• Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.
Woensdag 13 november 1918. Om half een weer ministerraad, ter bespreking van de toestand. De departementen waren bewaakt. We moesten rekening houden met ’t mogelijk optreden van een soldatenraad, die de ministeries zou overrompelen en ons gevangen nemen. De soldaatjes zaten naast mijn kamer rustig kaart te spelen en sigaretten te rooken!
Ruijs wilde een verklaring in de Kamer afleggen over ’t vrouwenkiesrecht. Behalve Heemskerk waren we daar allen tegen. Zou opgevat worden als ’n concessie, dus als ’n bewijs van zwakheid. Helaas, tegen deze afspraak in, deed Ruijs ’t toch! Dat is de eenige fout, die in deze ernstige week door ons gemaakt is. En ze werd ook terstond door Het Volk als een concessie uitgebazuind. Met vette letters stond erboven: ‘De regeering doet concessies’.
’s Morgens had ik bezoek ontvangen van het bestuur van ’t R.K. Vakbureau, die me allerlei vragen stelden, over de arbeidswetgeving. Ik heb alleen die vragen beantwoord, waarop het antwoord reeds te vinden was in de memorie van antwoord op hoofdstuk I der staatsbegrooting. Dat kòn niet als een concessie worden uitgelegd, omdat de memorie al vóór 10 november verschenen was. ’s Avonds stond ’t geheele onderhoud – door mij gedicteerd – in de bladen, en werkte zeer op de goede stemming onder de katholieke en christelijke arbeiders. Ook gaf ik hun ’t parool uit, waaronder de actie tegen de sociaal-democraten moest worden gevoerd: een protest tegen hun voorstelling, als zouden zij namens de arbeiders spreken. Dat is ook de hoofdtoon geweest. Schitterend is de actie geweest, welke door de katholieke vereenigingen, speciaal de arbeidersvakvereenigingen werd gevoerd. Aan hen heeft Nederland zijn behoud te danken. Dit werd openlijk zelfs door liberalen erkend. Op één dag werd op de Rotterdamsche beurs, voor ondersteuning van de katholieke vereeniging, een ton bijeengebracht!
In den ministerraad kon ik mededeelen, dat ik via een mijner ambtenaren berichten kreeg van De Zoete, de secretaris van Kolthek, sociaal-revolutionair Kamerlid. Zoo vernam ik, dat Troelstra cum suis zich van ’t spoorwegpersoneel zeker achtten; St. Raphaël zou ook wel meedoen; de christelijk protestanten niet, doch dezen hadden niets te beteekenen. De stadstrams in de groote steden hadden ze ook in handen. Het geheele verkeer zou stopgezet worden zaterdag a.s.; alleen een beperkte dienstregeling zoude er zijn: enkele personentreinen en treinen voor levensmiddelenvoorziening. Troepen zouden reeds eer[der] geweigerd worden te vervoeren. Ze hadden vertrouwde mannen langs de lijnen gezonden, om na te gaan, of ze van de meerderheid zeker zouden zijn. De minister van Waterstaat telegrafeerde onmiddellijk de spoorwegdirecties, dat ze ’s avonds in Den Haag moesten komen. Toen werden de noodige maatregelen getroffen. De stations werden extra bewaakt.
Onderwijl zaten we met den ex-keizer en den kroonprins in ons maag. Besloten werd, dat de keizer voorloopig op kasteel Amerongen zou verblijven – de kroonprins zou naar ’t eiland Wieringen worden gebracht.
Nog een andere moeilijkheid dreigde: tienduizenden in Duitschland vrijgelaten Russische, Fransche, Engelsche en Belgische krijgsgevangenen stonden aan onze grens. Alleen Engelsche 150.000! Wat met hen te doen? Met de Entente-gezanten zou overlegd worden, ze via ons land naar België en Engeland te voeren.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten