zondag 23 juli 2023

Jan Wolkers • 22 juli 1971

• Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver. In 1971 verbleef hij een week op het eiland Rottumerplaat. Van dat verblijf hield hij een dagboek bij.

Donderdag 22 juli [vervolg]
[wat voorafging]
Ik ben wel alleen de zee in gegaan om die babystront van me af te spoelen. Daarna ben ik alle blikken met levensmiddelen die ik gisteravond in haast eruit gedonderd had weer in de plee gaan opstapelen. Ik vond er nog twee blikjes koffieroom tussen die ik over het hoofd had gezien. Die heb ik verdund met water in de lege fles gegoten. Voor de volgende voeding. Daarna moest ik wat te doen hebben, want ik had steeds de neiging om op een van de strobalen te gaan liggen en zeehond te spelen. Ik ben toen maar vast wat roestige hekken uit de plantenwoestenij gaan trekken, alhoewel die flauwekul me zinloos leek, nu ik de verantwoordelijkheid had voor dat beestje. En ik was er ook veel te opgewonden voor. Toch ben ik nog dat zwarte stuk rubber op gaan halen dat ik bij gebrek aan scharnieren wil gebruiken voor de deur in het hek, en heb het in vijf gelijke stukken gezaagd. Ook nog geprobeerd of je er een spijker in kon krijgen. Dat ging.
Toen leek het me weer tijd om de zuigeling de slang te gaan geven. Eerst heb ik zijn zanderige lijf met helder koel putwater afgespoeld en daarna heb ik hem meegenomen dat gore keetje in. Het ging alweer makkelijker dan de vorige keer. Hij beet even in de slang met zijn scherpe tandjes en toen kon ik die zo door de vlezige kussens in zijn mondholte in zijn slokdarm steken. Toen lag hij rustig te zuipen en luidruchtig te ademen. Ik zat er net zo genotvol bij als een moeder die haar tieten zalig door een baby leeg laat zuigen. En toen de met water verdunde koffieroom verdwenen was maakte hij zelfs geen aanstalten meer om het uit te kotsen. Toen ik hem weer tussen de strobalen legde merkte ik dat de zon behoorlijk heet geworden was. Nu kunnen zeehonden wel tegen een stootje, maar dan liggen ze op de natte zandbanken tussen het verkoelende zeewater. Maar hier in het mulle zand dat zo gloeiend was als een woestijn zou de zon in staat zijn om hem in zijn eigen, schaarse spek te braden. Ik heb de grote parasol met rode en oranje noppen, die ik al hierheen gesleept had met andere spullen die ik niet gebruik, naast zijn kleine territorium gezet zodat hij tenminste in de schaduw lag.
Daarna ben ik naar de tent gegaan, want ik dacht er ineens aan dat ik het ene dier voor het andere verwaarloosde. Dat mijn scholekster nog niets te eten had gehad. Vanuit de verte zag ik al dat ik de tent vanmorgen vroeg achter me open had gelaten. Ik ging steeds sneller lopen. Hij was weg. Spoorloos. Ik kamde de hele tent uit. Ik keek onder het gasstel. Ik schudde mijn slaapzak uit, waar Beethoven voor mijn voeten uit rolde. Geen lokje gekrenkt. Maar mijn scholekster bleef weg. Toen ben ik buiten in de helm gaan zoeken. Tussen alles wat de zee de afgelopen winter heeft opgestapeld. Een borstwering van planken, oude kistjes, flessen, gloeilampen. Er was haast geen beginnen aan. Ik had het al bijna opgegeven toen ik hem ineens zag lopen met zijn witte verbandpoot. Vlak bij zijn ouders en net zo snel als zij. Het gezin had zich bijna weer verenigd. Ik nam hem toch maar mee naar de tent, en kreeg meteen de volwassen dieren scheldend en krijsend achter me aan. Want ook al was het nog maar voor een paar dagen, hij moest het bij mij toch voorzichtiger aan doen dan in de vrije natuur. En ik wilde ook niet het risico lopen dat ik met eigen ogen zag hoe hij door zo'n meeuw aan het mes werd geregen. Ik ben meteen voor ons beiden garnalen gaan vangen maar ik heb alleen de zijne gekookt, want ik had met dat zeehondje daar in de verte toch geen rust om nog eens uitgebreid garnalen te gaan zitten pellen. En dat was maar goed ook, want toen ik weer bij hem kwam was hij al zo ver gekomen met duwen en drukken en krabbelen met zijn roeihandjes dat er ruimte tussen twee balen stro was ontstaan. Hij had weer gescheten ook, zodat ik eerst die vla moest opruimen en hem afspoelen voor ik hem kon meenemen naar de voederbank. Maar toen ik daar eenmaal met het kleddernatte beestje zat kon ik haast zonder moeite de slang erin krijgen alsof ik een gasfitter was. Het moest een bijzonder intelligent dier zijn want na zo'n paar keer wist hij al precies wat de gang van zaken was en wat er van hem werd verlangd. En zo raakte ik de laatste verdunde koffieroom kwijt, zonder dat er een druppel verloren ging. Ik had nu nog een fles koffiemelk en ze zouden vandaag iets komen afwerpen. Daarna heb ik, liggend op de strobalen, hem gefotografeerd. Ik wilde hem in zijn blauwgrijze prachtkleed vereeuwigen maar steeds als ik hem afgespoeld had zat hij, voor ik hem goed in het beeld had, alweer onder de zandschurft. Het leek wel of hij om mij te pesten zich snel even rondwentelde als ik me omdraaide om de emmer met water neer te zetten. Tot drie keer toe. Toen lukte het.
[...]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten