• Elizabeth Demmer–Bruijn (1857-??) was de echtgenote van hoofdonderwijzer Berend Demmer (1858-1944). Berend Demmer was hoofd van de openbare lagere school in Volendam. In haar dagboek schreef ze o.m. over de watersnood van 1916 in Volendam. Zij en haar gezin behoorden tot de zeer weinige Volendammers die niet tijdens de watersnood en de weken daarna hun huis hebben moeten verlaten. In het dagboek komen, behalve haar man, die zij als D. aanduidt, ook haar zoon Piet, haar dochters Frederiek en Marie , haar schoonzoon Aart, haar kleinzoon Japie, Gré, de verloofde van Piet en het dienstmeisje Aagtje voor.
13-14 Jan.
Het stormt hevig, maar wij, die voor geen kleintje vervaard zijn, gaan op gewone tijd naar bed; ’s nachts 3 uur worden wij opgebeld, waarvan wij erg schrikken, daar wij dachten dat er weer ergens brand was: de herinnering aan den brand van de school zit ons nog altijd te versch in het geheugen. Deze keer was het echter iemand, die kwam vertellen, dat het water in zee zoo hoog was, dat men bang was voor dijkbreuk: hij moest de boeren waarschuwen uit naam van de Burgemeester en hij dacht dat het daarom beter was het ook hier maar even te vertellen. D. ging dadelijk naar de dijk om te zien hoe het er bij stond, maar ik, die toch niet uitgaan kon, omdat Japie van Fr[ederiek]. en A. bij ons logeerde dacht: ik heb liever met water dan met vuur te doen en ging weer naar bed. Wij hadden het in die 32 jaar, dat wij hier woonden, al zoo menigmaal beleefd, dat de zwarte vlag op de Zeedijk woei, omdat men bang was voor doorbraak, het was altijd goed afgeloopen. Zoo zou het nu ook wel weer gaan en wij maakten ons dus niet zoo erg ongerust: om 6 uur ongeveer kwam D. thuis: hij vertelde dat er de geheele nacht met man en macht gewerkt was aan de dijk bij het magazijn met burgers en militairen, dat de Burgemeester en Overste Luden hier de geheelen nacht geweest waren, maar dat zij wel dachten, het grootste gevaar te boven te zijn. D. vreesde slaperig te zullen zijn op school en ging daarom nog even naar bed tot half 8 ongeveer, waarna hij oudergewoonte de post haalde.
Om 8 uur zagen wij overal water op de straten komen en weldra kwam D. thuis, die ons aanraadde maar het noodigste naar boven te brengen daar hij vreesde, dat er ergens een doorbraak zou zijn, maar aan een andere kant dan waar het van nacht gevreesd werd. Wij togen dadelijk aan ’t werk, om eerst het allernoodigste naar boven te brengen wat later gevolgd werd door allerlei lichte meubelen enz. Intusschen was het water al harder en harder komen aanzetten; weldra in stroomen en later gelijk een waterval zoo hevig dat wij soms ons werk vergaten en met ontzetting naar de watermassa stonden te kijken.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten