• Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.
P. in Beieren, 18 juni 1945.
Er is slecht, onheilspellend nieuws! Op 21 juni moet de bezetting door de Russen van Thüringen, Sachsen, de provincie Sachsen en Mecklenburg voltooid zijn! En de Amerikanen zijn het er mee eens! Er kan alleen maar sprake zijn van een concessie, die men vroeger eens gedaan heeft. Van een clausule uit de oorlogstijd. Zo zou men achteraf ook de aarzeling van de Amerikanen aan de Elbe en voor Berlijn kunnen verklaren. Alleen maar zo en niet anders. Men komt een eens gegeven woord na. En men geeft met Midden-Duitsland Europa cadeau.
P. in Beieren, 19 juni 1945.
De stations en de treinen, de postbodes en postkantoren, de telegrambestellers en de telefoonbellen houden nog steeds hun zomerslaap. Dorp en stad zijn eilanden die van elkaars bestaan niets afweten. Het zijn levende stippen en daartussen is er niets. De lijnen tussen de stippen onbreken. Als er geen radio was zou je kunnen geloven, dat je op de maan leefde. De plaatsen zijn nomaden en slechts de radio doet ons vrij gebrekkig aan voorbije en toekomstige verbanden denken.
Zo was de toestand tenminste tot gisteren. Vandaag is het anders. Want vandaag bracht iemand een krant mee. Een krant! Het was als een wonder en ik las dat wonder drie keer achter elkaar. De krant heet ‘Münchener Nachrichten’ en wat ik las was de tweede aflevering van de nieuwe krant, het weekend-nummer. Het bracht als belangrijkste bijdrage een artikel van Friedrich Meinecke. Driëntwintig jaar geleden in het wintersemester, nam ik deel aan zijn practische oefeningen en we vergeleken de testamenten van Frederik de Grote. Nu is hij tweeëntachtig jaar, woont nog altijd in Dahlem waar ik hem indertijd bezocht en heeft als eerste naar de pen gegrepen.
Hij schrijft dat wel niemand hem, als oude man met zijn ene been in het graf, zal toedichten, dat hij het ogenblik naar de mond wil praten. Hij verklaart uitdrukkelijk, hoe vaak vroegere leerlingen hem onder vier ogen hun afkeer van de dictatuur betuigd hebben. En hij blijft bij zijn mening dat elk intern verzet, ingekapseld als men was door terreur en propaganda, in de kiem gesmoord zou zijn. Zal men hem in het buitenland geloven? De redactie distantieert zich van hem en verklaart dat ze zijn opvattingen niet deelt. Dat is te begrijpen, want de redactie bestaat uit Amerikanen, hoogstwaarschijnlijk emigranten, en het zou bovenmenselijk zijn als ze het met hem eens waren. Dat ze zijn mening, die niet hun mening is, afdrukken, dat is al heel wat. Er zijn weer verschillende opinies mogelijk waarvoor men openlijk en vrij kan uitkomen. Eens vele jaren geleden was dat vanzelfsprekend. Notabene: dat is helemaal niet vanzelfsprekend!
Notatebene! Onthoud dat goed!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten