• Willem IJsbrantszoon Bontekoe (1587-1657) was een Nederlandse schipper en koopman. Hij is tot op de dag van vandaag bekend door zijn verslag van een reis naar Oost-Indië. Op 5 januari was zijn schip net een week onderweg.
Den 4. dito liep de wint S.W. met een aennemende harde wint, soo dat wy de marsseylen mosten innemen. ’s Nachts begon het soo stijf te waeyen, dat wy de fock innamen, en liepen al Westwaert over, met een seyl.
Den 5. dito, ’s nachts, kregen wy drie worpen waters in, dat het bovenste boeve-net bykans half vol waters was; waer door het volck begon te roepen: „wy sincken, wy sincken, de boegh-poorten sijn op”. Ick dat hoorende liep metter haest nae vooren in ’t galjoen, ende bevondt dat de boegh-poorten noch toe waren; riep derhalven: „wy hebben gheen noodt”, en sey: „knap-handigh een man nae d’urck [De ruimte beneden het onderste plankier van het schip] en besiet of er geen water in ’t ruym is”. ’t Welck datelijck gheschiede, doch bevonden geen water in ’t ruym; stelden daerom datelijck ordre om het water uyt te baliën met leeren emmers. Maer het volck haer kisten, door ’t rumoer van ’t water, schobbelden en dreven heen en weder, dat men qualijck schrab konde komen om te baliën. Waren derhalven genootsaeckt de kisten met koevoeten in stucken te smijten [slaan]-; kreghen als doen ruymte om te baliën en raeckten daardoor, met Godts hulpe, het water quijt. Dreven doen sonder seylen, doch het schip slingerden soo geweldigh, dat wy genootsaeckt waren het seyl weder by te setten, om ’t slingeren van ’t schip wat te stutten. Leydent al Westwaert over; het weer was heel onstuymigh, met reghen, dat het scheen dat de lucht ende zee aan malcanderen vast en de gansche zee brandende was ['brandende': in branding; wat men een 'kokende zee' noemt].
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten