zondag 2 juli 2023

Stijn Streuvels • 3 juli 1939

Stijn Streuvels (1871–1969) was een Vlaamse schrijver. In Ingooigem zijn dagboeknotities van hem verzameld.

De junimaand geeft soms van die begenadigde dagen om in verrukking te staan, in verering als voor iets van bovenaardse schoonheid, die denken doet aan de gelukzaligheid in de hemel, met de indruk dat de tijd is stilgevallen en alles onberoerd en bestendig zal blijven. Wie wenn am Feiertage, das Feld zu sehn ein Landmann geht... gelijk Hölderlin zegt. De gouden zonneluister en de stilte spreiden over het landschap in rust. Zonneluister, stilte en rust zijn in elkaar vervloeid, vormen een geheel waarin de atmosfeer van de namiddag eindeloos schijnt, in eindeloze ruimte.
De veldvruchten baden in de zonneglans, elk in eigen toonaard van groen. De vlaschaards en de koornvruchten staan recht opgeschoten in de eerste jonge groei en geen halmpje verwaait,  't is één gevloerde [effen, als een vloer] evenheid van vluwe [fluweel] waar zwaluwen over scheren. Op de kouters [akkers] is geen levend wezen te ontwaren; heel in de verte enkele kleurstippels, die mensen gelijken - twee, drie naast elkaar gegroept, en in de bietenvelden, beweegloos, zo schijnt het, met de braakhouwe [hak met lange steel] te heulen [de boevenlaag loshakken] staan. Over de uitgestrektheid, tot aan de gezichteinder is het al groen en goud - weelderige wasdom.
Rust en stilte onder 't blauw van de hemelkoepel. Heel in de verte roept de koekoek. De merel zwijgt.
En op zulke stonde, hier te lande, kan het gebeuren dat men onverwacht een toneeltje te aanschouwen krijgt dat denken doet aan de tijd dat Theocritus zijn idyllen schreef, dat u herinnert aan de bergweiden waar Anacreon zijn herders laat fluitspelen, of Virgilius geïnspireerd werd om zijn Bucolica te schrijven.
Vanwaar komt nu ineens dat perelend geluid van blijde stemmen, met gegiegel en lachtrillers van jonge meisjes?
Hier achter de elzentronken, in een weidetje, een schorre groot maar, naast een vijvertje met vliertros in bloei, die geurt, is 't gras gemaaid en 't hooi geopperd, dat geurt op zijn manier. Een troepje jongens en meisjes uit de gebuurte, teruggekeerd van 't werk, zijn hier samen blijven heutelen en zottebollen [stoeien] in 't hooi. De ene na de andere van die dartele deerntjes worden door de jongens in de lenden gegrepen, opgetild en in 't hooi neergeduffeld, met bressen [pakken hooi] toegedekt en ondergehouden. Er wordt tegengeweerd, gesparteld om los - armen en benen steken naar boven. Er wordt geschreeuwd, gegiegeld, geschaterd, gesmeekt, gescholden. Het is een verward kluwen van lijven, hoofden, armen en benen - een wroeteling om bevrijd en los te geraken - een mingelmangel van rood en geel en blauw, waar rokjes en bloezen in bonte kleurschatering, hier en daar opsteken... Als de jongens eindelijk zitten uit te blazen, komen de snaken [ondeugende meisjes] van onder 't hooi te voorschijn, verfrommeld, het gezicht ontsteken [rood aangelopen], in laai van hitte en inspanning. De meisjes zijn vooreerst bekommerd om hun fatsoen, de rokjes neer en de bloeze in de vouwe te trekken. In hun wildverwarde haarbos steken de hooidrendels [hooirafels]. Nu staan ze met fonkelende ogen, kwaad zogezegd - bekijken malkaar, met de lach en de guitigheid, waar genot uit straalt.
Een zegt als verschoon: 'Tegen mannejongens hebben meisjes geen verweer!'
Maar de toon bedoelt het verlangen om nog [naar meer]. Gelijk ze daar staan, vijf, zes in een groep met hun kleurige kledij, hoogblonde of naar 't ros getinte haarbos, waar de zon in speelt, gelijken ze vers ondoken koornblommen of papavers - argeloos eensdeels, maar bewust van de weelde, de rijkdom, de aantrekkelijkheid van hun jeugd, van het bekoorlijke in hun voorkomen en raaide [slanke en lenige] lijf, met de balsemgeur van het hooi waarin ze gebaad hebben als in welriekend water.
Het zijn vriendinnetjes, eerstelingen [bakvissen], aan 't opkomen nog maar, doch uitgeslapen reeds, olijk [slim, sluw] en opgeleerd in de knepen der verleiding. Zondag laatst stapten diezelfde meisjes, zedig als zuivere maagden, verbeeldden er een of andere heilige in de processie, uitgedost in gewaden van blauwe of rode zijde, met vloeren [fluwelen] of satijnen mantel, de gouden kroon op de openhangende haarlokken. Ze stapten er zedig en ingekeerd, met neergeslagen blik, zonder iemand van de toeschouwers te durven aankijken, met 't symbool of attribuut van een heilige maagd of martelares, omgeven door een groep kleuterengeltjes, vers uit de hemel neergedaald... Maar in stap en houding, aan een onmerkbare trek van het strakgespannen gelaat, kijkt het bewustzijn door en de kinderlijke behaagzucht en voldoening, om alzo, lijk onwezenlijke prinsessen opgetooid, in kostelijk ornament, in 't openbaar te voorschijn te komen en door de menigte kennissen en dorpsgenoten gezien en bewonderd te worden.
En 't zijn weeral dezelfde bekende figuurtjes die, acht dagen later, de avond van de ommegang, hun hart zullen ophalen.
In de danszaal zijn de koppels tot een kluwen tegen elkaar geklest [gekleefd], aan 't ronddraaien. Op vaste rondgangen komen de bekende gezichten tevoorschijn. Klibber [dartel] bewegen hun lijvetjes op de maat van de muziek; opgewekt, in een soort extase, straalt de glans van geluk uit hun ogen, en kijken de jonge kerel in 't gelaat die hen met de arm in de lenden optilt en rondzwiert. Bij elke nieuwe dansbeurt worden ze weer door een ander uitgenodigd; met om 't even wie stappen ze in het danspark en altijd even gewiekt [kwiek], zonder rusten of verpozen tot laat in de nacht of tijelijke [vroege] uchtend, want van dansen wordt geen van allen ooit moe, en aan uitscheiden wil men niet denken - ook niet aan de gevolgen, of hoe ze zullen onthaald worden thuis. Ze moeten de kans waarnemen - men is maar eens jong in 't leven! Ze willen ervan genieten. Jong zijn is alles! Leven en genieten van 't leven!
Het spelemeien in de hooiopper, de gloriegang in de processie en de beroezende uitbundigheid van de dans - het gelijkt een schilderij in drie luikjes, waarop dezelfde figuurtjes voorkomen en uitgebeeld staan, op éénzelfde toneel, beschenen door hetzelfde licht van de gouden zon, die wonderbare junidag, waar geen eind aan komen mocht.
's Anderendaags echter is het weidetje, het vijvertje verlaten, gewoon van uitzicht - een paar witte vlinders spelemeien er boven de waterplas.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten