• Uit de correspondentie die Adriaan Roland Holst (1888-1976), een van de drie Nederlanders die de eretitel ‘prins der dichters’ is toegekend, in de periode 1908-1913 voerde met Marius Brinkgreve, toen nog student klassieke letteren en veelbelovend. Later ging hij het bedrijfsleven in en sloot zich aan bij verschillende fascistische organisaties. Brieven aan Marcus Brinkgreve 1908-1914 (bezorgd door Margaretha H. Schenkeveld).
Oxford, 2 maart 1910
Denk verder nóóit dat ik jouw vriendschap verkeerd voor hem [Jaap van Gelder, een gemeenschappelijke vriend] vind. Integendeel, ik weet dat je hem een groote steun bent, hoewel ik ook vind dat jullie twee levens niet bepaald gunstig op elkaar kunnen wisselwerken—maar dat ligt voornamelijk in jullie omgeving, die aan jouw ontwikkeling niet veel schade kan doen, maar aan J.’s heel veel. – Jij bent in je beschouwing van iemand dien je een dichter vindt te veel... … een 80-er! Al dat sentimenteele gezanik van ‘als een dichter maar één vers heeft gemaakt dat mooi is, dan... etc.’ – heeft mij altijd kotserig gemaakt door zijn kwijlerige burgerlijkheid, en juist daarom deed een waarachtig kunstenaarsmilieu als ‘Laren’ mij zoo goed, waar wij ons dikwijls slap lachten om diverse ‘schoonheids’-veréérders, die er wel eens over de vloer kwamen, en waar al dergelijk gekwezel altijd heel hartelijk en prozaïsch wordt de deur gewezen. Ik zeg ’t je zoo ronduit omdat ik weet dat jij er au fond te goed voor bent, en ook omdat je mij toch niet zult beschouwen als een mensch die alleen naar hoeveelheid kijkt.
‘
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten