niemand dronk, geen vechtpartijen, niemand werd versuft wakker, geveld door een kater. De criminaliteit zakte naar nul, de wederzijdse agressie smolt weg, de mensen werden aardig voor elkaar, behulpzaam en open. Volkomen vreemden voelden opeens dat ze elkaar nodig hadden. Het voorbeeld van die nieuwe verhoudingen, dat iedereen overnam, was gegeven door de arbeiders van de grote stakende bedrijven.
In die dagen kon je zien hoe de verhouding tussen een groot bedrijf en de stad gestalte kreeg. Een stad met een paar honderdduizend inwoners maakte haar belangen spontaan ondergeschikt aan de intenties en aspiraties van de werfarbeiders; hun strijd werd de strijd van de stad, die solidair met hen was in hun krachtmeting. Al het gepraat en geschrijf in de trant van 'de ongeduldige bevolking van de Kust verwacht dat de stakenden het werk hervatten', dat steeds op de televisie en in de pers werd herhaald, klonk daar, ter plaatse, als een treurig makende grap en vooral als een belediging. De realiteit zag er anders uit: hoe langer de staking duurde, des te sterker de wil om vol te houden. […] De augustusstaking was tegelijkertijd een dramatisch gevecht en een feest. Een gevecht om de eigen rechten en het Feest van de Rechte Ruggen en Opgeheven Hoofden.
De Pool Ryszard Kapuściński (1932), journalist en wereldreiziger, reflecteert als zelfbenoemd 'onderzoeker van de andersheid' op culturen en gedragspatronen, in reportages en observaties waarin de waarnemende persoon van even groot belang als de gedocumenteerde werkelijkheid.
Gdansk 1980
Twaalf augustusdagen doorgebracht op de Kust. Szcecin, daarna Gdansk en Elblag. De stemming op straat rustig, maar gespannen, een sfeer van ernst en zekerheid, omdat men weet dat men gelijk heeft. Steden waarin een nieuwe moraal heerste. Niemand dronk, geen vechtpartijen, niemand werd versuft wakker, geveld door een kater. De criminaliteit zakte naar nul, de wederzijdse agressie smolt weg, de mensen werden aardig voor elkaar, behulpzaam en open. Volkomen vreemden voelden opeens dat ze elkaar nodig hadden. Het voorbeeld van die nieuwe verhoudingen, dat iedereen overnam, was gegeven door de arbeiders van de grote stakende bedrijven.
In die dagen kon je zien hoe de verhouding tussen een groot bedrijf en de stad gestalte kreeg. Een stad met een paar honderdduizend inwoners maakte haar belangen spontaan ondergeschikt aan de intenties en aspiraties van de werfarbeiders; hun strijd werd de strijd van de stad, die solidair met hen was in hun krachtmeting. Al het gepraat en geschrijf in de trant van 'de ongeduldige bevolking van de Kust verwacht dat de stakenden het werk hervatten', dat steeds op de televisie en in de pers werd herhaald, klonk daar, ter plaatse, als een treurig makende grap en vooral als een belediging. De realiteit zag er anders uit: hoe langer de staking duurde, des te sterker de wil om vol te houden. […] De augustusstaking was tegelijkertijd een dramatisch gevecht en een feest. Een gevecht om de eigen rechten en het Feest van de Rechte Ruggen en Opgeheven Hoofden.
De Pool Ryszard Kapuściński (1932), journalist en wereldreiziger, reflecteert als zelfbenoemd 'onderzoeker van de andersheid' op culturen en gedragspatronen, in reportages en observaties waarin de waarnemende persoon van even groot belang als de gedocumenteerde werkelijkheid.
Wolfgang Herrndorf -- 26 augustus 2013
• Wolfgang Herrndorf (1965-2013) was een Duitse schilder en schrijver. Nadat bij hem in 2010 een hersentumor geconstateerd werd, begon hij een online dagboek dat hij bijhield tot aan zijn dood. Het is daarna ook in boekvorm gepubliceerd.
2.8. 2013 20: 7:16
im See zwei Schwimmer, einer davon ich.
2.8. 2013 20:18:00
Lars liest mir Isa vor.
2.8. 2013 20:21
Jeden Abend der gleiche Kampf. Laß mich gehen, nein, laß mich gehen, nein. Laß mich.
4.8. 2013 14:51
Ich kann nichts schreiben, nicht lesen, kein Wort.
Ich will spazieren. Wo will ich hin. Den ganzen Winter habe ichs gefunden.
4.8. 18:10
Stundenlang Epilepsie, den Namen von C. vergessen. Die anderen in ihrer Wohnung kenne ich auch nicht, weil ich sie nicht angesehen habe, aus Angst, auch ihre Namen nicht zu wissen.
5.8. 2013 19:42
Westhafen. Mit Ines zum Kanal. Im Wald schnell Dämmerung, keine Johannisbeeren, dafür Brommbeersträucher wie vor Monaten. Liegen bis in die Nacht am Ufer unter Sternen. Ihre Kinder, Mäckeritzbrücke, Saatwinkler Damm, Italien, Taxi.
11.8. 2013 12:01
August, September, Oktober, November, Dezember, Schnee
Jeder Morgen, jeder Abend. Ich bin sehr zu viel.
17.8. 2013 17:00
C. liest mir Isa vor.
18.08.2013 17:30
Stundenlang Regen. Niemand am See, nur der Bademeister.
19.08.2013 11:00
Passig und Marcus kommen. Lesen Isa, halten es für machbar.
20.8.2013 14.00
Almut.
------------
Schluss
Wolfgang Herrndorf hat sich am Montag, den 26. August 2013 gegen 23.15 Uhr am Ufer des Hohenzollernkanals erschossen.
De plaats waar Herrndorf zichzelf doodschoot.
2.8. 2013 20: 7:16
im See zwei Schwimmer, einer davon ich.
2.8. 2013 20:18:00
Lars liest mir Isa vor.
2.8. 2013 20:21
Jeden Abend der gleiche Kampf. Laß mich gehen, nein, laß mich gehen, nein. Laß mich.
4.8. 2013 14:51
Ich kann nichts schreiben, nicht lesen, kein Wort.
Ich will spazieren. Wo will ich hin. Den ganzen Winter habe ichs gefunden.
4.8. 18:10
Stundenlang Epilepsie, den Namen von C. vergessen. Die anderen in ihrer Wohnung kenne ich auch nicht, weil ich sie nicht angesehen habe, aus Angst, auch ihre Namen nicht zu wissen.
5.8. 2013 19:42
Westhafen. Mit Ines zum Kanal. Im Wald schnell Dämmerung, keine Johannisbeeren, dafür Brommbeersträucher wie vor Monaten. Liegen bis in die Nacht am Ufer unter Sternen. Ihre Kinder, Mäckeritzbrücke, Saatwinkler Damm, Italien, Taxi.
11.8. 2013 12:01
August, September, Oktober, November, Dezember, Schnee
Jeder Morgen, jeder Abend. Ich bin sehr zu viel.
17.8. 2013 17:00
C. liest mir Isa vor.
18.08.2013 17:30
Stundenlang Regen. Niemand am See, nur der Bademeister.
19.08.2013 11:00
Passig und Marcus kommen. Lesen Isa, halten es für machbar.
20.8.2013 14.00
Almut.
------------
Schluss
Wolfgang Herrndorf hat sich am Montag, den 26. August 2013 gegen 23.15 Uhr am Ufer des Hohenzollernkanals erschossen.
De plaats waar Herrndorf zichzelf doodschoot.
George Gissing -- 25 augustus 1897
• George Gissing (1857-1903) was een Britse schrijver. Zijn treurige leven wordt uit de doeken gedaan door Geerten Meijsing in Tirade, aan de hand van dagboekfragmenten van Gissing. Kort na onderstaande episode zou hij zijn vrouw Edith verlaten.
Woensd. 25 augustus. Als ik heb vastgelegd wat vandaag gebeurd is (een cruciaal voorbeeld van E.'s gedrag [zijn echtgenote Edith]), hoop ik nooit meer van zulke vervelende dingen in mijn dagboek te schrijven. - Kleine Alfred [Gissing's zoon] was aan het spelen, vlak voor theetijd, op de trap die voor onze zitkamer begint, en hij had mijn scheerkwast te pakken gekregen. Het uiteinde daarvan liet los en rolde van de trap de kamer binnen, waar ik net op dat moment zat. Ik besteedde er geen aandacht aan, maar na een paar minuten, kwam E. beneden (omdat ze iets had horen vallen) en begon te zoeken naar het handvat van de kwast. Vreemd genoeg kon dat niet gevonden worden; op geheimzinnige wijze was het in een verborgen hoekje terecht gekomen. Zoals haar gewoonte is, geraakte E. al gauw van ergernis om een nutteloze zoekpartij tot irritatie jegens de dichtstbijzijnde persoon - ikzelf; ze vroeg me of ik het verdwenen voorwerp had opgepikt. Ik antwoordde dat ik dat niet gedaan had maar dat ik het de kamer in had horen rollen. Steeds kwader wordend beschuldigde ze me nu ronduit ervan het ding verstopt te houden. “Boosaardigheid blijkt uit de kleinste dingen,” verklaarde ze. Nog steeds werd er vergeefs gezocht, en toen gingen we allemaal zitten om thee te drinken, - maar niet voor E. ertoe was overgegaan mijn zakken te doorzoeken. Terwijl de theemaaltijd vorderde, bereikte haar woede het gewelddadige stadium (ik had haar natuurlijk verzocht zich niet druk te maken om zo'n kleinigheid) en ten leste zei ze tegen Walter: “Nou, je vader sprong op toen het ding de kamer in rolde, en ik heb gezien dat hij het oppakte.” Dat was te veel. Ik antwoordde: “Dat is een bewuste leugen” en vroeg Walter of hij me in staat achtte over zoiets te liegen. De jongen, die erg ontdaan was, zei natuurlijk: “Nee.” Toen ze zijn tranen zag, schreeuwde E.: “Kijk nou, dat is de tweede of derde keer dat je hem aan het huilen brengt met je opvliegendheid.” Ik was erg kwaad en zei tegen haar dat ik er niet van beschuldigd wilde worden te liegen tegenover mijn eigen zoon. Zij vroeg me mijn stem te dempen, omdat de mensen ons anders konden horen, en ik verklaarde dat ik bijna van zins was om iedereen in huis te roepen en hen te vragen wat ze vonden van een dergelijke belediging. Daarop gilde ze, met een heftige beweging: “Houd je gore bek, anders krijg je dit bord naar je kop!” Vol afkeer van de kwalijke noodzaak van wat ik deed, wendde ik me tot de jongen en zei rustig, “Walter herhaal voor mij de woorden die je moeder net gebruikt heeft.” Dat deed hij, het arme knaapje, met tranen in zijn ogen, en ik schreef de zin meteen neer in mijn zakboekje. Mijn reden was natuurlijk dat E. onveranderlijk al haar woorden en daden een dag nadat ze zijn gesproken of volvoerd ontkent, en ik was vastbesloten haar daartoe niet de mogelijkheid te geven in de huidige, monsterlijke situatie. - Nog steeds ziedend, keerde ze zich toen tot Walter, en beklaagde hem zo'n vader te hebben, een vader als geen ander, - die nooit speelgoed voor hem kocht (letterlijk aldus), en die nooit een goed humeur had, - met nog veel andere woorden van gelijke strekking.
Dit doet de deur dicht. Definitief, denk ik wel, voorgoed.
Weer veel beter vandaag. Walter zei vanavond iets dat mij verheugde. Kijkend naar een paar grote door de zon beschenen stapelwolken, riep hij uit: “Ze lijken wel op de bergen in Griekenland!” Ik weet niet hoe hij op het idee kwam, maar het is prachtig dat hij al een dergelijk gevoel voor Griekenland heeft.
Eerste proefvellen van mijn bundel korte verhalen “Human Odds and Ends” [verschenen in 1898].’
Woensd. 25 augustus. Als ik heb vastgelegd wat vandaag gebeurd is (een cruciaal voorbeeld van E.'s gedrag [zijn echtgenote Edith]), hoop ik nooit meer van zulke vervelende dingen in mijn dagboek te schrijven. - Kleine Alfred [Gissing's zoon] was aan het spelen, vlak voor theetijd, op de trap die voor onze zitkamer begint, en hij had mijn scheerkwast te pakken gekregen. Het uiteinde daarvan liet los en rolde van de trap de kamer binnen, waar ik net op dat moment zat. Ik besteedde er geen aandacht aan, maar na een paar minuten, kwam E. beneden (omdat ze iets had horen vallen) en begon te zoeken naar het handvat van de kwast. Vreemd genoeg kon dat niet gevonden worden; op geheimzinnige wijze was het in een verborgen hoekje terecht gekomen. Zoals haar gewoonte is, geraakte E. al gauw van ergernis om een nutteloze zoekpartij tot irritatie jegens de dichtstbijzijnde persoon - ikzelf; ze vroeg me of ik het verdwenen voorwerp had opgepikt. Ik antwoordde dat ik dat niet gedaan had maar dat ik het de kamer in had horen rollen. Steeds kwader wordend beschuldigde ze me nu ronduit ervan het ding verstopt te houden. “Boosaardigheid blijkt uit de kleinste dingen,” verklaarde ze. Nog steeds werd er vergeefs gezocht, en toen gingen we allemaal zitten om thee te drinken, - maar niet voor E. ertoe was overgegaan mijn zakken te doorzoeken. Terwijl de theemaaltijd vorderde, bereikte haar woede het gewelddadige stadium (ik had haar natuurlijk verzocht zich niet druk te maken om zo'n kleinigheid) en ten leste zei ze tegen Walter: “Nou, je vader sprong op toen het ding de kamer in rolde, en ik heb gezien dat hij het oppakte.” Dat was te veel. Ik antwoordde: “Dat is een bewuste leugen” en vroeg Walter of hij me in staat achtte over zoiets te liegen. De jongen, die erg ontdaan was, zei natuurlijk: “Nee.” Toen ze zijn tranen zag, schreeuwde E.: “Kijk nou, dat is de tweede of derde keer dat je hem aan het huilen brengt met je opvliegendheid.” Ik was erg kwaad en zei tegen haar dat ik er niet van beschuldigd wilde worden te liegen tegenover mijn eigen zoon. Zij vroeg me mijn stem te dempen, omdat de mensen ons anders konden horen, en ik verklaarde dat ik bijna van zins was om iedereen in huis te roepen en hen te vragen wat ze vonden van een dergelijke belediging. Daarop gilde ze, met een heftige beweging: “Houd je gore bek, anders krijg je dit bord naar je kop!” Vol afkeer van de kwalijke noodzaak van wat ik deed, wendde ik me tot de jongen en zei rustig, “Walter herhaal voor mij de woorden die je moeder net gebruikt heeft.” Dat deed hij, het arme knaapje, met tranen in zijn ogen, en ik schreef de zin meteen neer in mijn zakboekje. Mijn reden was natuurlijk dat E. onveranderlijk al haar woorden en daden een dag nadat ze zijn gesproken of volvoerd ontkent, en ik was vastbesloten haar daartoe niet de mogelijkheid te geven in de huidige, monsterlijke situatie. - Nog steeds ziedend, keerde ze zich toen tot Walter, en beklaagde hem zo'n vader te hebben, een vader als geen ander, - die nooit speelgoed voor hem kocht (letterlijk aldus), en die nooit een goed humeur had, - met nog veel andere woorden van gelijke strekking.
Dit doet de deur dicht. Definitief, denk ik wel, voorgoed.
Weer veel beter vandaag. Walter zei vanavond iets dat mij verheugde. Kijkend naar een paar grote door de zon beschenen stapelwolken, riep hij uit: “Ze lijken wel op de bergen in Griekenland!” Ik weet niet hoe hij op het idee kwam, maar het is prachtig dat hij al een dergelijk gevoel voor Griekenland heeft.
Eerste proefvellen van mijn bundel korte verhalen “Human Odds and Ends” [verschenen in 1898].’
donderdag 23 augustus 2018
John Bake -- 24 augustus 1830
• John Bake (1787-1864) was een Nederlandse classicus en filoloog. In 1830 maakte hij een reis naar Duitsland en Zwitserland, die hij beschreef in brieven aan zijn vrouw, die zijn te lezen als een reisdagboek.
Maandag, 23 augustus.
Alles stemde mij sedert enige dagen om minder behagen in Zwitserland te scheppen. Het werd slechter weer en koud, zodat het voor een dag of drie reeds gesneeuwd heeft op de bergen. Men krijgt eindelijk, na zoveel gezien te hebben, verzadiging en - ik verlangde alleen naar huis, zodat mijn reisgenoten soms niets meer aan mij hadden. Evenwel ben ik hedenmorgen weer getroffen. De Rigi goed gezien hebbende, telde ik de Weissenstein voor niets en was er zelfs met tegenzin, enkel om de vrienden niet tegen te gaan, heen getrokken. Nu was ik voor 5 uur op, en heb ik gejouisseerd van een halfuurs schouwspel (want langer duurde het niet) dat voortreffelijk was, beter nog dan op de Rigi: het langzaam verlichten der sneeuwtoppen. Zelfs 10 minuten lang vertoonde zich de vergulde top van de Montblanc, die men van de Rigi geheel niet ziet. Overigens is het panorama niet te vergelijken met de Rigi. Men ziet weinig meren en meest het vlakke noordwestelijke gedeelte van Zwitserland. Straks rijden wij naar Moutier terug en rijden dan verder.
[kijk hier voor foto's van de zonsopgang gezien vanaf de Weissenstein]
Bazel, 24 augustus.
Gisteravond zijn wij hier aangekomen. Dadelijk vloog ik naar de post om uw brief. Ik vond er twee. Hoe jammer, dat ik over 't huis niet kon antwoorden, maar gij hebt volmaakt wel gedaan. Uw tweede deed mij ook oneindig veel genoegen, ziende dat mijn correspondentie u toch wat plezier heeft gedaan. Mij niet minder, want ik was dan, aan u schrijvende, telkens met mijn gehele ziel bij u. Ik zal mijn journaal, sedert de Weissenstein, thuis wel vervolgen, maar mijn plan is genomen. De vrienden willen nog langs de Moezel en door Brabant, zodat wij morgen samen vertrekkende slechts een eind weegs samen gaan. Baden-Baden offer ik op, maar snel naar huis. Zeker ben ik niet later dan 2 september thuis en in uw armen. Of ik vroeger kan komen valt moeilijk te bepalen, omdat ik niet graag 's nachts doorreis. Ik moet fris bij u komen, niet waar? Vertel mijn spoedige thuiskomst nog maar niet aan iedereen. Anders word ik dadelijk lastig gevallen. Hoe zeer ik verlang alles wat mij dierbaar is terug te zien, kan ik u niet beschrijven. Ik heb haast en omhels u nog eens hartelijk. Dag beste vrouw, tot over weinige dagen.
Maandag, 23 augustus.
Alles stemde mij sedert enige dagen om minder behagen in Zwitserland te scheppen. Het werd slechter weer en koud, zodat het voor een dag of drie reeds gesneeuwd heeft op de bergen. Men krijgt eindelijk, na zoveel gezien te hebben, verzadiging en - ik verlangde alleen naar huis, zodat mijn reisgenoten soms niets meer aan mij hadden. Evenwel ben ik hedenmorgen weer getroffen. De Rigi goed gezien hebbende, telde ik de Weissenstein voor niets en was er zelfs met tegenzin, enkel om de vrienden niet tegen te gaan, heen getrokken. Nu was ik voor 5 uur op, en heb ik gejouisseerd van een halfuurs schouwspel (want langer duurde het niet) dat voortreffelijk was, beter nog dan op de Rigi: het langzaam verlichten der sneeuwtoppen. Zelfs 10 minuten lang vertoonde zich de vergulde top van de Montblanc, die men van de Rigi geheel niet ziet. Overigens is het panorama niet te vergelijken met de Rigi. Men ziet weinig meren en meest het vlakke noordwestelijke gedeelte van Zwitserland. Straks rijden wij naar Moutier terug en rijden dan verder.
[kijk hier voor foto's van de zonsopgang gezien vanaf de Weissenstein]
Bazel, 24 augustus.
Gisteravond zijn wij hier aangekomen. Dadelijk vloog ik naar de post om uw brief. Ik vond er twee. Hoe jammer, dat ik over 't huis niet kon antwoorden, maar gij hebt volmaakt wel gedaan. Uw tweede deed mij ook oneindig veel genoegen, ziende dat mijn correspondentie u toch wat plezier heeft gedaan. Mij niet minder, want ik was dan, aan u schrijvende, telkens met mijn gehele ziel bij u. Ik zal mijn journaal, sedert de Weissenstein, thuis wel vervolgen, maar mijn plan is genomen. De vrienden willen nog langs de Moezel en door Brabant, zodat wij morgen samen vertrekkende slechts een eind weegs samen gaan. Baden-Baden offer ik op, maar snel naar huis. Zeker ben ik niet later dan 2 september thuis en in uw armen. Of ik vroeger kan komen valt moeilijk te bepalen, omdat ik niet graag 's nachts doorreis. Ik moet fris bij u komen, niet waar? Vertel mijn spoedige thuiskomst nog maar niet aan iedereen. Anders word ik dadelijk lastig gevallen. Hoe zeer ik verlang alles wat mij dierbaar is terug te zien, kan ik u niet beschrijven. Ik heb haast en omhels u nog eens hartelijk. Dag beste vrouw, tot over weinige dagen.
woensdag 22 augustus 2018
Julien Piraña -- 23 augustus 1975
• Kees Wielemaker (1938) publiceerde in de jaargang 1975/'76 van Maatstaf onder het pseudoniem Julien Piraña een Afrika-dagboek.
Mopti, 23 augustus 1975.
Moe en vol bier. 't Enige dat hier enigszins te drinken en te krijgen is. 'k Heb een slaapplaats gevonden op het schip in de Niger. 't Heet meen ik ‘de vrijheid’. M'n hut zit vol muggen. Toen ik hier aankwam heb ik geeksperimenteerd met het licht. De generator werkte toen nog niet. Nu wel. Resultaat: veel licht en nog meer muggen. De hut zit nu vol gas. Ik op 't achterdek. Hoe lang heeft een mug nodig om te sterven. 't Is 11 uur. Als ik in bed duik stopt de generator. En de ventilator. Wat doe ik hier eigenlijk.
Op d'een of andere plaat heb ik de moskee van Mopti gezien, maar bij aankomst blijkt het een kerkje van klei te zijn. De komende dagen moet ik beslissen of ik verder Afrika in trek, naar Noord-Nigeria of naar Algerije via de Hoggarpiste. 't Water op 't schip komt rechtstreeks uit de rivier. Wie schijten daar allemaal in. Vanavond in de bar Mali een Franse jongen ontmoet. Drinkt al het water. Ongeacht waar en waaruit. Neemt niets tegen de malaria. Is al z'n injecties ‘vergeten’. Is nog geen dag ziek geweest. Wel is ie net zo vet als Gandhi.
Mopti, 23 augustus 1975.
Moe en vol bier. 't Enige dat hier enigszins te drinken en te krijgen is. 'k Heb een slaapplaats gevonden op het schip in de Niger. 't Heet meen ik ‘de vrijheid’. M'n hut zit vol muggen. Toen ik hier aankwam heb ik geeksperimenteerd met het licht. De generator werkte toen nog niet. Nu wel. Resultaat: veel licht en nog meer muggen. De hut zit nu vol gas. Ik op 't achterdek. Hoe lang heeft een mug nodig om te sterven. 't Is 11 uur. Als ik in bed duik stopt de generator. En de ventilator. Wat doe ik hier eigenlijk.
Op d'een of andere plaat heb ik de moskee van Mopti gezien, maar bij aankomst blijkt het een kerkje van klei te zijn. De komende dagen moet ik beslissen of ik verder Afrika in trek, naar Noord-Nigeria of naar Algerije via de Hoggarpiste. 't Water op 't schip komt rechtstreeks uit de rivier. Wie schijten daar allemaal in. Vanavond in de bar Mali een Franse jongen ontmoet. Drinkt al het water. Ongeacht waar en waaruit. Neemt niets tegen de malaria. Is al z'n injecties ‘vergeten’. Is nog geen dag ziek geweest. Wel is ie net zo vet als Gandhi.
dinsdag 21 augustus 2018
Wim Kan -- 22 augustus 1958
• Wim Kan (1911-1983) was cabaretier. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.
Vrijdag 22 augustus
NV ABC-cabaret. Ik werd op een morgen wakker en uit de mij omringende post bleek duidelijk dat ik directeur was geworden van een naamloze vennootschap. Naast mij, nog in diepe rust, lag de directrice! Toen zij ontwaakte en ik haar het heerlijke nieuws meedeelde, zei ze: Vijfentwintig jaar heb je gewerkt om een beetje naam te krijgen, nou is het zover en nou maak je er een naamloze beweging van!
Nu ben ik directeur van iets onbegrijpelijks. Eenmaal per jaar moet ik met mijn directrice vergaderen! Aandelen à pari. Wat is dat nou weer?
Zaterdag 23 augustus 12.30 uur. In werkhuisje
Was er maar een echt kantoor die ons alles uit de hand kon nemen. Was er maar een echte huishoudster die voor Ol het huis kon doen. Hadden we maar een echte toneelmeester. Hadden we maar echte artiesten aan de zaak. Grote God, van dit leven kun je praktisch alleen genieten als je de deur achter je dichttrekt en met vakantie gaat. Ik word hier moedeloos van en zenuwpatiënt. Moe, moe, moe (en kribbig).
Vrijdag 22 augustus
NV ABC-cabaret. Ik werd op een morgen wakker en uit de mij omringende post bleek duidelijk dat ik directeur was geworden van een naamloze vennootschap. Naast mij, nog in diepe rust, lag de directrice! Toen zij ontwaakte en ik haar het heerlijke nieuws meedeelde, zei ze: Vijfentwintig jaar heb je gewerkt om een beetje naam te krijgen, nou is het zover en nou maak je er een naamloze beweging van!
Nu ben ik directeur van iets onbegrijpelijks. Eenmaal per jaar moet ik met mijn directrice vergaderen! Aandelen à pari. Wat is dat nou weer?
Zaterdag 23 augustus 12.30 uur. In werkhuisje
Was er maar een echt kantoor die ons alles uit de hand kon nemen. Was er maar een echte huishoudster die voor Ol het huis kon doen. Hadden we maar een echte toneelmeester. Hadden we maar echte artiesten aan de zaak. Grote God, van dit leven kun je praktisch alleen genieten als je de deur achter je dichttrekt en met vakantie gaat. Ik word hier moedeloos van en zenuwpatiënt. Moe, moe, moe (en kribbig).
maandag 20 augustus 2018
Jacob van Lennep -- 21 augustus 1823
• Jacob van Lennep (1802-1868) was een Nederlandse schrijver. In 1823 maakte hij met zijn vriend Dirk van Hogendorp een petit tour door zomers Nederland. Van deze tocht hield hij een dagboek bij, onder de titel Nederland in den goeden ouden tijd.
21 Augustus.
Te 7 ure vervoegden de vrienden zich bij ons aan het ontbijt en deden vervolgens met ons een alleraangenaamste wandeling. Eerst zagen wij het dorp Ginneken, vanwaar wij door het zoogenaamde (Dennen) Mastbosch onder belangrijke geanimeerde gesprekken en twisten over het fraaie dorp het Haagje door het Liesbosch, dat uit eiken bestaat, huiswaarts keerden; te ½ 2 waren wij weer aan de wooning van SCHEY, waar wij met den Walschen predikant JAMES* aten en ons wel vermaakten. Na den eten d.i. klokke 6, begaven wij ons naar het hof, dat thands tot een militair hospitaal verstrekt. Het binnenplein aldaar is zeer groot, omringd met pijlers en omgangen, de borstbeelden van vele helden der oudheid dragende. – De ziekenzaal is luchtig en ruim ingericht. Zij is gebouwd naar het model door Pr. Willem den Eerste gegeven. Van daar trokken wij naar de fabriek van den Heer BIESTHEUVEL. Deze heeft eene machine uitgevonden welke het koehaar bereidt en daarvan het octrooi voor 5 jaren ontfangen.
Echter houdt zijn fabriek bij de 500 menschen aan 't werk. Een wever wint er 8 à 10 gulden wekelijks: één zelfs was er die ƒ 18 verdiende, doch ze dadelijk aan den drank weer verteerde. Wij spraken den ouden BIESTHEUVEL, die het weven der stoffen voor zijn deel heeft, den tweeden zoon een vrij nietsbeduidend mensch en den uitvinder der machine die zeer aartig in zijn spreken is en een flink voorkomen heeft.
Daarna deden wij een wandeling in het Valkenhof, dat zeer lief aangelegd is en waar fraaie boomen staan. De maan verlichtte het op eene aangename wijze. Wij spraken er den plaatsmajoor, een oud-officier, die in stille mijmeringen er rondwandelde en ons verhaalde hoe men in vroeger tijden met een tractement van ƒ 500 in Breda zeer goed kon leven, daar toen eene kamer 11 st. in de week aan huur deed, eene kop chocolaad 2 en een kop koffi 1 en een glas punch 2 stuivers kostte, terwijl men voor 8 st. at en voor 14 goede wijn dronk. Te ½ 8 keerden wij bij SCHEY, bleven onder een glas wijn en het aangenaamste gesprek tot ½ 1 zitten praten.
21 Augustus.
Te 7 ure vervoegden de vrienden zich bij ons aan het ontbijt en deden vervolgens met ons een alleraangenaamste wandeling. Eerst zagen wij het dorp Ginneken, vanwaar wij door het zoogenaamde (Dennen) Mastbosch onder belangrijke geanimeerde gesprekken en twisten over het fraaie dorp het Haagje door het Liesbosch, dat uit eiken bestaat, huiswaarts keerden; te ½ 2 waren wij weer aan de wooning van SCHEY, waar wij met den Walschen predikant JAMES* aten en ons wel vermaakten. Na den eten d.i. klokke 6, begaven wij ons naar het hof, dat thands tot een militair hospitaal verstrekt. Het binnenplein aldaar is zeer groot, omringd met pijlers en omgangen, de borstbeelden van vele helden der oudheid dragende. – De ziekenzaal is luchtig en ruim ingericht. Zij is gebouwd naar het model door Pr. Willem den Eerste gegeven. Van daar trokken wij naar de fabriek van den Heer BIESTHEUVEL. Deze heeft eene machine uitgevonden welke het koehaar bereidt en daarvan het octrooi voor 5 jaren ontfangen.
Echter houdt zijn fabriek bij de 500 menschen aan 't werk. Een wever wint er 8 à 10 gulden wekelijks: één zelfs was er die ƒ 18 verdiende, doch ze dadelijk aan den drank weer verteerde. Wij spraken den ouden BIESTHEUVEL, die het weven der stoffen voor zijn deel heeft, den tweeden zoon een vrij nietsbeduidend mensch en den uitvinder der machine die zeer aartig in zijn spreken is en een flink voorkomen heeft.
Daarna deden wij een wandeling in het Valkenhof, dat zeer lief aangelegd is en waar fraaie boomen staan. De maan verlichtte het op eene aangename wijze. Wij spraken er den plaatsmajoor, een oud-officier, die in stille mijmeringen er rondwandelde en ons verhaalde hoe men in vroeger tijden met een tractement van ƒ 500 in Breda zeer goed kon leven, daar toen eene kamer 11 st. in de week aan huur deed, eene kop chocolaad 2 en een kop koffi 1 en een glas punch 2 stuivers kostte, terwijl men voor 8 st. at en voor 14 goede wijn dronk. Te ½ 8 keerden wij bij SCHEY, bleven onder een glas wijn en het aangenaamste gesprek tot ½ 1 zitten praten.
zondag 19 augustus 2018
Jan Maartensz Groen -- 20 augustus 1783
• Jan Maartensz Groen (?-?) beschreef in Dagverhaal der Rampen en Wederwaardigheden van het Volk van het Schip De Jonge Alida (1783) de belevenissen en ontberingen die hij en zijn mede-opvarenden meemaakten toen hun schip nabij IJsland met tegen- en rampspoed te kampen kreeg.
[wat voorafging]
Den 20sten, ’s morgens tusschen vier en vyf uuren, brachten wy onze topbenets weder aan, en liepen met malkander verder oostelyk op; wenschende alzo, oostelyk om, naar huis te komen. Wy zeilden dan Oost ten Zuiden voort, met een noordelyke Wind. Doch naauwlyks hadden wy zo twee uuren gezeild, of wy kwamen al wederom in gevaar van het ys. De lucht evenwel was toen iets lichter. Dit deed ons den genomen cours door het ys, hoe gevaarlyk zulks anderzins ook was, houden, tot dat wy, na aldus een uur of vyf door het ys gelopen te hebben, voor een onoverzienlyk ysveld kwamen, waardoor wy wederom volstrekt genoodzaakt wierden onze cours te veranderen en westelyk te zeilen. ’s Avonds kwamen wy al wederom tegen het ys aan. Wy waren toen, naar gissing, by de Hurgelbogt. Wanneer wy te vooren van de Kaap Noord ten Zuiden zeilden, was ’er noch maar weinig ys in de Hurgelbogt; doch thans zat dezelve reeds vol. Wy waren toen volstrekt ten einde raad: vóór ons, en achter ons hadden wy ys: en, daar de dikke mist ons belette om met genoegzaame onderscheiding te ontdekken, waar wy eigentlyk waren, zo was het voor ons ook allerraadzaamst de wal aan te doen. Evenwel, onze benets afgebragt hebbende, draaiden wy Oost over by onze overige maats, die allen schoon gemaakt hadden en waren toen iets vooruit, doch Kees Struis, die, even als wy, zulks noch niet gedaan had, bleef by ons. Toen wy het alzo één uur Oost over hadden laaten leggen, draaiden wy vervolgens weêr west by, met het zeil aan wenk, verwachtende alzo den dag. Na het aanbreeken van den dag, zynde
Den 21sten, sloegen wy, onze benets weder aangebragt hebbende, vol, om de noordwest ten westen, met het zeil in top, verneemende toen weinig ys. Des namiddags kwamen wy, naar gissing, tegenover Traanbaai. Hier zouden wy, naar alle waarschynlykheid, verongelukt hebben op de klippen, die de Traantonnen genoemd worden, zo Gods goedheid niet gewild had, dat het aan het Land iets lichter was, waardoor wy het gevaar van onze cours ontdekten, en geraden werden van de wal afteleggen. Den geheelen volgenden nacht zeilden wy toen oost zuidoost voort.
[wat voorafging]
Den 20sten, ’s morgens tusschen vier en vyf uuren, brachten wy onze topbenets weder aan, en liepen met malkander verder oostelyk op; wenschende alzo, oostelyk om, naar huis te komen. Wy zeilden dan Oost ten Zuiden voort, met een noordelyke Wind. Doch naauwlyks hadden wy zo twee uuren gezeild, of wy kwamen al wederom in gevaar van het ys. De lucht evenwel was toen iets lichter. Dit deed ons den genomen cours door het ys, hoe gevaarlyk zulks anderzins ook was, houden, tot dat wy, na aldus een uur of vyf door het ys gelopen te hebben, voor een onoverzienlyk ysveld kwamen, waardoor wy wederom volstrekt genoodzaakt wierden onze cours te veranderen en westelyk te zeilen. ’s Avonds kwamen wy al wederom tegen het ys aan. Wy waren toen, naar gissing, by de Hurgelbogt. Wanneer wy te vooren van de Kaap Noord ten Zuiden zeilden, was ’er noch maar weinig ys in de Hurgelbogt; doch thans zat dezelve reeds vol. Wy waren toen volstrekt ten einde raad: vóór ons, en achter ons hadden wy ys: en, daar de dikke mist ons belette om met genoegzaame onderscheiding te ontdekken, waar wy eigentlyk waren, zo was het voor ons ook allerraadzaamst de wal aan te doen. Evenwel, onze benets afgebragt hebbende, draaiden wy Oost over by onze overige maats, die allen schoon gemaakt hadden en waren toen iets vooruit, doch Kees Struis, die, even als wy, zulks noch niet gedaan had, bleef by ons. Toen wy het alzo één uur Oost over hadden laaten leggen, draaiden wy vervolgens weêr west by, met het zeil aan wenk, verwachtende alzo den dag. Na het aanbreeken van den dag, zynde
Den 21sten, sloegen wy, onze benets weder aangebragt hebbende, vol, om de noordwest ten westen, met het zeil in top, verneemende toen weinig ys. Des namiddags kwamen wy, naar gissing, tegenover Traanbaai. Hier zouden wy, naar alle waarschynlykheid, verongelukt hebben op de klippen, die de Traantonnen genoemd worden, zo Gods goedheid niet gewild had, dat het aan het Land iets lichter was, waardoor wy het gevaar van onze cours ontdekten, en geraden werden van de wal afteleggen. Den geheelen volgenden nacht zeilden wy toen oost zuidoost voort.
zaterdag 18 augustus 2018
26-jarige vrouw -- 19 Augustus 1970
• Uit een geanonimiseerd dagboek uit de collectie van het Nederlands dagboekarchief.
Woensdag 19 Augustus 1970
[…] gisteren was D. hier de hele dag. Dat was heerlijk.
Hij kwam met de meest idiote confessie. Toen L. hem eergisteren thuisgebracht had, begon hij haar te zoenen, enzovoorts. Zij protesteerde niet. Maar uiteindelijk kreeg hij geen erectie.
Ik geloof dat het gewoon als iets zieligs gezien moet worden. Een beetje braaf, en een beetje belachelijk. Tussen L. en D. zal er niets van belang meer gebeuren. Een flop. Maar het was grappig; zo gauw hij geloofde dat ik hem “vergeven” had, was hij weer helemaal “on top of the world”. Kwestie van een paar minuten, en (wat hem betreft) achter de rug. Is dat zonderling? Voor mij scheen het gewoon onreëel, een soort van schijn. “Laten we het proberen — dat doet men immers.”
Ik doe dat niet. Dergelijke episodes. Ik heb meer vertrouwen in lange-termijn-vriendschappen. Die oppervlakkige dingen doen momenteel iets prettigs, maar het heeft geen body.
Niet alleen dat het oppervlakkig is, maar ook dat het de mogelijkheden voor ware, langdurende vriendschap onmogelijk maakt.
De liefde tussen D. en mij is gewoon — wat — hoe — de toekomst — de herinnering. Op het ogenblik is het een mengsel van sex (wel prettig) en alles [onleesbaar].
Vandaag overdag, toen hij belde voelde ik me verlaten door hem, en helemaal alleen. […]
Ik zal mijn manier van leven volhouden. En het zal wel gaan, op de een of andere manier. […]
Als ik fit ben, kan ik in 5 weken misschien de examens halen. Dat wil ik wel graag.
Eigenlijk ben [ik] niet sentimenteel over D.
Woensdag 19 Augustus 1970
[…] gisteren was D. hier de hele dag. Dat was heerlijk.
Hij kwam met de meest idiote confessie. Toen L. hem eergisteren thuisgebracht had, begon hij haar te zoenen, enzovoorts. Zij protesteerde niet. Maar uiteindelijk kreeg hij geen erectie.
Ik geloof dat het gewoon als iets zieligs gezien moet worden. Een beetje braaf, en een beetje belachelijk. Tussen L. en D. zal er niets van belang meer gebeuren. Een flop. Maar het was grappig; zo gauw hij geloofde dat ik hem “vergeven” had, was hij weer helemaal “on top of the world”. Kwestie van een paar minuten, en (wat hem betreft) achter de rug. Is dat zonderling? Voor mij scheen het gewoon onreëel, een soort van schijn. “Laten we het proberen — dat doet men immers.”
Ik doe dat niet. Dergelijke episodes. Ik heb meer vertrouwen in lange-termijn-vriendschappen. Die oppervlakkige dingen doen momenteel iets prettigs, maar het heeft geen body.
Niet alleen dat het oppervlakkig is, maar ook dat het de mogelijkheden voor ware, langdurende vriendschap onmogelijk maakt.
De liefde tussen D. en mij is gewoon — wat — hoe — de toekomst — de herinnering. Op het ogenblik is het een mengsel van sex (wel prettig) en alles [onleesbaar].
Vandaag overdag, toen hij belde voelde ik me verlaten door hem, en helemaal alleen. […]
Ik zal mijn manier van leven volhouden. En het zal wel gaan, op de een of andere manier. […]
Als ik fit ben, kan ik in 5 weken misschien de examens halen. Dat wil ik wel graag.
Eigenlijk ben [ik] niet sentimenteel over D.
donderdag 16 augustus 2018
Virginia Woolf - 17 augustus 1932
• In de dagboeken van de Britse schrijfster Virginia Woolf (1882-1941) verwoordt ze haar gevoelsleven, dat ondanks alle zelfspot en ironie geregeld diepe depressies veroorzaakte. En uiteraard reflecteert ze op personen en gebeurtenissen uit haar persoonlijke leven en uit haar tijdgewricht (maar in onderstaand fragment even niet).
Wednesday, August 17th.
Now I think I have corected the C.R. [haar boek The Second Common Reader] till I can correct no longer. And I have a few minutes'holiday before I need take the proofs in to L. [haar echtgenoot Leonard]. Shall I then describe how I fainted again? - That is the galloping horses got wild in my head last Thursday night as I sat on the terrace with L. How cool it is after the heat! I said. We were watching the downs draw back into the fine darkness after they had burnt like solid emerald all day. Now that was being softly finely veiled. And the white owl was crossing to fetch mice from the marsh. Then my heart leapt; and stopped; and leapt again; and I tasted that queer bitterness at the back of my throat; and the pulse leapt into my head and beat and beat, more savagely, more quickly. I am going to faint, I said, and slipped off my chair and lay on the grass. Oh no I was not unconscious. I was alive: but possessed with this struggling team in my head: galloping, pounding. I thought something will burst in my brain if this goes on. Slowly it muffled itself. I pulled myself up, and staggered, with what infinite difficulty and alarm, now truly fainting and seeing the garden painfully lengthened and distorted, back, back, back - how long it seemed - to the house: and gained my room and fell on my bed. Then pain, as of childbirth; and then that too slowly faded; and I lay presiding, like a flickering light, like a most solicitous mother, over the shattered splintered fragments of my body. A very acute and unpleasant experience.
Wednesday, August 17th.
Now I think I have corected the C.R. [haar boek The Second Common Reader] till I can correct no longer. And I have a few minutes'holiday before I need take the proofs in to L. [haar echtgenoot Leonard]. Shall I then describe how I fainted again? - That is the galloping horses got wild in my head last Thursday night as I sat on the terrace with L. How cool it is after the heat! I said. We were watching the downs draw back into the fine darkness after they had burnt like solid emerald all day. Now that was being softly finely veiled. And the white owl was crossing to fetch mice from the marsh. Then my heart leapt; and stopped; and leapt again; and I tasted that queer bitterness at the back of my throat; and the pulse leapt into my head and beat and beat, more savagely, more quickly. I am going to faint, I said, and slipped off my chair and lay on the grass. Oh no I was not unconscious. I was alive: but possessed with this struggling team in my head: galloping, pounding. I thought something will burst in my brain if this goes on. Slowly it muffled itself. I pulled myself up, and staggered, with what infinite difficulty and alarm, now truly fainting and seeing the garden painfully lengthened and distorted, back, back, back - how long it seemed - to the house: and gained my room and fell on my bed. Then pain, as of childbirth; and then that too slowly faded; and I lay presiding, like a flickering light, like a most solicitous mother, over the shattered splintered fragments of my body. A very acute and unpleasant experience.
woensdag 15 augustus 2018
Nicolaas Beets -- 16 augustus 1835
• Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.
Nijmegen, zaterdag 15 augustus 1835
Heden te Neerbosch, de schoonste vrouw gezien die ik ooit in mijn leven zag; parfaite beauté, non seulemant par la physionomie, mais aussi par la taille, les mains et les pieds.** C'est Madame M. Men vertelt mij dat een luitenant der Kurassiers (v.V.) op een bal plotseling zoo verliefd op haar geworden is, dat hij haar eensklaps om den hals viel en kuste. Mevr. M.. mag nooit alleen uitgaan. Zij is kinderloos.
Nijmegen, zondag 16 augustus 1835
Preek van Ds. B. uit U. gehoord, over de hoop des wederziens, die door hem met zwakke, wawelige argumenten ondersteund werd. Mij bezielt ten opzichte van ZWE. [Zijne Wel Eerwaarde] geen de minste hope des weder-hóorens. In ‘'t Bosch’ gewandeld, d.i. te zeggen op dat met boomen omringde plein, dat men in dit oostersch land, waar alle hoogjes en heuveltjes bergen heeten, een bosch noemt.
** Volmaakte schoonheid, niet alleen vanwege het gelaat, maar ook vanwege de taille, de handen en de voeten.
Nijmegen, zaterdag 15 augustus 1835
Heden te Neerbosch, de schoonste vrouw gezien die ik ooit in mijn leven zag; parfaite beauté, non seulemant par la physionomie, mais aussi par la taille, les mains et les pieds.** C'est Madame M. Men vertelt mij dat een luitenant der Kurassiers (v.V.) op een bal plotseling zoo verliefd op haar geworden is, dat hij haar eensklaps om den hals viel en kuste. Mevr. M.. mag nooit alleen uitgaan. Zij is kinderloos.
Nijmegen, zondag 16 augustus 1835
Preek van Ds. B. uit U. gehoord, over de hoop des wederziens, die door hem met zwakke, wawelige argumenten ondersteund werd. Mij bezielt ten opzichte van ZWE. [Zijne Wel Eerwaarde] geen de minste hope des weder-hóorens. In ‘'t Bosch’ gewandeld, d.i. te zeggen op dat met boomen omringde plein, dat men in dit oostersch land, waar alle hoogjes en heuveltjes bergen heeten, een bosch noemt.
** Volmaakte schoonheid, niet alleen vanwege het gelaat, maar ook vanwege de taille, de handen en de voeten.
dinsdag 14 augustus 2018
Ronald Giphart -- 15 augustus 2001
• De veelgelezen schrijver Ronald Giphart (1965) hield in 2001 een persoonlijk dagboek bij – over politiek, literatuur, vrienden, kroegen, optredens, kinderen, huizen, relaties, film en nog veel meer: Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid.
Woensdag 15 augustus 2001
Jaren geleden zat ik in de jury van de CJP Poëziewedstrijd. Een van de inzendingen heette 'Solliciteren'. Mijn medejuryleden (onder wie een mevrouw van de Volkskrant) hadden dit fraaie gedicht niet opgenomen in hun voorselectie. Het verschil in kwaliteit tussen de drieduizend keutels en deze parel kon echter niet groter. Ik ging met mijn volle vijfenzeventig kilo achter solliciteren staan, en wist mijn mede juryleden te overtuigen. Na de jurering werd ons de namen van de dichters onthuld. Het winnende gedicht bleek geschreven door Ingmar Heytze en kwam later terecht in. zijn debuutbundel De allesvrezer.
Het mooie van ouder worden is dat je mensen in je omgeving ziet groeien. Hoe Jean-Marc [van Tol] zichzelf heeft gelanceerd in strip-land en hoe Ingmar is opgeklommen tot de it-boy van de Nederlandse poëzie en de amanuensis van de Utrechtse letteren. Toen Ingmar nog bij Bert [Natter] in de klas zat, rond 1987, publiceerde hij al met een obsoleet enthousiasme voor poëzie in literaire tijdschriften. Later volgden Ingmar en ik dezelfde werkcolleges algemene literatuurwetenschap. Hij had zich destijds getransformeerd tot het nogal aandoenlijk klinkende 'garagedichter', een clubje dat zich presenteerde als de nog aandoenlijkere tegenhangers van de in aandoenlijkheid bijna niet te evenaren Maximalen. Ingmar was mijn eerste goedaardige stalker. In de maanden na mijn debuut – hij werd nog niet gekweld door verplaatsingsangst – zag ik hem regelmatig bij voorleesbeurten en optredens. Met een lezer als Ingmar kun je alle kritiek aan.
Woensdag 15 augustus 2001
Jaren geleden zat ik in de jury van de CJP Poëziewedstrijd. Een van de inzendingen heette 'Solliciteren'. Mijn medejuryleden (onder wie een mevrouw van de Volkskrant) hadden dit fraaie gedicht niet opgenomen in hun voorselectie. Het verschil in kwaliteit tussen de drieduizend keutels en deze parel kon echter niet groter. Ik ging met mijn volle vijfenzeventig kilo achter solliciteren staan, en wist mijn mede juryleden te overtuigen. Na de jurering werd ons de namen van de dichters onthuld. Het winnende gedicht bleek geschreven door Ingmar Heytze en kwam later terecht in. zijn debuutbundel De allesvrezer.
Het mooie van ouder worden is dat je mensen in je omgeving ziet groeien. Hoe Jean-Marc [van Tol] zichzelf heeft gelanceerd in strip-land en hoe Ingmar is opgeklommen tot de it-boy van de Nederlandse poëzie en de amanuensis van de Utrechtse letteren. Toen Ingmar nog bij Bert [Natter] in de klas zat, rond 1987, publiceerde hij al met een obsoleet enthousiasme voor poëzie in literaire tijdschriften. Later volgden Ingmar en ik dezelfde werkcolleges algemene literatuurwetenschap. Hij had zich destijds getransformeerd tot het nogal aandoenlijk klinkende 'garagedichter', een clubje dat zich presenteerde als de nog aandoenlijkere tegenhangers van de in aandoenlijkheid bijna niet te evenaren Maximalen. Ingmar was mijn eerste goedaardige stalker. In de maanden na mijn debuut – hij werd nog niet gekweld door verplaatsingsangst – zag ik hem regelmatig bij voorleesbeurten en optredens. Met een lezer als Ingmar kun je alle kritiek aan.
maandag 13 augustus 2018
Ernesto Che Guevara -- 14 augustus 1967
• Ernesto Guevara (1928-1967) hield tijdens de laatste elf maanden van zijn leven een dagboek bij. Het is in het Nederlands gepubliceerd als Boliviaans dagboek (Vertaling: Tineke Hillegers-Zijlmans en Frieda Kleinjan-van Braam).
13.8.67
Miguel, Urbano, León en Camba hebben hun kamp opgeslagen bij het water dat Benigno ontdekt heeft en vervolgens van daaruit hun weg. Ze hebben voor drie dagen eten meegenomen, d.w.z. stukken vlees van het paard van Pacho, dat we vandaag opgeofferd hebben. Er zijn nu nog vier beesten over en alles wijst erop dat we er nog wel een zullen moeten slachten voordat we ergens voedsel kunnen vinden. Als alles goed gaat moeten Coco en Aniceto hier morgen aankomen. Arturo heeft twee pauwen geschoten die mij zijn toebedeeld omdat er bijna geen mais meer is. Chapaco vertoont steeds duidelijker tekenen van onevenwichtigheid, Pacho gaat steeds goed vooruit en mijn astma wordt sinds gisteren weer erger. Ik neem nu drie tabletten per dag. Mijn voet is bijna genezen.
14.8.67
Een zwarte dag. Grijs wat betreft de activiteiten. Geen nieuws, maar tegen de avond hoorden we over de nieuwsdienst dat de bergplaats waarheen onze mannen op weg waren is bezet; men geeft zoveel details dat er geen twijfel mogelijk is. Het veranderlijke weer van vandaag is erg slecht voor m'n astma. Ook hebben ze allerlei documenten en foto's in handen gekregen. Dit is de hardste slag die ze ons hebben toegebracht. Iemand moet gepraat hebben. Wie? Dat is het mysterie.
13.8.67
Miguel, Urbano, León en Camba hebben hun kamp opgeslagen bij het water dat Benigno ontdekt heeft en vervolgens van daaruit hun weg. Ze hebben voor drie dagen eten meegenomen, d.w.z. stukken vlees van het paard van Pacho, dat we vandaag opgeofferd hebben. Er zijn nu nog vier beesten over en alles wijst erop dat we er nog wel een zullen moeten slachten voordat we ergens voedsel kunnen vinden. Als alles goed gaat moeten Coco en Aniceto hier morgen aankomen. Arturo heeft twee pauwen geschoten die mij zijn toebedeeld omdat er bijna geen mais meer is. Chapaco vertoont steeds duidelijker tekenen van onevenwichtigheid, Pacho gaat steeds goed vooruit en mijn astma wordt sinds gisteren weer erger. Ik neem nu drie tabletten per dag. Mijn voet is bijna genezen.
14.8.67
Een zwarte dag. Grijs wat betreft de activiteiten. Geen nieuws, maar tegen de avond hoorden we over de nieuwsdienst dat de bergplaats waarheen onze mannen op weg waren is bezet; men geeft zoveel details dat er geen twijfel mogelijk is. Het veranderlijke weer van vandaag is erg slecht voor m'n astma. Ook hebben ze allerlei documenten en foto's in handen gekregen. Dit is de hardste slag die ze ons hebben toegebracht. Iemand moet gepraat hebben. Wie? Dat is het mysterie.
zondag 12 augustus 2018
Georg Christoph Lichtenberg -- 13 augustus 1773
• De Duitse fysicus, sterrenkundige en denker Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799) is vooral bekend vanwege zijn zogenoemde Sudelbücher (‘kladboeken’) vol briljant geformuleerde invallen, observaties en overpeinzingen over zaken “zo onbeduidend dat ze door de meesterdenkers uit zijn tijd over het hoofd werden gezien”. Als ‘kind van de Verlichting’ was hij nieuwsgierig en onderzoekend, en zo komt hij ook naar voren in zijn brieven, die zijn vertaald als Gekleurde Schaduwen. Vertaald door Marion Offermans.
Stade, 13 augustus 1773
Ik moet toegeven dat ik niet had gedacht dat erin Duitsland een plaats was [Hamburg] waar je zo’n volledig idee kunt krijgen van wat Londen en Amsterdam groots maakt als deze stad. Aan de haven ligt een gebouw dat het ‘Boomhuis’ wordt genoemd,met een galerij boven op het dak waar je volgens de unanieme getuigenis van alle reizigers beslist een van de mooiste uitzichten in Duitsland hebt. Ik denk dat een fijngevoelige inwoner van Darmstadt die je er geblinddoekt naar toe zou brengen en op dat dak de ogen zou openen, stuiptrekkingen zou krijgen […]. Het is me onmogelijk een beschrijving van dit uitzicht te geven. Ik noem alleen maar dit ene feit,dat je honderden driemasters, waarvan er één al voldoende is om iemand versteld te doen staan, in één keer overziet. Daar ligt het lichte elegante Engelse schip met de scherpe kiel,waar je de snelheid vanaf kunt zien, naast de ronde en zware Hollander die, om meer kaas te kunnen laden, liever wat zwaarder zeilt, en dan komt er een schip dat enkele dagen geleden terugkwam van de walvisvangst, als een kerk log en zwaar, met gelapte zeilen, van onder tot boven onder het vuil,er liggen Spanjaarden en Portugezen en Russen,en in het touwwerk, dat vanuit de verte lijkt op een spinnenweb, klimmen de mensen als spinnen. Alles leeft en wemelt, er wordt gerepareerd, gebouwd, in- en uitgepakt, en alles wat wakker is is druk in de weer.
Stade, 13 augustus 1773
Ik moet toegeven dat ik niet had gedacht dat erin Duitsland een plaats was [Hamburg] waar je zo’n volledig idee kunt krijgen van wat Londen en Amsterdam groots maakt als deze stad. Aan de haven ligt een gebouw dat het ‘Boomhuis’ wordt genoemd,met een galerij boven op het dak waar je volgens de unanieme getuigenis van alle reizigers beslist een van de mooiste uitzichten in Duitsland hebt. Ik denk dat een fijngevoelige inwoner van Darmstadt die je er geblinddoekt naar toe zou brengen en op dat dak de ogen zou openen, stuiptrekkingen zou krijgen […]. Het is me onmogelijk een beschrijving van dit uitzicht te geven. Ik noem alleen maar dit ene feit,dat je honderden driemasters, waarvan er één al voldoende is om iemand versteld te doen staan, in één keer overziet. Daar ligt het lichte elegante Engelse schip met de scherpe kiel,waar je de snelheid vanaf kunt zien, naast de ronde en zware Hollander die, om meer kaas te kunnen laden, liever wat zwaarder zeilt, en dan komt er een schip dat enkele dagen geleden terugkwam van de walvisvangst, als een kerk log en zwaar, met gelapte zeilen, van onder tot boven onder het vuil,er liggen Spanjaarden en Portugezen en Russen,en in het touwwerk, dat vanuit de verte lijkt op een spinnenweb, klimmen de mensen als spinnen. Alles leeft en wemelt, er wordt gerepareerd, gebouwd, in- en uitgepakt, en alles wat wakker is is druk in de weer.
zaterdag 11 augustus 2018
Tonko Brem -- 11 augustus 1979
• Tonko Brem (Antoon Van den Braembussche, 1946) is een Vlaamse dichter. In het tijdschrift Yang zijn dagboekfragmenten van hem te vinden.
11 aug.
Bovenop een binnenvaartuig zag ik in het voorbijrijden plots twee kinderen die in een omtralied speeltuintje met onstuitbare vreugde aan het schommelen waren. Het had iets onwerkelijke: dit angstaanjagende isolement en de bijna mathematische afbakening van dit kinderlijk territorium dat als een apekooi afstak tegen de rest van het schip en precies in het luchtledige hing, 5 voet boven het wateroppervlak van het naar afval stinkende kanaal.
Toen de inrichter van een poëziemanifestatie met een reusachtige, vilten namaakhalter zwaaiend, Hugo Claus aankondigde als de zwaarst wegende dichter van Vlaanderen, bekroop me even een gevoel van ergernis en grenzeloos mededogen.
Hoe dieper ik in mezelf schouw, hoe belangrijker het woord wordt, in zijn zuiverste gedaante.
Bij het eten van een varkenskotelet met gekonfijte uien, volgde ik hoe een geleerd gesprek onder akademici langzaam, naarmate het wijnverbruik steeg, ontaardde in een kat- en muisgeredeneer over dieperliggende frustraties, totdat de wond openbarstte in een lyrisch geveinsd schatergelach.
Sommige gebaren zijn zo archetypisch dat zij ons in één ogenblik de ware aard van iemand openbaren. Ook het aangezicht is soms niets anders dan iemand in lijnen en schaduwen geëtst bewustzijn: een onoverkomelijk hiëroglyf.
Elk woord: een telegram uit de werkelijkheid.
11 aug.
Bovenop een binnenvaartuig zag ik in het voorbijrijden plots twee kinderen die in een omtralied speeltuintje met onstuitbare vreugde aan het schommelen waren. Het had iets onwerkelijke: dit angstaanjagende isolement en de bijna mathematische afbakening van dit kinderlijk territorium dat als een apekooi afstak tegen de rest van het schip en precies in het luchtledige hing, 5 voet boven het wateroppervlak van het naar afval stinkende kanaal.
Toen de inrichter van een poëziemanifestatie met een reusachtige, vilten namaakhalter zwaaiend, Hugo Claus aankondigde als de zwaarst wegende dichter van Vlaanderen, bekroop me even een gevoel van ergernis en grenzeloos mededogen.
Hoe dieper ik in mezelf schouw, hoe belangrijker het woord wordt, in zijn zuiverste gedaante.
Bij het eten van een varkenskotelet met gekonfijte uien, volgde ik hoe een geleerd gesprek onder akademici langzaam, naarmate het wijnverbruik steeg, ontaardde in een kat- en muisgeredeneer over dieperliggende frustraties, totdat de wond openbarstte in een lyrisch geveinsd schatergelach.
Sommige gebaren zijn zo archetypisch dat zij ons in één ogenblik de ware aard van iemand openbaren. Ook het aangezicht is soms niets anders dan iemand in lijnen en schaduwen geëtst bewustzijn: een onoverkomelijk hiëroglyf.
Elk woord: een telegram uit de werkelijkheid.
donderdag 9 augustus 2018
Constantijn Huygens jr. -- 10 augustus 1696
• Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.
9 Dynsd.
Was warm en̅ schoon weder.
Smergens was Baersenburg heen en weder bij (mij) kort voor den eten.
Thoonde mij een kleyn Tartars swart peerdje, dat de jongste soon van 't huys voor 17 rijxd. verkocht hadde.
5 a 6 dagen geleden had la Coudriere aen Ireton een Engels peerd verkocht voor .. gl. Liet het hem eerst rijden en proberen, en vondt het soo snel, dat een ander peerdt van Ireton daerbij niet houden konde. De koop daerop gedaen zijnde, versocht hij, Ireton, en amy hem te seggen of daer een defaut caché aen was. Den anderen seyde neen, alleen dat hij hem wachten most van tegen boomen te rijden. De reden was dat het stock-blindt was, sonder dat men het aen̅ oogen sien konde.
Naermidd. wierd een spion gehangen, die aen beyde zijden gedient hadde.
10 Vrijd.
Smergens had een brief van S. Seght, dat Tien 3 dagen in̅ Beverwijck geweest hebbende, van daer weder thuys gekomen was, maer St Annelandt daer noch gebleven, en dat die seer amoureus van̅ jonghste joff. Munter was, en̅ haer overal naeliep.
Smergens en naermidd. was Baersenburg bij mij. Seyde, dat de Wilde bij Ida, de waster, oock sliep, en̅ dat S. Hulst hem dat geseght hadde.
Mijn vr. schrijft noch, dat de vrede tot haer leetwesen heel af is, en̅ dat Dijckveldt en Boreel op wegh waeren om als Gedepden te velde in 't Leger te komen.
Seyde naermidd., dat hij smergens de Presidt la Tour en̅ de Conte de Soissons in serieuse discoursen met malkanderen gesien hadde. Dat daer tijding was, dat de Keyser 15000 man naer Savoyen deed marcheren, tot ondersteuningh van̅ saeck der Geallieerden.
Dankelman att met ons aen̅ 2e tafel, en was mij seer beleeft.
9 Dynsd.
Was warm en̅ schoon weder.
Smergens was Baersenburg heen en weder bij (mij) kort voor den eten.
Thoonde mij een kleyn Tartars swart peerdje, dat de jongste soon van 't huys voor 17 rijxd. verkocht hadde.
5 a 6 dagen geleden had la Coudriere aen Ireton een Engels peerd verkocht voor .. gl. Liet het hem eerst rijden en proberen, en vondt het soo snel, dat een ander peerdt van Ireton daerbij niet houden konde. De koop daerop gedaen zijnde, versocht hij, Ireton, en amy hem te seggen of daer een defaut caché aen was. Den anderen seyde neen, alleen dat hij hem wachten most van tegen boomen te rijden. De reden was dat het stock-blindt was, sonder dat men het aen̅ oogen sien konde.
Naermidd. wierd een spion gehangen, die aen beyde zijden gedient hadde.
10 Vrijd.
Smergens had een brief van S. Seght, dat Tien 3 dagen in̅ Beverwijck geweest hebbende, van daer weder thuys gekomen was, maer St Annelandt daer noch gebleven, en dat die seer amoureus van̅ jonghste joff. Munter was, en̅ haer overal naeliep.
Smergens en naermidd. was Baersenburg bij mij. Seyde, dat de Wilde bij Ida, de waster, oock sliep, en̅ dat S. Hulst hem dat geseght hadde.
Mijn vr. schrijft noch, dat de vrede tot haer leetwesen heel af is, en̅ dat Dijckveldt en Boreel op wegh waeren om als Gedepden te velde in 't Leger te komen.
Seyde naermidd., dat hij smergens de Presidt la Tour en̅ de Conte de Soissons in serieuse discoursen met malkanderen gesien hadde. Dat daer tijding was, dat de Keyser 15000 man naer Savoyen deed marcheren, tot ondersteuningh van̅ saeck der Geallieerden.
Dankelman att met ons aen̅ 2e tafel, en was mij seer beleeft.
woensdag 8 augustus 2018
Gerrit Kamphuis -- 9 Augustus 1937
• Gerrit Kamphuis (1906-1998) was een (religieus) dichter en letterkundige. Dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd in het tijdschrift Liter.
Köln am Rhein 9 Augustus 1937. Maandagmiddag.
Zaterdagmiddag hier per auto aangekomen met Ella en Bert. 's Avonds aan de overkant van de Rijn gezeten, wijn gedronken en over de rivier gekeken naar de verlichting van Dom en oevergebouwen.
Zondagmorgen in de Dom. 12 uur per boot naar Godesberg. Drukkende hitte. Aldaar gegeten en aan de Rijnoever gezeten met gezicht op Köningswinter. Bij 't wachten op de boot brak een plasregen uit. Boot overvol. Aanhoudende zware regen, die verkletterde op de dekzeilen, wat een oorverdoovend lawaai maakte. Hier en daar lekkages, zoodat menschen vluchten moesten. Lucht vuilgrauw en geel, geweldige donderslagen en bliksem. Kinderen zaten met gevouwen handen of sloegen kruisen. Ella was een beetje bang. In hoekjes zaten paren umschlungen. Toen ik een trap afliep, hoorde Bert die achter mij aankwam mompelen: Jude. Dit is de eerste maal, dat men mij voor Jood uitmaakt.*
Vondeltentoonstelling gezien. Uitstekend gearrangeerd.
*Kamphuis bezat een geprononceerde neus.
Köln am Rhein 9 Augustus 1937. Maandagmiddag.
Zaterdagmiddag hier per auto aangekomen met Ella en Bert. 's Avonds aan de overkant van de Rijn gezeten, wijn gedronken en over de rivier gekeken naar de verlichting van Dom en oevergebouwen.
Zondagmorgen in de Dom. 12 uur per boot naar Godesberg. Drukkende hitte. Aldaar gegeten en aan de Rijnoever gezeten met gezicht op Köningswinter. Bij 't wachten op de boot brak een plasregen uit. Boot overvol. Aanhoudende zware regen, die verkletterde op de dekzeilen, wat een oorverdoovend lawaai maakte. Hier en daar lekkages, zoodat menschen vluchten moesten. Lucht vuilgrauw en geel, geweldige donderslagen en bliksem. Kinderen zaten met gevouwen handen of sloegen kruisen. Ella was een beetje bang. In hoekjes zaten paren umschlungen. Toen ik een trap afliep, hoorde Bert die achter mij aankwam mompelen: Jude. Dit is de eerste maal, dat men mij voor Jood uitmaakt.*
Vondeltentoonstelling gezien. Uitstekend gearrangeerd.
*Kamphuis bezat een geprononceerde neus.
Isaac Pool -- 8 augustus 1673
• Het dagboek van de Amsterdamse koopman Isaac Pool (1619-1684) bestrijkt de periode 1663-1678. Het is onlangs in druk verschenen, bezorgd door Laurence Duquesnoy en Jeroen Salman.
In het fragment hieronder beschrijft hij hoe hij (en velen met hem) ging kijken naar de Nederlandse vloot van De Ruijter, die voor de kust voor anker lag. Enige dagen later zou de Slag bij Kijkduin plaatsvinden. Ondertussen neemt hij het er goed van.
8 augustus 1673
1673 Dingsdaghs, synde den 8 augustus, ben ick met mijn huijsvrou inde schuijt van negenen naer Harelem gevaaren. En daar te half twaleven gekommen synde, gingen wij neef Kooningh spreecken die opt stadt huys was, alsoo scheepen is, maar ons night, zyn suster, liet hem haalen. Hy gekommen synde hielt ons met kragt daar ten eeten op een brave soo vis, soo dat wij niet voor de schuijt van tweeën voort kosten racken, daar neef Kooningh ons in broght.
Quamen ten 5 ueren by Noort wyk daar wy uyt traden en gingen door Noort wijk Binnen naer Noort wynk op Zee, dogh half weegen op dien hoogen duyn stande saegen wij ons vloodt onder ons buerman, den Admiraal de Ruijter, in zee seer klaar, dat men de scheepen kost [kon] tellen. Vonde veel volkx op de duijnen en aen strandt. Gingen voort, de scheepen sylden met ons naar Katwijk op Zee daar meede veel volkx was en naer alles wel gesien te hebben gingen wij duynwart in, langhs het malle gadt naer Katwyk op den Rijn, daar wij inde herbergh de Goude Leeu genamdt ons aavondt maal deeden ende dien naght sliepen.
Sanderdagh smurgens omtrent ten 8 ueren op gestaen zynde, gingen wy op ons gemack weederom naer Katwyk op Zee daar wij de scheepen nogh saagen, dogh wat dieper in zee daar zij haar anker hadden vallen laaten. Was zeer mooy weer waar door dat mennighten van pinken, ja al de vissers, soo veel volkx in nam als sy bergen komden en voeren daar mee naer de vloodt om een kykien. Woy [woei] wat styf soo dat vrij nadt wierden alsoo twater dapper oover de pincken heen stoof, dogh al uyt soetighijt en ick geloof dat sy malkander dapper bescheeten en bespoogen dogh al uyt soetighijt. Ende alsoo wy daar wat langh bleeven gingen wy inde Halvemaan inde groote sydelkaamer, daar men op strandt en in zee siet, wat eeten en drinken.
Daar wy een lange wyl alleen in bleeven, tot dat de mensen soo aen groeyden dat haar huys nogh te klyn wiert door de mennighten vande mensen, soo dat wy ons kompetensie hebbende weederom naer strandt gingen om in huys niet gedrongen te sitten en vonden daar oock soo veel mensen dat men oover de hoofden sou gegaan hebben. Oock nennighten van karossen, waagens en karren. Daar sagh men alderhanden gewoel en klughten, soo vrouwen alsmannen, jongh en out, met de bloote billen in zee loopen, domppelden en doopten malkander waker in zee.
Oock quammen der pinken met volk aen die in de vloodt geweest waaren. Syden dat het wel kermis op de scheepen scheen, soo vrolyk wast tvolk, en syde dat de vyants vloodt voor Petten lagh en hoopten haast aen den anderen te zyn, daar zij naer verlanghden.
Ende omtrent 5 ueren zynde rissolveerden wy te rugh naer ons harbergh te gaen. Waer digh by duyn ons Jan neef Hendriksx soon gemoeten, daar wy wat by bleeven staen praaten en voort ganden gingen wij nidden door duyn, waker doort sandt digh verby de hooge duyn, daar honderden van mensen op stonden. Onder anderen oock Willem de Gooier, die savons by ons inde herbergh quam, daar wy saamen een soo vis, soo tongen als schollen en anders aaten en dronken eens toe alsoo daar goede Rinse wyn was. Rookten een pijpien en rakten te kooij.
Des smorgens vrogh, omtrent 6 ueren, op gestaen synde namen de gesondt hyt op. Gingen naer Voor hout daar wy inde schuyt van 9 rakten. Quamen te een uer te Harelem daar wy int Vlies en glas wyn dronken en aaten 3 niewe haringen en quamen in de schuyt van drieien en ten half 6 ueren tAmsterdam. Gingen naer huys, dronken een glas wyn.
In het fragment hieronder beschrijft hij hoe hij (en velen met hem) ging kijken naar de Nederlandse vloot van De Ruijter, die voor de kust voor anker lag. Enige dagen later zou de Slag bij Kijkduin plaatsvinden. Ondertussen neemt hij het er goed van.
8 augustus 1673
1673 Dingsdaghs, synde den 8 augustus, ben ick met mijn huijsvrou inde schuijt van negenen naer Harelem gevaaren. En daar te half twaleven gekommen synde, gingen wij neef Kooningh spreecken die opt stadt huys was, alsoo scheepen is, maar ons night, zyn suster, liet hem haalen. Hy gekommen synde hielt ons met kragt daar ten eeten op een brave soo vis, soo dat wij niet voor de schuijt van tweeën voort kosten racken, daar neef Kooningh ons in broght.
Quamen ten 5 ueren by Noort wyk daar wy uyt traden en gingen door Noort wijk Binnen naer Noort wynk op Zee, dogh half weegen op dien hoogen duyn stande saegen wij ons vloodt onder ons buerman, den Admiraal de Ruijter, in zee seer klaar, dat men de scheepen kost [kon] tellen. Vonde veel volkx op de duijnen en aen strandt. Gingen voort, de scheepen sylden met ons naar Katwijk op Zee daar meede veel volkx was en naer alles wel gesien te hebben gingen wij duynwart in, langhs het malle gadt naer Katwyk op den Rijn, daar wij inde herbergh de Goude Leeu genamdt ons aavondt maal deeden ende dien naght sliepen.
Sanderdagh smurgens omtrent ten 8 ueren op gestaen zynde, gingen wy op ons gemack weederom naer Katwyk op Zee daar wij de scheepen nogh saagen, dogh wat dieper in zee daar zij haar anker hadden vallen laaten. Was zeer mooy weer waar door dat mennighten van pinken, ja al de vissers, soo veel volkx in nam als sy bergen komden en voeren daar mee naer de vloodt om een kykien. Woy [woei] wat styf soo dat vrij nadt wierden alsoo twater dapper oover de pincken heen stoof, dogh al uyt soetighijt en ick geloof dat sy malkander dapper bescheeten en bespoogen dogh al uyt soetighijt. Ende alsoo wy daar wat langh bleeven gingen wy inde Halvemaan inde groote sydelkaamer, daar men op strandt en in zee siet, wat eeten en drinken.
Daar wy een lange wyl alleen in bleeven, tot dat de mensen soo aen groeyden dat haar huys nogh te klyn wiert door de mennighten vande mensen, soo dat wy ons kompetensie hebbende weederom naer strandt gingen om in huys niet gedrongen te sitten en vonden daar oock soo veel mensen dat men oover de hoofden sou gegaan hebben. Oock nennighten van karossen, waagens en karren. Daar sagh men alderhanden gewoel en klughten, soo vrouwen alsmannen, jongh en out, met de bloote billen in zee loopen, domppelden en doopten malkander waker in zee.
Oock quammen der pinken met volk aen die in de vloodt geweest waaren. Syden dat het wel kermis op de scheepen scheen, soo vrolyk wast tvolk, en syde dat de vyants vloodt voor Petten lagh en hoopten haast aen den anderen te zyn, daar zij naer verlanghden.
Ende omtrent 5 ueren zynde rissolveerden wy te rugh naer ons harbergh te gaen. Waer digh by duyn ons Jan neef Hendriksx soon gemoeten, daar wy wat by bleeven staen praaten en voort ganden gingen wij nidden door duyn, waker doort sandt digh verby de hooge duyn, daar honderden van mensen op stonden. Onder anderen oock Willem de Gooier, die savons by ons inde herbergh quam, daar wy saamen een soo vis, soo tongen als schollen en anders aaten en dronken eens toe alsoo daar goede Rinse wyn was. Rookten een pijpien en rakten te kooij.
Des smorgens vrogh, omtrent 6 ueren, op gestaen synde namen de gesondt hyt op. Gingen naer Voor hout daar wy inde schuyt van 9 rakten. Quamen te een uer te Harelem daar wy int Vlies en glas wyn dronken en aaten 3 niewe haringen en quamen in de schuyt van drieien en ten half 6 ueren tAmsterdam. Gingen naer huys, dronken een glas wyn.
zondag 5 augustus 2018
To Hofstra -- 6 augustus 1945
• To Hofstra (1924-2011) was een Fries meisje dat in de Tweede Wereldoorlog een uitgebreid dagboek bijhield. Het fragment hieronder gaat over de eerste lokale treinrit sinds de oorlog.
De eerste Trein
Op maandag 6 augustus 1945 om 11.58 uit Sneek reed, sinds de staking, weer de 1e trein van Stavoren naar Leeuwarden. De vlag wappert op het station. Het spoor- weg personeel is weer in actie.
In plaats van kaartjes worden briefjes, die van tevoren ingevuld moeten worden, aan het loket in Sneek afgegeven.
Om 6 minuten voor 12 rolt de trein het perron op.
De locomotief is versierd met een krans van groen en bloemen!
De voorste personenwagens zijn nog Duitse wagons. Veel passagiers zijn er niet, daar het nog niet in de krant heeft gestaan. Met een kalm gangetje gaat 't zonder stoppen naar Leeuwarden.
De boeren op 't land laten hun schep even rusten: iedereen blijft even staan, de melk- boer keert zich af van de klant. Middagdutjes op een bank in het plantsoen worden verstoord. Kinderen wuiven en juichen, jong en oud verdringt zich voor de ramen. Alles voor de eerste trein! Daarna gaat ieder met nog een glimlach op 't gezicht weer aan de dagelijkse taak. Ook 't vee in de weide blijft niet ongestoord. Kalveren, jonge koeien en veulentjes maken malle bokkensprongen en haast struikelend over eigen poten zien ze dat ze uit de weg komen voor 't lange puffende zwarte monster.
Eenden zwemmen haastig naar de kant van de sloot en zoeken bescherming tussen het riet. Alles voor de eerste trein! Het oudere vee blijft staan, maar toch… ze draait de kop om naar de trein alsof ze zeggen wil:"Zo, ben je daar weer? Ïn Leeuwarden aangekomen is de uitgang op 't perron met vlaggetjes versierd.
Het was een historisch ritje!
De eerste Trein
Op maandag 6 augustus 1945 om 11.58 uit Sneek reed, sinds de staking, weer de 1e trein van Stavoren naar Leeuwarden. De vlag wappert op het station. Het spoor- weg personeel is weer in actie.
In plaats van kaartjes worden briefjes, die van tevoren ingevuld moeten worden, aan het loket in Sneek afgegeven.
Om 6 minuten voor 12 rolt de trein het perron op.
De locomotief is versierd met een krans van groen en bloemen!
De voorste personenwagens zijn nog Duitse wagons. Veel passagiers zijn er niet, daar het nog niet in de krant heeft gestaan. Met een kalm gangetje gaat 't zonder stoppen naar Leeuwarden.
De boeren op 't land laten hun schep even rusten: iedereen blijft even staan, de melk- boer keert zich af van de klant. Middagdutjes op een bank in het plantsoen worden verstoord. Kinderen wuiven en juichen, jong en oud verdringt zich voor de ramen. Alles voor de eerste trein! Daarna gaat ieder met nog een glimlach op 't gezicht weer aan de dagelijkse taak. Ook 't vee in de weide blijft niet ongestoord. Kalveren, jonge koeien en veulentjes maken malle bokkensprongen en haast struikelend over eigen poten zien ze dat ze uit de weg komen voor 't lange puffende zwarte monster.
Eenden zwemmen haastig naar de kant van de sloot en zoeken bescherming tussen het riet. Alles voor de eerste trein! Het oudere vee blijft staan, maar toch… ze draait de kop om naar de trein alsof ze zeggen wil:"Zo, ben je daar weer? Ïn Leeuwarden aangekomen is de uitgang op 't perron met vlaggetjes versierd.
Het was een historisch ritje!
Nathaniel Hawthorne -- 5 augustus 1842
• Nathaniel Hawthorne (1804-1864) was een Amerikaanse schrijver. Na hun huwelijk hielden hij en zijn vrouw Sophia Peabody een gezamenlijk dagboek bij. Hieronder zijn eerste bijdrage daaraan.
1842
August 5th. Friday
A rainy day—a rainy day—and I do verily believe there is no sunshine in this world, except what beams from my wife's eyes. At present, she has laid her strict command on me to take pen in hand; and, to ensure my obedience has banished me to the little ten-foot-square apartment, misnamed my study; but she must not be surprised, if the dismalness of the day, and the dulness of my solitude, should be the prominent characteristics of what I write. And what is there to write about at all? Happiness has no succession of events; because it is a part of eternity, and we have been living in eternity, ever since we came to this old Manse. Like Enoch, we seem to have been translated to the other state of being, without having passed through death. Our spirits must have flitted away, unconsciously, in the deep and quiet rapture of some long embrace; and we can only perceive that we have cast off our mortal part, by the more real and earnest life of our spirits. Externally, our Paradise has very much the aspect of a pleasant old domicile, on earth. The antique house (for it looks antique, though it was created by Providence expressly for our use, and at the precise time when we wanted it) stands behind a noble avenue of Balm of Gilead trees; and when we chance to observe a passing traveller, through the sunshine and the shadow of this long avenue, his figure appears too dim and remote to disturb our sense of blissful seclusion. Few, indeed are the mortals who venture within our sacred precincts. George Prescott—who has not yet grown earthly enough, I suppose, to be debarred from occasional visits to Paradise—comes daily to bring three pints of milk, from some ambrosial cow; —occasionally, also, he makes an offering of mortal flowers, at the shrine of a certain angelic personage. Mr. Emerson comes sometimes, and has been so far favored to be feasted (with a gnome, yclept Ellery Channing) on our nectar and ambrosia. Mr. Thorow has twice listened to the music of the spheres, which, for our private convenience, we have packed into a musical box. Elizabeth Hoar (who is much more at home among spirits than among fleshly bodies) came hither a few times, merely to welcome us to the ethereal world; but latterly she has vanished into some other region of infinite space. One rash mortal, on the second Sunday after our arrival, obtruded himself upon us in a gig. There have since been three or four callers, who preposterously think that the courtesies of the lower world are to be responded to by people whose home is in Paradise.
1842
August 5th. Friday
A rainy day—a rainy day—and I do verily believe there is no sunshine in this world, except what beams from my wife's eyes. At present, she has laid her strict command on me to take pen in hand; and, to ensure my obedience has banished me to the little ten-foot-square apartment, misnamed my study; but she must not be surprised, if the dismalness of the day, and the dulness of my solitude, should be the prominent characteristics of what I write. And what is there to write about at all? Happiness has no succession of events; because it is a part of eternity, and we have been living in eternity, ever since we came to this old Manse. Like Enoch, we seem to have been translated to the other state of being, without having passed through death. Our spirits must have flitted away, unconsciously, in the deep and quiet rapture of some long embrace; and we can only perceive that we have cast off our mortal part, by the more real and earnest life of our spirits. Externally, our Paradise has very much the aspect of a pleasant old domicile, on earth. The antique house (for it looks antique, though it was created by Providence expressly for our use, and at the precise time when we wanted it) stands behind a noble avenue of Balm of Gilead trees; and when we chance to observe a passing traveller, through the sunshine and the shadow of this long avenue, his figure appears too dim and remote to disturb our sense of blissful seclusion. Few, indeed are the mortals who venture within our sacred precincts. George Prescott—who has not yet grown earthly enough, I suppose, to be debarred from occasional visits to Paradise—comes daily to bring three pints of milk, from some ambrosial cow; —occasionally, also, he makes an offering of mortal flowers, at the shrine of a certain angelic personage. Mr. Emerson comes sometimes, and has been so far favored to be feasted (with a gnome, yclept Ellery Channing) on our nectar and ambrosia. Mr. Thorow has twice listened to the music of the spheres, which, for our private convenience, we have packed into a musical box. Elizabeth Hoar (who is much more at home among spirits than among fleshly bodies) came hither a few times, merely to welcome us to the ethereal world; but latterly she has vanished into some other region of infinite space. One rash mortal, on the second Sunday after our arrival, obtruded himself upon us in a gig. There have since been three or four callers, who preposterously think that the courtesies of the lower world are to be responded to by people whose home is in Paradise.
Janus Korczak -- 4 augustus 1942
• Janusz Korczak (1878-1942) was een Poolse kinderarts, pedagoog en schrijver, en vader van een weeshuis voor joodse kinderen. Hij werd samen met zijn weeskinderen om het leven gebracht in Treblinka. Uit: Dagboek in het Ghetto van Warschau.
4 augustus (1942)
1
Ik heb de bloemen water gegeven, de arme planten van het weeshuis, de planten van een joods weeshuis. De verdorde aarde herademde.
Een wachtpost stond bij mijn werk toe te kijken. Zou hem mijn vreedzame bezigheid om zes uur 's morgen ergeren of ontroeren? Hij staat daar en kijkt. De benen gespreid.
2
Alle pogingen om Esterka terug te krijgen waren vergeefs. Ik was er niet zeker van of ik haar, indien het gelukt zou zijn, werkelijk een dienst zou bewijzen of haar zou schaden en kwaad zou doen. "Waar is zij in de val gelopen?", vraagt iemand. Misschien is niet zïj in de val gelopen, maar wij, omdat we blijven.
[...]
9
Onze Vader die in de hemelen zijt ...
Honger en onvrijheid hebben dit gebed gebeiteld.
Ons brood.
Brood.
Dat wat ik doormaak was echt. Was echt.
Ze verkochten huisraad en kledingstukken, voor een liter petroleum, een kilo grutten - een glaasje wodka.
Toen een kranige jonge Pool mij op het commissariaat van politie vriendelijk vroeg hoe ik door de blokkade was gekomen, vroeg ik hem of hij 'iets' kon doen voor Esterka. "Natuurlijk niet." Haastig zei ik: "Bedankt voor de goede woorden."
Deze dank is het bloedeloze kind van ellende en vernedering.
10
Ik geef de bloemen water. Mijn kale hoofd in het raam - zo'n mooi doelwit.
Hij heeft een karabijn. Waarom staat hij daar en kijkt zo rustig hierheen?
Hij heeft geen bevel.
Misschien was hij in het burgerleven onderwijzer in een dorp, misschien notaris, straatveger in Leipzig, kelner in Keulen? Wat zou hij doen als ik hem zou toeknikken?Vriendelijk met mijn hand zou groeten?
Misschien weet hij zelfs niet eens, dat het is zoals het is? Misschien is hij pas gisteren van ver gekomen ...
4 augustus (1942)
1
Ik heb de bloemen water gegeven, de arme planten van het weeshuis, de planten van een joods weeshuis. De verdorde aarde herademde.
Een wachtpost stond bij mijn werk toe te kijken. Zou hem mijn vreedzame bezigheid om zes uur 's morgen ergeren of ontroeren? Hij staat daar en kijkt. De benen gespreid.
2
Alle pogingen om Esterka terug te krijgen waren vergeefs. Ik was er niet zeker van of ik haar, indien het gelukt zou zijn, werkelijk een dienst zou bewijzen of haar zou schaden en kwaad zou doen. "Waar is zij in de val gelopen?", vraagt iemand. Misschien is niet zïj in de val gelopen, maar wij, omdat we blijven.
[...]
9
Onze Vader die in de hemelen zijt ...
Honger en onvrijheid hebben dit gebed gebeiteld.
Ons brood.
Brood.
Dat wat ik doormaak was echt. Was echt.
Ze verkochten huisraad en kledingstukken, voor een liter petroleum, een kilo grutten - een glaasje wodka.
Toen een kranige jonge Pool mij op het commissariaat van politie vriendelijk vroeg hoe ik door de blokkade was gekomen, vroeg ik hem of hij 'iets' kon doen voor Esterka. "Natuurlijk niet." Haastig zei ik: "Bedankt voor de goede woorden."
Deze dank is het bloedeloze kind van ellende en vernedering.
10
Ik geef de bloemen water. Mijn kale hoofd in het raam - zo'n mooi doelwit.
Hij heeft een karabijn. Waarom staat hij daar en kijkt zo rustig hierheen?
Hij heeft geen bevel.
Misschien was hij in het burgerleven onderwijzer in een dorp, misschien notaris, straatveger in Leipzig, kelner in Keulen? Wat zou hij doen als ik hem zou toeknikken?Vriendelijk met mijn hand zou groeten?
Misschien weet hij zelfs niet eens, dat het is zoals het is? Misschien is hij pas gisteren van ver gekomen ...
donderdag 2 augustus 2018
J. Everts -- 3 augustus 1911
• In 1915 publiceerde J. Everts (1882-1954) een fictief dagboek in De Gids.
[wat vooraf ging]
31 Juli
Als zoovelen heeft de dood ook Lientje vermooid. Voor mij althans.
Ze staat nu in mijn herinnering als een waarlijk dramatische figuur tegen dien donkeren, onbestemden achtergrond, die alles omringt.
Vóor alles zie ik in haar de draagster van een daad, een groote en moedige daad; en daardoor krijgt alles, wat ik mij van haar nog te binnen kan brengen, meer beteekenis.
O neen, ik behoor niet tot degenen, die alle zelfmoordenaars laf noemen! Hoeveel misbruik wordt er door de lafhartigen van deze oorspronkelijk wellicht nobele levensvereering gemaakt.... om hun eigen lafheid te verbergen! Iemand, die den verbijsterenden sprong in het toch altijd onbekende duister, in het bodemlooze onherroepelijke waagt, is niet laf en ook niet gemakzuchtig. In ieder geval heeft hij toch eerst zichzelf, of althans zijn krachtigst instinct n.l. dat tot zelfbehoud, moeten overwinnen. Zooiets doet men niet uit pose of gemakzucht. Dit zijn tè lichte elementen: die drijven aan de oppervlakte als olie-kringen op het water, en tasten den levenswortel niet aan.
Het kleinste gevoel, dat ik voor een levenskracht heb, die zoo weinig stuur over zichzelf heeft, dat hij zich vernietigt, is: meelij.
Maar dikwijls heb ik er eerbied voor.
En nooit verachting!
Want meestal is 't toch een overwinning op het leven, zij 't dan ook geen onderwerping ervan.
Ik heb recht van spreken. J'en sais quelque chose.
3 Augustus
Ik heb mijn kamer opgezegd. Morgen vertrek ik.
Ik kan dat wandelhoofd niet zien, of ik moet aan Lientje denken, hoe ze haar daar gevonden hebben: op en neer gewiegd door de golven, het haar los en verward, en de oogen gesloten. Ja, de oogen gesloten... Een moderne Ophelia.
Ik hèb Hamlet-kwaliteiten, in zooverre gaat de vergelijking op. Maar daarvoor ben ik niet hier gekomen, om voortdurend aan Lientje en haar noodlot te denken. En het eerste, wat ik zie, als ik 's morgens op mijn warande stap, is altijd weer dat miserabele ‘Wandelhoofd’. (Er komen dan toch ook combinaties voor in onze taal!....)
Vanmiddag plaagde mij nu weer de gedachte, of ik niet beter gedaan had, mij voor haar op te offeren en haar te trouwen.
Och, waarom ook niet? Er kan nog meer bij!
[wat vooraf ging]
31 Juli
Als zoovelen heeft de dood ook Lientje vermooid. Voor mij althans.
Ze staat nu in mijn herinnering als een waarlijk dramatische figuur tegen dien donkeren, onbestemden achtergrond, die alles omringt.
Vóor alles zie ik in haar de draagster van een daad, een groote en moedige daad; en daardoor krijgt alles, wat ik mij van haar nog te binnen kan brengen, meer beteekenis.
O neen, ik behoor niet tot degenen, die alle zelfmoordenaars laf noemen! Hoeveel misbruik wordt er door de lafhartigen van deze oorspronkelijk wellicht nobele levensvereering gemaakt.... om hun eigen lafheid te verbergen! Iemand, die den verbijsterenden sprong in het toch altijd onbekende duister, in het bodemlooze onherroepelijke waagt, is niet laf en ook niet gemakzuchtig. In ieder geval heeft hij toch eerst zichzelf, of althans zijn krachtigst instinct n.l. dat tot zelfbehoud, moeten overwinnen. Zooiets doet men niet uit pose of gemakzucht. Dit zijn tè lichte elementen: die drijven aan de oppervlakte als olie-kringen op het water, en tasten den levenswortel niet aan.
Het kleinste gevoel, dat ik voor een levenskracht heb, die zoo weinig stuur over zichzelf heeft, dat hij zich vernietigt, is: meelij.
Maar dikwijls heb ik er eerbied voor.
En nooit verachting!
Want meestal is 't toch een overwinning op het leven, zij 't dan ook geen onderwerping ervan.
Ik heb recht van spreken. J'en sais quelque chose.
3 Augustus
Ik heb mijn kamer opgezegd. Morgen vertrek ik.
Ik kan dat wandelhoofd niet zien, of ik moet aan Lientje denken, hoe ze haar daar gevonden hebben: op en neer gewiegd door de golven, het haar los en verward, en de oogen gesloten. Ja, de oogen gesloten... Een moderne Ophelia.
Ik hèb Hamlet-kwaliteiten, in zooverre gaat de vergelijking op. Maar daarvoor ben ik niet hier gekomen, om voortdurend aan Lientje en haar noodlot te denken. En het eerste, wat ik zie, als ik 's morgens op mijn warande stap, is altijd weer dat miserabele ‘Wandelhoofd’. (Er komen dan toch ook combinaties voor in onze taal!....)
Vanmiddag plaagde mij nu weer de gedachte, of ik niet beter gedaan had, mij voor haar op te offeren en haar te trouwen.
Och, waarom ook niet? Er kan nog meer bij!
woensdag 1 augustus 2018
Leonard Nolens -- 2 augustus 1991
• Leonard Nolens (1947) is dichter. Zijn verzamelde dagboeken (1979-2007) zijn verschenen onder de titel Dagboek van een dichter (2009).
Berchem, maandag 2 augustus 1993
Elke nacht, elke, die ik in mijn leven alleen heb doorgebracht, alleen in een door iedereen verlaten huis, ben ik bang geweest, heb ik angst gehad. Vannacht schrijf ik dit rustig op, in het besef dat straks, wanneer ik naar bed ga, de paniek toe kan slaan. Ieder uur van al die nachten heb ik mij beschaamd gevoeld, vernederd, omdat geen enkele redelijke overweging de schrik kon onderdrukken. Alle lichten blijven branden, maar het donker neemt onzichtbaar bezit van de spiegels, de hoeken, de deurgaten, en de spoken komen onhoorbaar gillend en stommelend te voorschijn. Vroeger rende ik de straat op, verstopte mij in overvolle kroegen en bedronk mij om nadien bijna bewusteloos in slaap te kunnen vallen. Sinds ik niet meer drink en de alcohol ook niet meer mis, is alles ietwat rustiger geworden en kan ik dit schrijven, vannacht, in een muisstille straat, in een van leegte gonzend huis, terwijl de volle maan als achter melkglas van wolken naar mij hangt te kijken. Ook om dit opnieuw te beleven, om dit nachtelijk alleenzijn weer mee te maken, weer te testen, ben ik deze week niet met je meegegaan. Ooit toch moet ik in staat zijn om zonder te huiveren alleen de nacht in te gaan en mijn ogen te sluiten.
De dagelijkse stilte van het alleenzijn op Missenburg is niets, vergeleken bij het risico van de Daenenstraat. Deze kamer, deze ruimte is gewond, draagt ergens een geheime scheur waaruit het dreigende op ieder ogenblik te voorschijn kan springen. Door die dreiging, door die angst die ik mij ook op rustige en zelfs gelukkige momenten helder voor de geest kan roepen, heb ik het kind in mij zeer levendig gehouden en ervaar ik naar believen de verlorenheid die mijn keel dichtsnoerde als de ouders 's avonds even het huis verlieten. Die schrik voor de angst heeft mij de voorbije veertig jaar onvrij gemaakt, gevangen als ik ben in de nood aan de fysieke aanwezigheid van een mens, het maakt niet uit van wie. Dit schrijven geeft een vage stem aan de ruimte, een concrete tegenstem, al maak ik haar zelf, en schept de illusie van een gesprek, geeft inhoud aan het inzettende neuriën van het donker.
Vanavond voor het eerst op de maandagavonden van de beiaardconcerten door het centrum van Antwerpen gewandeld. Tienduizenden wandelaars in de straten. Op een bankje, alleen, op het Conscienceplein, zit David. Als hij mij ziet, kijkt hij niet verrast, als had hij mij verwacht. Wij praten vijf minuten. Het is goed, zo samen tussen al dat volk, een echte verwantschap te voelen. Wanneer om tien uur Nathalie opdaagt, met wie hij had afgesproken, neem ik afscheid.
Berchem, maandag 2 augustus 1993
Elke nacht, elke, die ik in mijn leven alleen heb doorgebracht, alleen in een door iedereen verlaten huis, ben ik bang geweest, heb ik angst gehad. Vannacht schrijf ik dit rustig op, in het besef dat straks, wanneer ik naar bed ga, de paniek toe kan slaan. Ieder uur van al die nachten heb ik mij beschaamd gevoeld, vernederd, omdat geen enkele redelijke overweging de schrik kon onderdrukken. Alle lichten blijven branden, maar het donker neemt onzichtbaar bezit van de spiegels, de hoeken, de deurgaten, en de spoken komen onhoorbaar gillend en stommelend te voorschijn. Vroeger rende ik de straat op, verstopte mij in overvolle kroegen en bedronk mij om nadien bijna bewusteloos in slaap te kunnen vallen. Sinds ik niet meer drink en de alcohol ook niet meer mis, is alles ietwat rustiger geworden en kan ik dit schrijven, vannacht, in een muisstille straat, in een van leegte gonzend huis, terwijl de volle maan als achter melkglas van wolken naar mij hangt te kijken. Ook om dit opnieuw te beleven, om dit nachtelijk alleenzijn weer mee te maken, weer te testen, ben ik deze week niet met je meegegaan. Ooit toch moet ik in staat zijn om zonder te huiveren alleen de nacht in te gaan en mijn ogen te sluiten.
De dagelijkse stilte van het alleenzijn op Missenburg is niets, vergeleken bij het risico van de Daenenstraat. Deze kamer, deze ruimte is gewond, draagt ergens een geheime scheur waaruit het dreigende op ieder ogenblik te voorschijn kan springen. Door die dreiging, door die angst die ik mij ook op rustige en zelfs gelukkige momenten helder voor de geest kan roepen, heb ik het kind in mij zeer levendig gehouden en ervaar ik naar believen de verlorenheid die mijn keel dichtsnoerde als de ouders 's avonds even het huis verlieten. Die schrik voor de angst heeft mij de voorbije veertig jaar onvrij gemaakt, gevangen als ik ben in de nood aan de fysieke aanwezigheid van een mens, het maakt niet uit van wie. Dit schrijven geeft een vage stem aan de ruimte, een concrete tegenstem, al maak ik haar zelf, en schept de illusie van een gesprek, geeft inhoud aan het inzettende neuriën van het donker.
Vanavond voor het eerst op de maandagavonden van de beiaardconcerten door het centrum van Antwerpen gewandeld. Tienduizenden wandelaars in de straten. Op een bankje, alleen, op het Conscienceplein, zit David. Als hij mij ziet, kijkt hij niet verrast, als had hij mij verwacht. Wij praten vijf minuten. Het is goed, zo samen tussen al dat volk, een echte verwantschap te voelen. Wanneer om tien uur Nathalie opdaagt, met wie hij had afgesproken, neem ik afscheid.
Abonneren op:
Posts (Atom)