Charlotte Brontë aan Aylott & Jones
10 juli 1846
Mijne Heren,
De Heren Bell hebben mij opgedragen de ontvangst te bevestigen van de Critic en de Athenaeum die een bespreking van de gedichten bevatten.
Zij zijn nu van mening dat er opnieuw een bedrag van tien pond besteed mag worden aan advertenties, en laten het aan U over om de wegen te kiezen die U daarvoor het meest geschikt acht. Zij willen graag dat het volgende uittreksel uit de Critic aan elke advertentie toegevoegd wordt: 'Zij van wie het hart door de snaren van de Natuur zijn beroerd om mede te leven met het schone en het ware, zullen in deze werken de aanwezigheid bespeuren van meer talent dan deze materialistische wereld geacht wordt te wijden aan de meer verheven verrichtingen van het intellect.'
Zij verzoeken U eveneens een exemplaar van de dichtbundel toe te zenden aan Fraser's Magazine, Chambers's Edinburgh Journal, The Globe en Examiner.
Ik verblijf, Heren,
Hoogachtend,
C. Brontë
Charlotte Brontë aan Thomas de Quincey
16 juni 1847
Geachte Heer,
Mijn familieleden Ellis en Acton Bell, alsmede ikzelf, hebben zonder acht te slaan op de herhaalde waarschuwingen van verscheidene respectabele uitgevers, de onbezonnen daad begaan een boekje met gedichten te laten drukken.
Vanzelfsprekend waren wij verbouwereerd door de voorspelde gevolgen: ons boek blijkt een vergif te zijn; niemand heeft er behoefte aan en niemand neemt er nota van. In de tijdspanne van een jaar is onze uitgever erin geslaagd slechts twee exemplaren kwijt te raken, en alleen hijzelf mag weten wat een moeite en pijn het hem heeft gekost om van die twee exemplaren af te komen. Alvorens de editie naar de opslagplaats te laten overbrengen, hebben wij besloten een paar exemplaren van wat wij toch niet kunnen verkopen als geschenk uit te delen. Wij bieden U er gaarne een aan, als dankbetuiging voor het plezier en het profijt dat wij vaak en gedurende lange tijd mochten hebben van Uw werken.
Met de meeste hoogachting,
Currer Bell
C. Brontë
Charlotte Brontë aan Thomas de Quincey
16 juni 1847
Geachte Heer,
Mijn familieleden Ellis en Acton Bell, alsmede ikzelf, hebben zonder acht te slaan op de herhaalde waarschuwingen van verscheidene respectabele uitgevers, de onbezonnen daad begaan een boekje met gedichten te laten drukken.
Vanzelfsprekend waren wij verbouwereerd door de voorspelde gevolgen: ons boek blijkt een vergif te zijn; niemand heeft er behoefte aan en niemand neemt er nota van. In de tijdspanne van een jaar is onze uitgever erin geslaagd slechts twee exemplaren kwijt te raken, en alleen hijzelf mag weten wat een moeite en pijn het hem heeft gekost om van die twee exemplaren af te komen. Alvorens de editie naar de opslagplaats te laten overbrengen, hebben wij besloten een paar exemplaren van wat wij toch niet kunnen verkopen als geschenk uit te delen. Wij bieden U er gaarne een aan, als dankbetuiging voor het plezier en het profijt dat wij vaak en gedurende lange tijd mochten hebben van Uw werken.
Met de meeste hoogachting,
Currer Bell
Geen opmerkingen:
Een reactie posten