25 november
[...] Toen de dag was aangebroken hoorden we dat omtrent vijftienhonderd geuzen, allemaal haakschutters, hadden geprobeerd de buitenwachten met een vendel soldaten te verrassen en uit te moorden. Ze kropen over de grond en verspreidden zich in een wijde kring om ons leger in zijn geheel te omsingelen, waardoor niemand zou kunnen ontsnappen. Door Gods genade hadden die van ons hen gezien en ze hebben zich dapper gedragen in deze aanslag: ongeveer zeven of acht van hen hebben ze doodgeslagen en tien man gevangengenomen; aan onze zijde zijn er maar drie man gedood en zes of zeven gewond. Toen deze gevangenen op de pijnbank gelegd werden, hebben ze onmiddellijk bekend dat hun aantal overeenkwam met het aantal dat ik al noemde, dat het hun bedoeling was de stad te overrompelen, de priesters en de religieuzen, mannen en vrouwen, op te hangen, de kloosters te plunderen, de rechters te vierendelen en alle burgers die ze te pakken konden krijgen, dood te steken. Dit biechtten deze gevangenen op, onafhankelijk van elkaar, zodat wat ze zeiden de waarheid wel moest zijn; het leek of ze uit één mond spraken. Vermeld moeten nog worden de schurkenstreken van de geuzen, die ze openlijk bedreven. Er was een vrouw die een kind van zeven of acht weken op haar schouders droeg. Ze schoten het kind dood, zijn darmen puilden uit zijn lijf en het overleed. Een ander kind van ongeveer vier of vijf jaar doorstaken ze en het bleef dood liggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten