• Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. Dit fragment komt uit Naar de natuur, een natuur- en mijmerdagboek ineen.
31 oktober • Met Gerrit Keizer op Einde Gooi. We liepen een beukenlaan in en hij attendeerde me op de littekens van blikseminslagen. 'En dat komt door dat weilandje daar,' zei hij.
Vroeger gold de regel dat je bij onweer gerust onder een beuk kon gaan staan. Omdat beuken rechtstreeks contact met het grondwater mijden, meed de bliksem beuken. Dat is veranderd door elektrolyse van nitraten en nitrieten die komen aanwaaien met meststoffen en neerslaan op de bast. De bast van een beuk is niet langer basisch. En fijnstof. Fijnstof op de bast ioniseert, wordt zuur, brandt naar binnen, tast de bast aan. Het kan zijn dat het daar ook mee te maken heeft, maar ik sluit evenmin niet uit dat Gerrit intussen op een ander onderwerp was overgegaan. In ieder geval, in zo'n laan zijn blikseminslagen nu schering en inslag.
Gerrit Keizer weet veel, ik denk weleens: te veel. Hij is gespecialiseerd in de relatie tussen bomen en zwammen. Verder is binnen mijn gezichtskring niemand in de relatie tussen bomen en zwammen gespecialiseerd, en er zijn bij mijn weten ook geen toegankelijke boeken over. Door bij Gerrit aan boord te gaan, raak ik dus verzeild op wateren die mij volstrekt onbekend zijn. En dan, met het oog op de horizon gericht, begint hij in zijn tempo te praten. Hij zegt iets en hij zegt nog iets en nog iets, en dan zie jij eindelijk kans er een vraag tussen te wringen. Deze vraag is bedoeld om hem het gezegde te laten verduidelijken, lees: vereenvoudigen. Maar zijn antwoord maakt de zaak nog dubbel zo gecompliceerd. En bij de volgende vraag herhaalt zich dat. Zo raken we verder en verder van het veilige haventje van mijn begripsvermogen verwijderd.
Ik ben een keer eerder met hem op pad geweest, bos bij Dieren, Koninginnedag dit jaar, opzienbarend maar in het begin nogal raadselachtig nieuws op de radio toen ik weer in de auto stapte. Toen heb ik hem mijn verslag van onze ontmoeting voor publicatie laten lezen. Elke zin van mij lokte er wel drie van hem uit. Het was net of je dunne honing op een lepeltje moest zien te krijgen. Uiteindelijk zei ik: 'Ik geloof best dat er méér over te zeggen valt. Maar wat er staat, klopt dat of klopt dat niet?' En door deze vraag met grote hardnekkigheid te herhalen, hebben we het toen tot een goed eind gebracht, goed genoeg in ieder geval om het nog eens te proberen. Maar nu heeft hij het stukje dat ik ga schrijven niet ter inzage gevraagd, en ik heb het hem ook niet toegezegd.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten