• In de zomer van 1823 maakten Jacob van Lennep (1802-1868) en Dirk van Hogendorp (1797-1845) een voetreis door Nederland. Allebei hielden ze nauwkeurig aantekeningen bij, die werden vastgelegd in reisdagboeken.
Monnickendam 30 Mei 23.
Het is drie uur, en ik ben mijn bed reeds uit. De benaauwdheid der kamer, de slechte lucht en de vlooijen maakten mij het verblijf in mijn bed onmogelijk. Ik stond daarom twee uur vroeger op dan mijn voornemen was, en oordeelde dien tijd niet beter te kunnen besteden dan aan mijn journaal, dat ik gisteren avond niet had kunnen voortzetten. Wij wandelden dan gisteren ochtend ten 6 ½ uit Purmerend door de Purmer naar deze plaats. De weg is goed met boomen bezet, de boerewoningen zijn bij uitstek groot en zindelijk, veele dragen de blijken van Heerenhuizen geweest te zijn. Ik verwonderde mij zoo weinig vee in het land te zien. Bij mijne aankomst was mijne eerste bezigheid de stad te bezichtigen. Blijken van groote welvaart draagt zij niet, de straten zijn ruim en luchtig, goede huizen schaars in getal. De groote kerk is aan het einde der stad gelegen, aan de zijde van Amsterdam. Voor rede van dit zonderling verschijnsel werd mij opgegeven dat de bloei van deze stad in vroeger tijden zoo spoedig was toegenomen dat de meeste huizen ter zelfder tijd gebouwd zijn, en altijd meer Zeewaarts, daar een ieder voor zijne affaires de nabijheid der Zee verkoos. Wezenlijke armen zijn hier niet, door de goede zorg van de regering. Gedurende vijf maanden wordt aan alle behoeftigen des avond gort en melk uitgedeeld, welke mij verzekerd werd van die kwaliteit te zijn, dat men ze bij geen particulier beeter zoude vinden. Het geld tot betaling dezer kosten wordt uit vrijwillige inteekeningen gevonden. In de Fransche tijd was deze stad bijkans in sloopers handen gevallen, doch werd van het dreigend gevaar behoed door de zorgen van den Maire. In het geheel vernam ik dat zij weinig geleden had, dat booter en kaas duur genoeg waren, om den landman een goed inkomen te geven, en dat het behoud van den boer het behoud der stad geweest was. Sedert heeft men zich op de haringvisscherij toegelegd, doch hoezeer deze onderneming door penningen uit ’s Konings eige kas begunstigd werd, ging zij niet voort, door dien andere volken ons in het kaken op zijde gestreefd zijn, en wij dus niet meer de uitsluitende verkoper mogen genoemd worden. Beter gaat het met een rederij welke men sints weinige jaren heeft aangelegd en die nu reeds 7 scheepen in Zee heeft. De regering is bij uitstek bemind en geacht, en de ingezetenen geven alom de ondubbelzinnigste blijken van hartelijke tevredenheid. Onder de merkwaardigheden in den omtrek heb ik Broek en Marken gezien. Broek voldeed niet aan mijne verwachting. Bij de eerste beschouwing zag ik reeds dat dit dorp blijken droeg van grootere welvaart, bloei, zindelijkheid en netheid in vroeger tijden dan tegenwoordig.
Ik werd in deze opinie bevestigd toen ik vernam dat er op het gandschen dorp slechts twee huizen waren, waar de Broeksche zeden strikt gevolgd werden. Des niet tegenstaande is er noch veel welvaart en hier en daar goede smaak. Het is niemand veroorloofd op een paard gezeten door het dorp te komen. Mark[en] is een naar Eiland het gandsche jaar bijkans onder water. De verschillende gehuchten zijn des zomers aan elkander gehecht door dijkjes, des winters gaat men in schuitjes. Het volk was minder schuw dan ik het mij had voorgesteld. Men zeide mij dat dit de gevolgen waren der conscriptie. Deze rede kwam mij aanneemlijk voor, doch nu ontstaat de vraag, en welke invloed heeft de conscriptie op het zedelijke der menschen gehad? Hierover had ik gaarne met den Predikant gesprooken doch de tijd belette mij dit. Het verdient opmerking dat de vrouwen welke een vrijer verlangen, eene kleding aantrekken welke zoo veel te kennen geeft als ik ben te krijgen. De inwooners zijn gezond, sterk, gespierd, en breed geschouderd, de vrouwen blozend van aangezicht.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten