• John Gabriël Stedamn (1744-1797) was een Schots-Nederlandse officier in de Schotse Brigade van het Nederlandse leger. Hij hielp bij het onderdrukken van een slavenopstand in Suriname. Hij werd verliefd op een slavin, en probeerde haar vrij te kopen. Over zijn ervaringen schreef hij het invloedrijke boek Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana. Hierin bekommerde hij zich openlijk om de rechten van de tot slaafgemaakten, met name om de vraag of zij als mens behandeld moesten worden.
De 26ste voorkwam ik dat een arme negerin tweehonderd zweepslagen zou krijgen voor het breken van porseleinen theegoed door haar eigenaar de schade hiervan te vergoeden. Diezelfde dag werd een andere negerin doodgestoken door een Fransman die daar zoveel berouw over kreeg dat hij zichzelf de keel doorsneed. Ik bezocht ook nog de arme neger van wie een been was afgezet en maakte me toen gereed om voor de tweede keer het bevel te gaan voeren op De Hoop aan de Commewijnerivier tijdens wat mijn zesde expeditie zou worden. Terwijl ik met de voorbereidingen hiervoor bezig was, meldden zich zes negerslaven met geschenken bij mij, gestuurd door mijn vrienden en bepakt met het beste wat Guyana voortbrengt.
27 maart 1776. Adieu Paramaribo. Voor de zoveelste keer verliet ik Paramaribo, mijn Joanna en mijn jongen! Vlak voordat ik vertrok was ik bij mijnheer d'Hallberg, die ons probeerde over te halen om nog een paar dagen te blijven om zijn zilveren bruiloft te vieren. Toen hij dat vroeg werd hij overigens opeens heftig gebeten door een grote leguaan. We konden helaas niet blijven en gingen met een tentboot op weg naar De Hoop. In de avond kwamen we aan bij plantage Sporksgift in Matapica. Kapitein MacNeyl ontving ons daar twee dagen zeer gastvrij. Ik sliep in mijn hangmat in een loods met groene koffiebonen die er lagen te drogen. Toen ik ging slapen wist ik nog niet dat dat zeer kwalijk voor de gezondheid kon zijn, maar toen ik wakker werd wist ik dat wel, want ik viel bijna flauw van de dampen die van de bonen afkwamen.
De 29ste kwamen we in de avond aan op plantage Gold-mine. Ik zag hier een negerjongen en een negermeisje die zodanig met hun armen achter hun rug gebonden aan een balk waren gehangen dat hun schouders half uit de kom hingen. Ik sneed ze direct los en zwoer de opzichter die deze nieuwe martelmethode had bedacht te molesteren als hij ze niet meteen vergaf voor wat ze hadden gedaan. Dat deed hij tot mijn verwondering direct.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten